Arsenaal. Jaargang 2(1946)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 254] [p. 254] ‘In de plezante muze’. Tirade van den glimlach. Hadt gij reeds kans om achter 't scherm te kijken en zaagt gij niet hoe gek en lollig alles is. Ja zelfs een drama kan comedie lijken als je maar peilt tot waar de dwaze drijfveer is. Zoo ook het dom gedoe van kale hoofden, hun zot bedrijf in wat men noemt ‘vereeniging’. Maar kijk niet wat bombasten mond beloofde, zoek eerder naar iets edels in hun hoogen kring. En ook 't parmant gezwets van ‘heele pieten’, in rok gekneld en 't hoofd gestut door stijve boord, hun conversatie bij het ‘binnengieten’, zwijg maar en met een glimlach buig ‘'k heb niets gehoord’. En spreekt ge z'aan met ‘Zeer vereerde Heeren’, Baron en Sire, Excellentie, hoog en stijf: Wij hebben zeker van uw adel veel te leeren (al is 't geklets egaal aan praat van menig wijf). En ook de man, de stumperd, die van vrienden, van zelfde kleur of klan, ‘l'ami de mon ami...’ een graad kreeg of een eerelint verdiende: hij is een held, een pronkstuk voor 't publiek... et puis? Dan komen kooplui, flinke diplomaten, de taaie ruggegraat van 's lands economie. Voor hen zijn, naast het geld, nog and're maten: een vrouw ‘en liaison’... ‘Vous dites, mon cher ami?’ Zij zijn den hefboom om de aard te lichten, een steunpunt zelfs van kennis, leven en heelal. Zij praten over nieuwe vèrgezichten en loopen arg'loos zeev'rend in een vrouwenval. Rik Lanckrock. Vorige Volgende