Arsenaal. Jaargang 2
(1946)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 230]
| |
Terug naar verdeeldheid?Van meet af hield ‘Arsenaal’ zich op filosofisch, religieus en politiek terrein onpartijdig en nam het de verdraagzaamheid en onderlinge kameraadschap van ‘Van Nu en Straks’ tot voorbeeld. Immers, meer dan ooit bleek het toen, na jarenlange bezetting waardoor de haat zelden zo over de mensen heerste, een natuurnoodzakelijkheid àlle gezonde krachten op te roepen om deel te nemen aan het scheppen van een stevig cultureel leven. Heerlijk-kameraadschappelijk was het linksen en rechtsen te zien verbroederen in een werkelijk ‘Arsenaal’. Dat dit mogelijk werd danken wij aan het gemeenschappelijk ideaal van linksen als rechtsen, nml. het uitbouwen van onze cultuur. Wij betreuren het dan ook dat sommigen met ons standpunt geen vrede kunnen nemen. Zeer categoriek en zelfs een tikje dictatoriaal, zoals wij het van Jezuieten gewoon zijn, richtte dr Van den Daele S.J. een oproep tot de katholieke jongeren om hun medewerking aan neutrale litteraire tijdschriften af te zeggen.Ga naar eindnoot(1) Zo verontwaardigd is hij dat hij een woord als ‘medewerken’ te zacht acht en het maar liefst vervangt door het verfoeilijke ‘heulen’. Vooraleer zich te argumenteren onderzoekt pater Van den Daele de diepere redenen ‘waarom de jeugdige Katholiek met andersdenkenden gaat ‘heulen’. ‘De schrijver-beginneling heeft ambitie en zoekt “naam” te maken’, zegt Van den Daele. De katholieke jongeren die met andersdenkenden collaboreren worden dus door hem als arrivisten aangezien. Doch om hen niet te kwetsen en ze toch voor | |
[pagina 231]
| |
zich te behouden tracht hij hun handelwijze als een soort van apostolaat te verklaren. De ogen van die verblinde schapen wil hij dan ook bijtijds openen en het dreunt van zijn preekstoel: ‘Wij antwoorden dat ze hun doel niet bereiken en integendeel meer kwaad stichten dan goed. Zij krijgen daardoor een zogenaamde “breedheid” van opvatting die eigenlijk neerkomt op verwaterd katholicisme zonder dynamisme en strijdvaardigheid.’ Zogenaamde argumenten dus die wij herhaaldelijk hebben gehoord. Dat katholieke bijdragen bij andersdenkenden heilzaam kunnen inwerken, loochent hij. ‘De goedbedoelde bijdragen worden “geneutraliseerd” door den verderflijken geest die het hele tijdschrift beheerst’. (Alsof neutrale tijdschriften de pest verspreiden!) Meteen heeft Van den Daele de litteraire bedoelingen voor die van zijn geloof op zij gezet. Hij blijkt niet te zullen rusten tot de neutrale litteraire tijdschriften zullen uitgeschakeld zijn. ‘Maar hier wordt rechtstreeks medegewerkt aan het stichten en ophouden van neutrale tijdschriften die zonder de hulp van de katholieke auteurs en vooral van de talrijke katholieke abonné's niet zouden kunnen leven’. Dat de hulp van katholieke abonné's niet altijd nodig is om een tijdschrift in leven te houden blijkt nochtans uit zijn eigen woorden: ‘de geldelijke steun die hij (de katholieke jongere) soms zo nodig heeft om zich door het leven een weg te banen, wordt hem rijkelijk toegeworpen wanneer hij maar naar links wil overkomen.’ Van den Daele is tevens verbolgen over het feit dat de linksen in het toekennen van litteraire prijzen de toon aangeven. Inderdaad, meer dan eens bleek dit duidelijk genoeg. Werd er soms niet een of andere prijsvraag uitgeschreven om een van het kliekje te kunnen bekronen? Van den Daele blijkt er evenwel niet minder erg aan toe te zijn. Ook zijn houding moet onvermijdelijk op partijdigheid uitlopen. Kon hij met zijn hetze tegen de neutrale litteraire tijdschriften doeltreffender handelen om onze literatuur door de katholieken te laten monopoliseren? Zullen de litteraire prijzen pas dan niet rechtvaardig worden toegekend wanneer de jury noch overwegend links of rechts zou zijn? En vooral indien de leden zich wat minder fanatiek aanstelden? Doch Van den Daele heeft een afschuw voor neutraliteit, neutralen zijn hem zelfs gevaarlijker dan anti-klerikalen, hij weet ‘maar al te goed wat neutraliteit bij ons betekent’! Ze vergeten wat de geschiedenis van ons landeke leert’. In geen geval, pater Van den Daele, onze geschiedenis zijn wij nog niet vergeten, evenmin | |
[pagina 232]
| |
die van onze literatuur en zeker niet de geschiedenisjes van onze critiek. Moeten wij het herhalen hoe schandalig het is wanneer een katholiek schrijver litterair wordt afgebroken omdat hij katholiek is en hoe het nog erger is wanneer een katholiek criticus, die een voorbeeld van rechtvaardigheid zou moeten zijn, de moed niet heeft de litteraire verdiensten van een andersdenkende te erkennen? Dat wij een volk van dichters zijn valt te betwijfelen, maar dat wij kliekjes vormen van ‘kleine mensen’ is des te zekerder. Is de hetze van pater Van den Daele van aard dat wij, jongeren, terug naar de verdeeldheid gaan? Wij geloven het niet. Wij althans blijven ons standpunt getrouw. Dat ‘Nieuw Gewas’ eveneens in de kan van Van den Daele valt omdat het, hoewel katholiek-vlaams, ook andersdenkenden toelaat indien het katholiek dogma en de moraal worden geëerbiedigd, is een getuigenis van Van den Daele's fanatisme. In hetzelfde nummer van ‘Nieuwe Stemmen’ wordt het de Sovjetliteratuur kwalijk genomen dat zij te eenzijdig is, maar wijst Van den Daele de katholieke jongeren een niet even verkeerde weg? In hoeverre de Jézuïet Van den Daele voor de katholieke jongeren ex-cathedra spreekt zullen zij zelf moeten uitmaken. ‘Arsenaal’ besluit echter met de woorden van Johan IIe: ‘Want ik heb de menschen elkaar te lijf zien gaan, uit onverdraagzaamheid voor mekaars opinie. Ik heb de overwonnelingen zien doorvechten, met een dwaas licht in de oogen, zien moorden, zonder eenig nut. Tegen hen zal ik strijden. Tegen de fanatiekers, de ketterjagers, en de dwepers. Amen.’Ga naar eindnoot(2) Remi Boeckaert. |