Arsenaal. Jaargang 2(1946)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende De moeder. Ik kus uw kaken, kind, en uwen zuren mond, en uwe oogen stoer die mijn gelaat bekijken als was ik u tot last, als was mij nooit gejond uw lach, waarin ik reeds mijn liefde zie bezwijken. Ik baat niet meer voor u; ach 'k volg u als een hond en lik uw voet die mij met weerzin wil ontwijken. Ah! wist ik welke liefde uw hart zoo jong verslond! Hoe kan 'k mijn armoe nog aan uw verdriet verrijken? Ik mis de gave reeds te leven voor mijn zoon, mijn zorgen zijn niet meer voor zijne zorg toereikend, een andere droom in hem is mij niet meer gelijkend! Geen meisje dat mij ooit vergeven kan den hoon, dat mijn jaloersheid leed is aan haar jonge liefde. 'k Ben levenslang, mijn zoon, in u de diep-gegriefde! Albert Bontridder. Vorige Volgende