Arsenaal. Jaargang 2
(1946)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||
De beteekenis van Richard Wagner als opera componist.Ga naar eindnoot(1)Een gebied waar de componist nu eens de volle maat van zijn kunnen kan geven, waar hij zich volledigst en onbeperkst kan uitleven, is wel de Opera. Doch jammer genoeg is ook dit terrein niet altijd even vlak en zijn er somtijds van die hindernissen, die den componist zooniet doen falen, dan toch een gedeeltelijke mislukking met zich kunnen medebrengen. Zoo is bij voorbeeld het probleem van een aangepasten tekst absoluut niet te onderschatten! Alvorens echter uit te weiden over het opera-genre zelf, is het noodzakelijk de periode eens te overschouwen vooraleer Wagner, Weber, e.a. op dit gebied onsterfelijken roem hebben verworven. Deze vorm van muzikale kunst werd reeds druk beoefend op het einde der zestiende eeuw in Italië, al was het dan ook meer een dramatische expressie van gevoelens, waarin Peri zich bijzonder onderscheidde. Waren vooral in zwang: de ‘opera comique’ en de ‘opera bouffe’, eigenlijk een afwisseling van zang en dialogen. Jammer genoeg ontaardde de opera-vorm spoedig in een conventioneele naäperij en schrijverij, die op het einde der zeventiende eeuw haar hoogtepunt bereikte. Een eerste vereischte opdat een opera toen zou slagen, was, dat deze in een net Iitaliaansch kleedje was gestoken. Ook de populaire Haendel onderging dezen invloed in zijn eerste werken, en het is eerst later, dat hij er zich radicaal heeft boven gesteld. Al was de Italiaansche mode zeer uitgesproken, toch waren ook de andere invloeden, zooals de Engelsche Opera met Purcell als uitblinker, de Fransche- en Duitsche Opera, in het geheel niet te onderschatten, wat zeker niets afdoet aan de Ialiaansche hegomonie. Hier ook drong de hervorming zich dus dringend op. Een eerste poging ging uit van Glück, die met zijn ‘Alceste’ onmiddellijk een andere richting insloeg. Eén zijner grootste verdiensten was, dat hij de opgeblazenheid en het bombastische radicaal heeft over boord geworpen, en zijn werken zich door een meer natuurlijk cachet onderscheidden. Hij mislukte te Londen, waar Haendel den scepter zwaaide, werd later beroemd | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||
te Parijs met zijn ‘Alceste’, ‘Iphigénie en Aulide’ en ‘Iphigénie en Tauride’. Al blijft het dan ook waar, dat Glück min of meer ‘ouderwetsch’ is, toch heeft deze pionier recht op onzen eerbied voor de bewezen diensten aan de opera. Naast Glück moeten we onmiddellijk den alzijdigen virtuoos Wolfgang Amedeus Mozart vernoemen, die in dezelfde jaren leefde. Door zijn meesterlijke instrumentatie en volmaakte technische bekwaamheid verheft hij zich torenhoog boven zijn collega's. We zouden hier nog veel kunnen schrijven over dezen alzijdigen componist en zijn meesterwerken, doch dit zou ons te ver voeren, daar eigenlijk Wagner het einddoel is. Daarom wil dit overzicht over het ontstaan van de opera zoo bondig mogelijk zijn! Ook Mozart heeft dus op het opera-gebied met ‘Die Zauberflöte’, ‘Figaro’, ‘Don Juan’ en ‘Die Entführung aus dem Serail’ plaatsgenomen tusschen de groote operameesters. Daarna volgt Weber, de componist die zich bijna uitsluitend beweegt in de feeën- en elfenwereld, met ‘Der Freischütz’, ‘Rübezahl’, ‘Oberon’, e.a. Ook de komische eenacter ‘Abu Hassan’ valt nog te vermelden. De Italiaansche opera daarentegen had nog altijd haar zinnelijke oppervlakkigheid bewaard: hoe zoeter en zangeriger, hoe meesleepender en melodieuser, hoe meer het in den smaak viel. Namen als Rossini, Donizetti, de Massenet, enz. zijn niet te onderschatten, al genaken ze niet Verdi, Puccini, Gounod, e.a. En nu verscheen Wagner op het wereldtooneel. Vooraleer over te gaan tot zijn eigenlijke werken, willen we echter wijzen op een typische fout bij dezen grooten componist, nl. zijn langdradigheid in sommige gevallen. Als geheel genomen, is hij zeker de hoeksteen van het Opera-gebouw, ‘...groot in hetgeen hij tot stand bracht, en groot in zijn vergissingen’’ (‘Geschiedenis der Toonkunst, II, blz. 75 door P.A. Scholes). Zijn eerste werken staan duidelijk onder den invloed van Weber en Beethoven. Vooral tot dezen laatste werd hij onweerstaanbaar aangetrokken. Het grootste deel zijner werken zijn ‘opera seria’, t.t.z. de ernstige opera, waarin de tekst geheel gezongen wordt. Alvorens verder te gaan, is een chronologische indeeling van zijn stukken onmisbaar. