Arsenaal. Jaargang 2
(1946)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd‘Het zielsavontuur van Desmond Bowdry’.Ga naar eindnoot(2)Een naamloos werk: naamloosheid kan getuigen van grooten waarheidsinhoud. Een monnik die zich als het ware uit nederigheid voor de wereld doodde, als die dan iets in de wereld zendt, gaat men er met groote nieuwsgierigheid naartoe: het moet iets schoon, 't moet wel een weldaad zijn, en het goede MOET zich meedeelen en de drager ervan zegt: ‘Niet ik heb gesproken maar genoeg is mij dat er gesproken is, dat mijn rijkdom gegeven ligt in de wereld voor de menschen’. | |
[pagina 233]
| |
‘Al schrijvende’ zegt de auteur, ‘verkeerde ik er voor enkele maanden getroost en gelukkig met degene die dit boek beschrijft’. Lezend verkeert men ook met hen gelukkig en verrast; gelezen, moet men ook spreken of schrijven de mijmering en ontroering die met het lezen medeging; en deze daad alleen wil critiek zijn t.t.z. wil den lezer ervan de critiek doen uitspreken: 't is een boek dat de ziel heeft ontroerd, de ziel, degene die de schoone waarheid wil, die schoonheid wil. Schoonheid: splendor veri: glans van de waarheid, zooals Thomas haar definieert. Dat er glans is: lees die schoon-eenvoudige en sterkgebouwde taal. Dat er diepe waarheid is: dat getuigen de beamende beschouwingen. Het boek bestaat uit drie deelen: 1e deel: misschien het interessantste, zooniet ontroerendste van het boek. Zijn bekeerings-reis geeft Desmond aan zijn Franschen geestelijken leidsman, die het uitdrukkelijk vroeg. ‘Gratia supponit naturam; natura non destruit, sed perficit naturam’: dit pittig, zinrijk gezegde der theologie zegt m.i. genoeg om dit gansche boekdeel te betitelen. Vertaald luidt het: ‘Genade veronderstelt natuur en ze verwoest niet, doch voltooit de natuur.’ Laten wij zeggen: de natuur eischt de bovennatuur. Natuur en bovennatuur samen is het eenig realisme... De bovennatuur alleen is het eenig realisme; alles beweegt door Hem en in Hem, die de Liefde is; de Liefde, ‘l'amor che move il sole e l'altre stelle’ (Dante: einde der Divina Comedia) ‘de liefde die de zon en de hooge sterren beweegt.’ Wij stellen een waarheid vast: God schiep plant en dier en mensch als een zon die stralen zendt welke allen even afhankelijk zijn van haar; de menschelijke ziel is vol onrust en heimwee; heimwee is een getrokken zijn naar den thuis die haar bindt; de gave ziel, ze zoekt en vindt: 't is naar de Liefde. Wij illustreeren 't gezegde met deze schoone zelfbelijdenissen van Desmond, die ze samenbracht onder den titel: ‘l'Itinéraire d'une âme’ en welke schrijver vertaald gaf als eerste boekdeel. Desmond Bowdry, knaap van adellijke ouders, was een ‘levenslustige, gave, maar jonge heiden’. Gave natuur gaat Godewaarts. Zijn geest ontwaakt; ja, het menschelijk lichaam ontwaakt en voelt een tweedracht die eendracht moet worden: lichaam en geest; de geest ontwaakt en eveneens leven er twee in den geest: een vragen recht zich om hulp bij het denken. Een vragen: geboren o.a. uit den weerzin voor de Anglicaansche | |
[pagina 234]
| |
diensten die ‘doorgejaagd’ worden, die een ‘spelen met het heilige’ worden. Het denken: heel zijn wezen dat zoekt. Een Plato leert hem stijgen van de relatieve tot de absolute Schoonheid, in denken en handelen. Het wijsgeerig idealisme van Berkeley brengt hem tot het zich bewustzijn van een transcendenteelen, geestelijken God. Spinoza leert hem het zedelijk en redelijk leven boven dat der hartstochten stellen. Augustinus' levensbeschouwing voelt hij veel rijker dan al het voorgaande. Een Dante was de persoon die hem de klassieke, door het hoogst bloeiend Christendom gesublimeerde, geestesbeschaving der 13e eeuw, bracht. Bij de Muze van zulk een schoonheid bleef zijn kunstenaarsziel kuieren, kuieren en droomen: droomen en dwepen: verwijlen bij 't schoone dat zijn jeugd zoekt, en