| |
| |
| |
Boekbespreking.
‘Bucolica’ door Vergilius - vertaald en ingeleid door Marc Moonen - Klassieke Galerij No 24 - N.V. De Nederlandse Boekhandel - Antwerpen - 1946 - 107 bldz. - 25 Fr.
Van de drie meesterwerken van Vergilius (Georgica - Bucolica - Aeneïs) verscheen er thans één in Nederlandse vertaling: ‘Bucolica’.
De Bucolica is een herderszang in tien delen - deze 10 eclogen zijn o.i. genoegzaam bekend om er hier niet nogmaals over uit te weiden. De inleiding, vertaling en verklarende nota's zijn van de hand van Marc Moonen, die, als wij ons niet vergissen, met dit werk zijn tweede vertaling bij de ‘Klassieke Galerij’ uitgaf.
De commentaar is degelijk gedocumenteerd, al vinden wij het spijtig dat een Lic. Klass. fil. durft spreken van een 15-jarigen ‘ouderdom’.
Rik Lanckrock.
| |
‘De Zelfkweller’ door Publius Terentius Afer - Nederlandse vertaling door Dr. J.C. van Deventer - bewerkt door Dr. J. Humblé - Klassieke Galerij No 27 - N.V. De Nederlandse Boekhandel - Antwerpen - 1946 - 25 Fr.
Het is een lofwaardige idee om in de ‘Klassieke Galerij’ ook een plaatsje te gunnen aan minder gekende talenten die om andere redenen dan een tekort aan letterkundig gehalte van hun werken in het onderwijs terecht werden geweerd of althans op het achterplan gehouden.
De sobere uitgave van een niettemin keurige vertaling van Terentius' blijspel ‘De Zelfkweller’ zal ons die schrijver billijk leren waarderen.
De schrijver bij uitstek van het Latijns blijspel, die in de Middeleeuwen naast de grovere Plautus en de meer bezadigde Seneca, als voorbeeld gold voor het Latijns schooldrama, en naar wiens stukken Bredero later zijn Nederlandse blijspelen bewerkte, wordt bij ons aangediend met één van zijn beste werken.
M. Oudewal.
| |
‘Pelgrims’ - K.H.R. de Josselin de Jong - De Spiegel - Tweede Jaargang, Nr 3 - Maart 1946.
Ik had van deze Hollandsere schrijfster nog niets gelezen. Ook haar eerste verzenbundel de oorlogsgedichten verzameld in ‘Nacht en Ontij’, heb ik nog niet in de handen gehad.
| |
| |
In ‘Pelgrims’ verschijnt zij als een niet meer zoo jonge, gevoelige vrouw, die zich slechts gedeeltelijk met dit ondermaansche leven heeft kunnen verzoenen, doch niet toelaat, dat deze verscheurdheid der ziel tragische afmetingen zou aannemen.
