Arsenaal. Jaargang 2(1946)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende En als ik dood ben. En als ik dood ben, leg me niet onder een steen ik zou de Dood en uw geslacht vervloeken, ik zou verpletterd zijn, versmacht van kop tot teen, in machteloos woelen 't eeuwig Niet verzoeken. Maar leg me vrij en eenzaam op de heuvelkam waar bij de eik de dichte halmen ruisen, daar warmt mijn beendren nog de vrije zomervlam en kan mijn sap tot in de korrels bruisen. Of leg me nog verloren in de rosse hei zo ver, dat niemand mij zal wedervinden. Daar leef ik met 't liev' vrouwtje en de wilde bij en hoor de geesten fluisteren in de winden. [pagina 252] [p. 252] Maar liefst van al bestijg met mij uw slanke schult en voer me weg op oeverloze meren en strooi mijn asse in de zoute winden uit opdat ik weder tot mijn oorsprong kere. Want 't wil niet liggen midden nutteloos geween, gevangen en geofferd aan ontwijding. Het wil zijn eigen lot, en wil het gans alleen het vrije hart dat hunkert naar bevrijding. Erik van Ruysbeek. Vorige Volgende