een aarzelende stap zetten naar het zelf-zijn en bezitten. Die kuiering bracht hem den Bijbel, de Imitatio... en God die den mensch zelf te gemoet komt. Christus, den Gezondene. Het Christendom heeft den onbekenden God, die door ieders ziel wordt gevoeld, bekend gemaakt: ‘il lui a donné un visage’Ga naar eindnoot(1) De geest vraagt en denkt. Een Kerk, de Blijvende als de Gezondene heenging, is noodig: dat is de waarheid die zijn geest heeft vastgesteld. ‘Welke Kerk?’ zoo vraagt de eene aan de andere in den geest. Nu eerst wordt hij schokken gewaar: hij kuiert en droomt bij de Roomsch-Katholieke, hij staat in de Anglo-Katholieke. De klare bevestiging der R. Kath. en weerlegging der Anglo-Katholieke, die hem in gesprekken te beurt valt, de factoren voor en tegen, dat alles laten we liggen en gaan verder mee met de Godzoekende ziel. De groote Godzoekers zijn wel de grootste zielen geweest; een dichter zei: ‘Dat we alleen sterven weet iedereen; dat we alleen leven, weten alleen de grooten’. Desmond liep met zoo een onvoldane en alleene ziel; alleen zijn doet een andere zoeken; voor Groote Zielen is het den Andere, God... en een mensch om samen een ‘alleen’ te zijn tegenover den Andere. Hij streeft in die richting en schrijft liefdebrieven aan een ideale onbekende. Qui lui donnera un visage?... Die liefde hield hem boven alle lage zinnelijkheid... hield zijn natuur gaaf, dus naar God gericht. ‘Mijn wegen zijn niet de uwe’ zegt God tegenover den mensch. ‘Mijn wegen zijn niet de uwe’ zegt de vader tegenover den zoon. Dit verschil: onze wegen worden eenmaal Gods | |
[pagina 235]
| |
wegen of moeten het worden, Desmond's wegen moeten niet zijn vader's wegen worden, en werden het nooit: zijn vader wenscht Desmond een carrière te zien maken, hij maakt er eene aan het Weensche hof: uiterlijk een einde en een begin: een nieuw leven; doch de ziel reist voort, eender alleen. Hoffelijk geschitter verblindt geen groote ziel. Een Rodenbachziel in het Weenerhof die hem dezelfde verzen uit ‘Weelde’ zou na schrijven: ‘zijn dolende verbeelding toovert hem de feeste weer: En treurig blijft hij staan en zonder antwoord het vreemde raadsel pegelen zijns evens.’ Dit verschil: velen zijn Rodenbach-zielen met den trek naar het hoogere, ze beluisteren gevoel om het schoone ervan, doen niet wat het gevoel hen dikteert. Velen zijn kunstenaars, weinigen zijn consequente kunstenaars of heiligen. ‘Velen zijn geroepen, weinigen uitverkoren’. Die trek, die onrust, die ‘Unruhe zu Gott’. God alleen doorbreekt de eenzaamheid der ziel. De ziel is groot en eenzaam als de woestijn: - ‘anima sicut terra sine aquatibi’ (psalm), de ziel is als de aarde zonder water naar U gericht - geen oase zal ze verzaden; de zee moet binnenbreken; God en geen mensch kan verzadigen. Men leeft met een mensch onder één dak, nooit onder het ééne dak der ziel: men kan het aankloppen, aanroepen. Zielen zijn blinde roepers naar elkaar gevangenen, elk in hun cel, die op elkaars stem kunnen verliefd worden. Men is geneigd de eenzaamheid te ontvluchten in de eenzaamheid, alsof men daar met iemand zou spreken... ja, met zijn ziel, vol ‘Unruhe zu Gott’, in de stilte kan de ziel zich opdringen, haar woord van nood aan God spreken, heel de mensch meeroepen naar God... en hij bidt spontaan. ‘Pour prier, il faut seulement faire l'effort de se tendre vers Dieu’.Ga naar eindnoot(1) In de stilte: als ziel tot den mensch spreekt van haar Gods-nood en verhouding tot God, dan spreekt ook God tot den mensch. Korter: als de ziel tot den mensch spreekt, spreekt God tot den mensch. Geen gewoon spreken, maar liefdespraak, ook al is 't ‘Lied ohne Worte’. ‘On prie, de même qu'on aime, avec tout son être’Ga naar eindnoot(1): zoo bad Goethe tot den onbekenden God: ‘Wie im Morgenglanze
Du rings mich anglühst,
Frühling, Geliebter...
| |
[pagina 236]
| |
Unendliche Schöne!