Haar poëzie is een ingetogen spreken, dikwijls introspectief, dat gemakkelijk een zacht zingen wordt, weemoedig, nooit wanhopig, soms een tikje bitter (cfr. in Zangeres). Deze gedichten zijn alle muzikaal (het auditief element primeert), en dit baart geen verwondering, als men weet, dat K.H.R. de Josselin de Jong muziek studeerde en zelf zingt. Zij legt hier ook getuigenis af voor haar geloof, een vaag en wild geloof, dat geen verwantschap vertoont met het Calvinisme. Als dichteres zal zij wellicht geen ruiten ingooien. Heel haar temperament staat daar borg voor. Zij schrijft mooie, genietbare gedichten, die soms (o.a. In Memoriam P.C. Boutens) van een benijdenswaardig evenwicht en een goed vakmanschap getuigen. Zij schrijft ook gemakkelijk. Dààr ligt een zeker gevaar. Het titelgedicht evenals het derde toonen haar in haar beklemd verlangen naar den gebroken eenvoud, algemeen verschijnsel bij dichters, maar iets wat sommigen niet oprecht durven bekennen en liefst verschuilen onder allerhande maskers. (Zie in casu bv. Arthur Rimbaud, die tenslotte aan zijn zoeken naar de verloren zuiverheid ten gronde is gegaan). Om haar openhartigheid weze K.H.R. de Josselin de Jong geprezen. Het echo-gedicht ‘Uitkomst’ grijpt aan. Het is sterk. Spijtig wordt het ontsierd door een banaliteit omwille van het rijm: ‘wie praat er?’. Een zekere verscheurdheid en ontgoocheling meen ik te hooren in de verzen: ‘Oud jaar’, ‘Zangeres’, ‘Hart van zingen moe’ en ‘Sneeuw’, ‘Extase’ suggereert werkelijk den staat van verrukking. (Verruckt’ zeggen de Duitschers...) Naar den vorm is ‘Schipbreuk’ een oud-Vlaamsche ballade. De dichteres slaagt er in een atmosfeer van dreigementen, geheimzinnigheid en wondere machten te scheppen, atmosfeer zoo eigen aan dit genre. Met ‘Pelgrims’ heeft De Spiegel een goede keuze gedaan. Jammer genoeg laat de
verzorging nog steeds te wenschen over. Ons liefste kind, de poëzie, moet mooi gekleed gaan.
Jan Van den Weghe.
| |
| |
| |
Herinnering en gezang: Anton Van Wilderode - De Spiegel - Tweede jaargang - nr 4 - April 1946.
Hubert van Herreweghen leidde dit bundeltje in. Hij deed dat goedmoedig en speelsch, doch tevens met... kennis van zaken.
Zes gedichten publiceerde Anton Van Wilderode in deze aflevering van ‘De Spiegel’. Nergens verraadt deze poëzie een grooten hartstocht. De dichter zingt zachf en bedachtzaam. Zijn vers beweegt zich op een rustig, volgehouden rhythme. Hij zingt voor zichzelf, niet voor de anderen. Iets oubolligs heeft deze poëzie en dit stemt al dadelijk sympathiek. Er hangt echter iets vaags over deze gedichten. Van Wilderode versificeert gemakkelijk. Hij heeft ook een rijke, ietwat grillige fantazie. (Cfr.: zijn studentenfratsen voor het tooneel). Het mangelt hem echter vooralsnog aan zelf-contrôle. Ergo aan evenwicht. Ik kan mij niet van den indruk ontdoen, dat de dichter nog zwemt in den ‘Schwermut’ en de ‘Sehnsucht’ van de jeugd. (Hij zal misschien protesteeren. Dan heb ik zeker gelijk). Daardoor krijgt zijn gedicht romantische allures. En toch meen ik, dat Van Wilderode geen romantische natuur is. Toch meen ik, dat hij (spijts zijn goedlachschen, studentikozen spot over de filozofie) eerder een wijsgeerige natuur is, die eenmaal dieper zal tasten inniger zal spreken. Hij bezit reeds een benijdenswaardig vakmanschap en rhythme zal inderdaad niemand hem betwisten. Het leven kan Van Wilderode als dichter tot zwijgen doemen. Maar ik geloof eerder, dat fellere ervaringen zijn poëzie zullen louteren en hem tot een verdienstelijk, waarachtig en... heerlijk dichter maken.
En hem definitief genezen van zijn zwaarmoedigheid, want hij zal zich met dit leven wel verzoenen.
Dan zal hij andere inspiratiebronnen aanboren (zie reeds bv. pag. 15).
Dan zal hij doen, wat Van Herreweghen van hem vraagt: ‘Wat soms vervloeit als water moet eens stollen als bloed’.
Jan Van den Weghe.
| |
Vlaamsche Jezuieten varen uit. - L. Mestdagh. Uitgave J. Lannoo, Tielt - 1946 - 292 bldz. - ingen. 72 fr. geb. 98 fr.
