Arsenaal. Jaargang 2
(1946)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKultuurbaak.Bij de uitgeverij ‘Pantheon - N.V.’ verscheen de lezing die door Prof. Dr. Geyl, hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, gehouden werd te Leuven, Gent, Brussel en MechelenGa naar eindnoot(1). In deze lezing bracht Dr. Geyl een stevig gedocumenteerd en geargumenteerd pleidooi voor een Nederlands-Belgische gemeenschap. Uitgaande van een overzicht van het huidig wereldgebeuren besluit Dr. Geyl dat de wereldpolitiek tot één werd herleid. De wereldpolitiek, zegt hij, wordt beheerst door een ‘Russisch-Amerikaans antagonisme’. De rol der kleine staten werd herleid tot nul. Hieruit volgt zijn eerste conclusie: ‘wij hebben elkaar nodig, wij mogen niet voortgaan met twee kleine culturele huishoudens naast elkaar te vormen, de wet van de wereldontwikkeling veroorlooft ons dat particularisme niet langer...’ (blz. 9). Na een bespreking van de vroegere onwilligheid der Nederlanders om een toenadering tussen Noord en Zuid te vestigen, handelt hij over de evolutie die deze cultuurgemeenschap, ideëel althans, heeft in de hand gewerkt. Hij houdt vervolgens | |
[pagina 219]
| |
stil bij het feit dat, in principe, de broedergemeenschap gefundeerd ligt in het gunstigste ogenblik en enkel wacht op grootse uitbouw. Hierin bestaat de enorme taak der twee regeringen: culturele, economische en politieke toenadering. In een bondig betoog schetst hij de regeringstaak inzake cultuurpolitiek. Uit dit programma stippen wij volgende voorname punten aan: eenheid der spelling, organiseren van lezingen en schoolreizen, toekennen van studiebeurzen, uitwisselen van leerkrachten, versmelten van Academies, oprichten van een Vereniging voor Nederlandse letterkundigen en gemeenschappelijke tijdschriften, wederzijdse erkenning van universitaire graden. Deze toenadering mag en kan ten andere niet alleen uit cultureel standpunt geschieden. Waar enerzijds een culturele verstandhouding kan verwezenlijkt worden, dient anderzijds de leefbaarheid hiervan door economische en politieke verstandhouding mogelijk worden gemaakt. ‘De cultuur hangt niet in lucht, zij is met het hele maatschappelijke en politieke leven verbonden’, (bladz. 18). De oplossing hiervan ziet Dr. Geyl in het afsluiten van financiële- en tol-accoorden, afschaffen van visum-formaliteiten, vermijden van economische concurrentie, vormen van politieke verbondenheid, enz. Eerst als dit verwezenlijkt werd zullen Nederland en België een hechte eenheid vormen. In deze eenheid - een twee-eenheid - ziet schrijver de sterkste vorm om maatschappelijk te ageren. Onder die vorm suggereert hij ook een stellingname in de wereldpolitiek. In deze kleine brochure heeft Dr. Geyl de voornaamste punten aangeduid voor jarenlange regeringsarbeid. Wij treden - behoudens in een paar punten - het standpunt van Dr. Geyl bij, doch kunnen ons van de naargeestige gedachte niet bevrijden dat het boekje enkel ‘woord’ zal blijven. Wij zijn overtuigd dat deze verhandeling veel vruchtbare discussies zal uitlokken in debatkringen, doch zullen deze kringen een oplossing brengen? Ja en Neen! Ja, omdat er bij de lectuur van deze brochure voorstanders zullen gevormd worden. | |
[pagina 220]
| |
Neen, omdat de regering de noodzakelijkheid, de absolute noodzakelijkheid hiervan niet genoeg schijnt aan te voelen, omdat haar aandacht zich te veel en te uitsluitend op zuiver materiële aangelegenheden richt. Enkel de regering heeft de mogelijkheid in handen deze Nederlands-Belgische gemeenschap tot stand te brengen. En om deze staatsmachine warm te krijgen is er vaak meer nodig dan het woord. Dat ministers, senators en volksvertegenwoordigers een aanvang nemen met het lezen en herlezen van Dr. Geyl's werkje en laat ons, door een waardige houding een actie van de regering afdwingen. Eerst dan vervult het woord zijn edelste opdracht: daden wekken!
----
Gijsen zal het ons vergeven dat wij aan zijn verhandeling over het Vlaams genieGa naar eindnoot(2) niet dezelfde waarde hechten als mocht verwacht worden van zijn Amerikaanse toehoorders. Gijsen hield deze lezing in de ‘Ecole Libre des Hautes Etudes’ te New-York. Elk punt van zijn betoog zal een typisch facet van het eigenaardig Vlaams ras hebben belicht en bij zijn toehoorders zal dit veel vooroordelen uit de baan hebben geruimd. Voor ons - individuen van het besproken geslacht - is de studie te fragmentair, dus onvolledig. Men vindt er wel een deel van de Vlaamse volksaard in terug, doch de Vlaamse mens blijft er, helaas, als de schaduw van een lomp spook ronddwalen. Via een historiek van de geografische structuurwijziging van Vlaanderen komt Gijsen tot de verantwoording van de entiteit ‘genie’. Over de provincialistische natuur van ons volk schrijft hij o.m.: ‘Welnu, wij weten dat deze naïeve verteedering over de bloembladeren en de boomen, over de insecten en het vee, met hun geuren, hun kleuren, hun gewoonten en hun manieën, van weinig belang is’, (bladz. 18-19). Het verheugt ons dat Gijsen dit terre-à-terre-isme een spijtig iets vindt, alhoewel hij o.i. een poging kon doen om aan het spiritueel element (om van het more-brains te zwijgen) in ons geestesleven relief te geven. | |
[pagina 221]
| |
Het minderwaardigheidscomplex van de Vlaming deed in de kunst een neiging tot het karikaturale, ontstaan. Deze zelfbespotting, die in feite als één der sterkste deugden van ons geslacht kan beschouwd worden, heeft Gijsen niet fijn genoeg belicht. Dit facet van diepgaande zelfkennis is het resultaat van een realistische zin. Gijsen kon hier de gelegenheid vinden om nadruk te leggen op een spirituële uiting van de Vlaamse geest. Hij citeert enkel Brueghel, al kon hij ook op het litterair plan figuren vernoemen, die, zonder genie te zijn, toch als prototypes van deze karaktertrek konden geïllustreerd worden. Het misvormd beeld van de Vlaming als zou hij een boertig type zijn met op begenadigde ogenblikken enkele schaarse geestessprankels, dit beeld dat vele Vlamingen ten onrechte met sadistisch genoegen van zich zelf hebben geschetst, werd door deze studie niet naar de objectiviteit geretoucheerd. Brueghel blijft voor velen nog steeds een boer! Dient het ons dan nog te verwonderen dat velen zich nog steeds boer voelen... en spijtig genoeg boer zijn? Rik Lanckrock. |
|