Dasz ich dich faszen möcht
In diesen Arm.’ (uit: Ganymed).
Desmond tot den bekenden, persoonlijken God van 't Christendom ‘qui lui a donné un visage’Ga naar eindnoot(1). En ook hij had die stilte gezocht, slenterend door de wouden. Men zoekt God niet in de stilte, maar men zoekt de stilte opdat de ziel zou spreken en God. ‘On peut prier partout... on prie mieux dans les champs, les montagnes et les bois’.Ga naar eindnoot(1) En moesten de groote gothieke kathedralen niet zijn als een woud met pijlers die in de hoogte samenwelven en waar het orgelt als de wind in de beuken? Evenals den ‘Dante’ van Rodenbach als een pijlerboom in zoo een kerkewoud. Een eenzaam zieltje, het diep christelijk opgevoed prinsje, wint zijn genegenheid; het leert den zoeker weer kind zijn: het brengt de poëzie terug, 't heeft hem ‘voor zijn tijd Franciscaan gemaakt’; want voor zulk een gave ziel is het waarheid: kunst, schoonheid leidt tot God. Alleen voor gave naturen blijven zulke waarheden waarheden. Heel het boek door voelen we zijn kunstenaarsziel, gericht op het schoone, ‘de schittering der waarheid’ Heeft ze de schoonheid niet geselectionneerd? Hij groeit tot hij het schoone in relatie voelt met het Schoone: Waarheid en Liefde; ‘ik raakte a.h.w. den zoom van Gods kleed’... Heel zijn natuur is gereed gegroeid om in de Roomsch-Katholieke-Kerk, langs repliek en dupliek, binnen te gaan... Wie God en zijn Kerk WIL, vindt ze, de Waarheid WILLEN: doen wat men goed denkt en niet goed denken wat het lagere ‘ik’ wil. Het Weensche hof had hij verlaten en vind ‘het kind’ weer bij een groepje Franciscaansche monniken: ze waren nederig en blij en vrij als een kind. Nederig: hij zag hun eenvoud zelfs in hun woning liggen: men wil de woning als een hart om 't hart in te wonen. Blij en vrij, hoewel door kloostergeloften gebonden: ‘Das Gesetz nur kann uns Freiheit geben’. (Goethe: Das Sonett). Gehoorzaamheid legt 't denken en 't vragen, de twee ontwaakte in den geest, in de handen van een gezag, een wet (ein Gesetz). Dat is dan die vrijheid: vrij van eigen geweten, dat zoo wankel kan zijn; 't grootste offer geeft den grootsten vrede. Hij maakt diepere kennis met die orde. Zijn liefdebrieven geraken vergeten en hij vraagt zich af of God hem niet roept tot het kloosterleven: | |
[pagina 237]
| |
een nieuwbekeerde is vol edelmoedigheid uit geluksroes en dank en is tot het uiterste geneigd, daarom twijfelt zijn biechtvader terecht. St. Paulus liet eveneens geen nieuwbekeerden tot de kerkelijke waardigheid toe.Ga naar eindnoot(3) Hij zal wachten en bidden, 't gebed o.a. van Newman: I do not ask to see The distant scene; one step enough for me: handelen, stappen in 't kleine licht dat men heeft; iedere stap in dat licht geeft meer licht, en steeds den stap in 't meerdere licht durven zetten: dat is ook consequent en gaaf mensch-zijn, waarvoor alleen de waarheden waarheid zijn, en hier in casu: wie ZOEKT, vindt. Zoeken: zoeken om te vinden en niet om 't schoone van 't zoeken. Hij vindt zijn ideaal: de Eremijten van het ‘Eiland der Zaligheden’. Hij treedt het binnen: zijn naam wordt Fra Damiano.