Het boek wil de groote Vlaamsche helden der Jezuietenmissie weer in 't geheugen doen rijzen en hijschen als vlaggen, die
| |
| |
jonge zielen kunnen tot volgen roepen. Zonder nochtans een ‘compleet geschiedenisboek’ te willen zijn der VI. Jezuietenmissie. Fantasie heeft met historische gegevens een schoon geheel gemaakt.
een voorspel: de Koning, die Ignatius, de ridder, langs de eenzaamheid van 't ziekbed riep tot stichter der nieuwe ridderfamilie, de compagnie S.J., die de commando's van den Paus uitvoert en waarvan de voorman optrekt: Xaverius, die als elke apostelziel om hulp roept;
een interludium kunnen we de 2 deelen noemen: 't eigenlijk boek: de muziek der apostelziel: ze is zang en daad voor Hem: onze VI. Jezuietenmissie tot hedendage: eerst meetrekken met de buitenlanders in Xaverius' spoor (Indië, Japan, China), dan meegaan met de Spaansche Conquistadoren tot ze eindelijk gebannen worden uit Spanje en zijn kolonies (drama van hijd en intrigue) en als orde ontbonden zijn. Een kleine kern blijft in Wit-Rusland bestaan, die, als de tijden opklaren, weer wordt in leven geroepen, zich uitbreidt, ook in Vlaandren, dat ter missie trekt naar Amerika en Afrika en eindelijk een eigen missie wint: tusschen Evenaar en Himalaya (Lievens) en in het land van Manimba;
een naspel: Doorgeven! die liefdezang en -daad mag niet sterven: dat vuur moet doorgegeven van geslacht tot geslacht.
Het boek wil als een film zijn en de stijl doet ook ietwat filmisch aan en de lezer wordt van het eene tafereel in het andere geworpen, hoewel een vaste lijn in het boek ligt. Zoo spannend en opwekkend tot daad van hoogst idealisme: in 's Konings dienst, Zijn Rijk in de gesloten zielen rammeien. De titel kan misschien voor enkelen een struikelblok zijn om het boek binnen te trekken, hoewel een andere titel eveneens paste aan een boek, dat de jeugd aantrekt om zijn avontuur, en ook de bejaarde leeftijd om de hoogste wijsheid van zulk avontuur.
Soms krijgt de taal ook een andere stempel als die van documentaire film die handelt over tijds- en plaatssitueering waarin onze helden werken. We vinden er zendelingen beschreven in de grootste moeilijkheden hunner reis en van hun werk (bv. Verbiest: de dramatische missionaris bij uitstek: cfr. Verbiestdrama van C. Verschaeve) en men kan er vaak het spreekwoord aanvoelen dat Verbiest te hooren kreeg in Spaanschen mond ‘Deus escreve direito par linhos tortas’, ‘God (en ook zijn plaatsvervangende overheid) schrijft recht in kromme regels’.
A. Rodens.
| |
| |
| |
‘Kees de jongen’ door Theo Thijssen. - Uitg. Pantheon - Het Kompas, Antwerpen. - Vierde boek in de twaalfde letterkundige reeks ‘De Feniks’.
Van dezen ‘Feniksroman’ hebben wij beter verwacht. En toch moeten wij den auteur, Theo Thijssen, meer dan een gemiddeld romancier heeten. Eén zijde van zijn talent is echter zoo sterk en onbeheerscht dat het een inzinking te weeg brengt. Het boek is al te uitvoerig en meer dan eens vervalt Thijssen in herhaling van zoo goed als dezelfde feiten. Hij typeert scherp het zieleven van een Hollandsche jongen, echter zoo nuchter en objectief dat hij als met een camera te werk ging. Ongetwijfeld is de auteur een scherpzinnig psycholoog, weinigen als hij kunnen zoo in het puberteitsleven van een jongen doordringen, een brokje realiteit wordt een wereld van verbeelding. Maar 370 bladz. lang over het wereldje van een jochie handelen doet al te eentonig aan, al is de stijl nog zoo knap en al geeft de auteur blijk van scherp gestelde sociale problemen.
Remi Boeckaert.
| |
J.M. Camenzind: ‘De roep van den rigi’. Vrij naar het Duitsch door P.L.L. Dils. - Goede Pers - Averbode - 1946. - 410 bldz. - Ingen.: 110 fr.
Bij de lezing van dit werk denken wij onwillekeurig terug aan het voortreffelijk kinderboek ‘Niels Holgersson's wonderbare Reis’ van Selma Lagerlôf, omdat wij hier ook een overzicht krijgen van een groot deel nationale geschiedenis en aardrijkskunde met dit verschil echter, dat Lagerlôf's werk een sprookjesboek is, waarin verteld wordt van een jongen, die het gansche land doorreist, terwijl in den jeugdroman van Camenzind alleen maar een berg wordt beklommen. Ook kunnen wij Camenzind, aan de hand van dit boek althans, niet de talenten van een Lagerlôf toeschrijven, toch schatten wij zijn werk veel hooger dan b.v. ‘Dieu parlera ce Soir’ van de Buck, dat onlangs verscheen en nogal overroepen werd. Wijzen wij er terloops op, dat ‘Die Stimme des Berges’ - titel van Camenzind's werk in de oorspronkelijke lezing - reeds driemaal herdrukt werd door ‘Herder’ en dit in een betrekkelijk korte tijdsruimte.
Wat ons vooral treft is de openhartigheid en het idealisme, waarmede de auteur elk jeugdprobleem behandelt. Ook de taal voldoet ten zeerste. De poëtische schoonheid van het Zwitser- | |
| |
sche landschap komt ten volle tot haar recht. Zulke boeken voeden op tot vaderlandsliefde. Mooi zijn ook de foto's, die het werk illustreeren. Tevens werd bij den tekst een gekleurde hoogtekaart gevoegd, waarop de lezers de plaatsnamen uit het verhaal terugvinden.
Bezwaar hebben wij tegen de al te langdradige natuurbeschrijvingen, die in sommige hoofdstukken voorkomen. Een roman voor de jeugd moet vooral boeiend zijn.
Albert de Longie.
| |
‘Valkenoog’ door James Fenimore Cooper. Bewerking van Frank Burn. - Uitg.: De Sleutel, Antwerpen - 1946 - 335 bldz. - Ingeb.: 90 fr.
Met niet minder talent dan een Walter Scott, doch onpartijdiger in het beschrijven van de zeden der Amerikaansche volkeren, schreef Cooper (1789-1851) een vijf-en-dertig romans, die in de meeste talen werden overgezet. Sommige zijn nog steeds zeer begeerd door de jeugd. Hij is echter meer dan een gewoon jeugdschrijver, daar zijn werken een degelijke literaire waarde bezitten. Hij is een geboren verteller en heeft het eerst, de dichterlijke beschrijvingen van oerwouden en prairies in de letterkunde gebracht. De moderne volkenkundigen beweren tevens, dat zijn beschrijvingen van het indianenleven stroken met de werkelijkheid. Een voorbeeld van zijn genre is ‘Valkenoog’. Na een 100 tal jaren vallen ons toch de eerste hoofdstukken tegen, terwille van de veelvuldige, langdradige romantische beschrijvingen en beschouwingen. Gaandeweg komt er meer actie en het boek leest aangenaam en vlot. De vertaling voldoet en de uitgave is degelijk. Een goed ontspanningsboek.
Albert de Longie.
| |
‘Tongen-film’ door K.L. Claus, S.J. - Uitg.: Goede Pers, Averbode, 1946. - 160 bldz. - Gen.: 40 fr.
Een spiritueel werkje, dat alle fouten te keer gaat door de spraak bedreven. Er wordt gehandeld over vuilsprekende, liegende, vleiende, vloekende en liefdelooze tongen en dat vaak met veel zin voor humor. Dies gelooven wij, dat Pater Claus het ons niet kwalijk zal nemen, indien wij hem zeggen, dat hij, na zijn uitmuntende volksfilm ‘Licht in den Nacht’, niet veel interessants meer te vertellen heeft, of hij zou eens een gansch ander thema moeten aansnijden, want hij boert bepaald achteruit als ‘filmstar’.
Albert de Longie.
|
|