2e deel: hier geen zelfbelijdenissen meer, maar 't werk van den monnik-schrijver, samengezocht uit bronnen als brieven, getuigenissen van Desmond's vrienden en zoon Kartuizer; o.a. geeft schrijver ongecommenteerd enkele antwoorden, die Desmond van zijn geestelijken leidsman ontving op zijn geestelijk relaas. Antwoorden laten vragen kennen: 1) het hart vroeg licht; een antwoord luidt: ‘voilà pourquoi vous commencez à ne plus la ('t inwendig leven) voir: non quomodo mundus dat, do vobis’Ga naar eindnoot(4): het zaad moet in den grond verdwijnen vooraleer het heerlijk verandert, en 's menschen ‘ik’-leven moet verdwijnen in versterving, vooraleer het God geniet. De ziel gaat tot God langsheen donkerte en dorheid en die donkerte en dorheid zijn de laatste stappen uit het ‘ik’ en het gereedstaan tot het ‘Gij’, tot God. 2) Het hart had angsten als het Zijn God genoot: hij was tot het contemplatieve gekomen; het zoete ervan werd hem angstig: moet hij geen actief leven lijden, den man meer eigen en overeenkomstig? De vrouw is zulk leven eigen: zich wegschenken in verborgenheid, smeeken, goedmaken. Zijn leidsman stelt hem gerust en hij luistert. Zijn positie onder de confraters werd moeilijk (door welke omstandigheden laten we kortheidshalve achterwege), waarbij kwam dat zijn geestelijke leidsman volgens de behoeften van zijn hart er niet meer was: werd hij niet, om de trouwe gehoorzaamheid aan zijn leidsman beloond door de | |
[pagina 238]
| |
omstandigheden die antwoorden: eenzaam contemplatief leven met God is zoet, maar ook wrang: ‘la solitude est la patrie des forts’ (p. 134). Hij, die alles weggaf om hier arm te leven, werd armer nog dan arm, de wijde wereld weer binnengeworpen. 3e deel: In Godsvertrouwen gaat hij verder. De ziel in het duister, waar ze gaat weet ze niet; Wie haar leidt, weet ze wel; dat is voldoende. Wie haar leidt zegt: ‘Mijn wegen zijn niet de uwe. Het doel van Mijn wegen is het doel van de uwe: Mijzelf, den thuis van de ziel’. Hij vindt een broodwinning en het warm schoonheidslievend hart trekt naar het warme Venetië en het schuilt onder den Italiaanschen naam: Francesco Bauderio. Zijn leven was gericht naar den onbekenden God: hij vindt hem in 't Christendom; ‘il lui a donné un visage’. De werkelijkheid! werd idealer dan 't ideaal. Zijn hart was eens gericht naar de onbekende geliefde: hij vindt ze in de naar God hunkerde ziel van Angiolina Marzocchi: elle a lui donné un visage. Is de vrouw soms niet kind-gebleven mensch? Kind en grootge-groeide: hij vindt er het kinderlijkteere en de steun van iemand die zijn zelfde jaren telt. Was het haar niet die hij in het prinsje liefhad? Zal zij hem niet leeren zien met haar oogen, zooals vroeger het prinsje? Liefde bindt: hij neigt tot haar deugd en zij tot de zijne; en het hart van den man verlangt dat de vrouw vrouw blijve: Ich bitte, Anna, werde du nicht ich
Sonst geh'ich sicher dir und mir verloren’.
(Backmeister: Lazarus Schwendi).
Hij wil zien met haar oogen, voelen met haar hart en ziel... tegenover?... een andere dan hem of zijzelf of henzelf; tegenover God. ‘De ziel is vrouw’ zei een dichter; is ze het niet, ze moet het worden: vrouw, zich wegschenkende, betrouwende... in de Almacht, Alliefde: - het elkander heiligend huwelijk. - Het boek mocht eindigen; ten ware dat verdere ontwikkeling ons hier toont dat man en vrouw, in het huwelijk uit elkaar gerukt, elkander nog heiligen: alle offers voor hun kind kan hij draqen als zij heenging in den dood, als ze weer de verre geliefde werd die hij beminde in Gods handen. Zelfs zijn eigen leven kon hij offeren voor een kind van een vreemde moeder. Vele stervende moeders laten hun overlevende man-vader den rijkdom na van hun hart. Hij mocht sterven: voor hem was de dood steeds zijn wegen verder volgen: gansch sterven in gestorven zijn voor deze wereld, gansch leven in God. | |
[pagina 239]
| |
Wat hebben deze gevoelens, opgeweld bij het lezen van deze sterke en inhoudsvolle stijl, geschetst? Niet EEN mensch, maar DE mensch: mensch zijn is God - of godvinder zijn, maar is Godzoeker zijn er zich van bewust of er zich van onbewust. Desmond was er zich van bewust. Allen, die zich van 't Godzoeken bewust zijn, rusten niet in 't god-vinden. Zulken gaan al eens naar 't klooster t.t.z. hebben uren van verlangen om direct naar God te vluchten, doch God wijst den weg. De roeping is God die den weg wijst aan een bepaalde ziel langswaar Hij wenscht dat zij Hem vinde. De oprechtheid van den bekeerling tegenover zijn leidsman heeft hem dien weg helpen vinden: geen klooster. Zijn Godsreis kan geen eenzame en directe zijn, maar een samenreis langsheen het elkander heiligende huwelijk. A. Rodens. |
|