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ongetwijfeld zijn ‘Tristan und Isolde’, ‘Lohengrin’ en ‘Tannhäuser’ de best gekende en meest opgevoerde stukken, wat echter niets afdoet van de waarde der andere. Het is lang een twistpunt geweest of Wagner eigenlijk in de eerste plaats componist dan wel dichter was. Nu mag het aangenomen, dat de componist ver uitsteekt boven den dichter, al wordt soms wel het tegendeel beweerd! Wagner zelf verklaarde immers, dat het drama het belangrijkste was en de muziek er aan ondergeschikt. Het blijft toch een feit, dat door weinigen zijn gedichten als ‘literatuur’ zijn bestempeld... Wat de taal betreft van zijn libretti, die is Duitsch, terwijl zijn onderwerpen daarentegen veelal op noordelijken mythologischen grondslag berusten of in het rijk der verbeelding thuishooren. Wat de populariteit van zijn werken aangaat, laten we Debussy aan het woord, die niet zoo heel hoog met Wagner opliep: ‘Dezen mond-roem heeft Wagner verworven: op den boulevard en op dat oogenblik van den dag, waarop de weelde-gevangenen worden losgelaten uit de muzikale huizen van bewaring, kunt gij hooren hoe het “Lentelied” uit “Die Walkure” en het aanvangsthema van “Die Meistersinger” vroolijk gefloten worden. Ik weet, dat vele lieden meenen dat dit is aan de muziek toegezegde belooning, maar mag men niet het recht opeischen van een andere meening te zijn, zonder daarom voor een zonderling te worden aanzien?’ De eerste werken van Wagner zijn eigenlijk van minder belang. Naar het schijnt heeft hij ‘Die Feeën’ nimmer zelf | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||
zien opvoeren, en ‘Das Liebesverbot’ werd maar éénmaal uitgegeven en, spoedig uit het oog, geraakte het in de papiermand. In ‘Rienzi’ daarentegen wordt men reeds het genie gewaar, dat toen al in Wagner schuilde. Deze Rienzi, de volkstribuun, was tot hem gekomen uit het boek van Bulwer-Lytton en had den zoekenden, jongen componist meteen een onderwerp aan de hand gedaan, dat hem dag en nacht volgde. In zijn jeugdig enthousiasme zag hij een massale menigte, heerlijk hymnen juichend. De vijf bedrijven kregen meer en meer vorm: twee er van maakte hij te Riga, en te Parijs legde hij de laatste hand aan het vijfde en laatste. In vergelijking echter met zijn latere werken, doet ‘Rienzi’ toch nog wat jong en onevenwichtig aan. Daarop volgt zijn ‘Vliegende Hollander’, hem geïspireerd door een zeereis naar Londen. In het begin kende zijn ‘Tannhäuser’ slechts een matig succes en werd eerder koel ontvangen. Het is eerst een honderdtal jaren later, dat men eindelijk begon te begrijpen, wat een prachtwerk Wagner ons had geschonken. Het is eigenlijk eerst met ‘Lohengrin’ dat zijn ster begon te schitteren, die hem tot den hoogsten roem bracht. Ook ‘Tristan en Isolde’ kende het slechte onthaal van ‘Tannhäuser’; men weigerde zelfs het uit te voeren, en het was eerst zes jaar later, dat het te München voor het voetlicht werd gebracht. Na twee-en-twintig jaar met het thema van ‘Der Ring von Nibelungen’ in het hoofd te hebben rondgeloopen, kon hij er toe komen deze trilogie neer te schrijven. Een jaar voor zijn dood schreef hij ‘Parsifal’. Richard Wagner heeft het muziekdrama tot een hoogte opgevoerd, die men onbereikbaar dacht, en dit is wel zijn grootste verdienste. Hij streeft vooral naar een massale uitdrukking, eenig van individualiteit en oorspronkelijkheid. Hij is ook een typisch vertegenwoordiger van het toen heerschende romantisme en den beginnenden nieuwen tijd. Ziehier wat Paul Collaer terecht opmerkt in zijn ‘Beteekenis van de Muziek’: ‘(blz. 60)... de aandacht wordt geconcentreerd op de capricieuse gevoeligheid door versieringen, uitdrukkingsaccenten, harmonische appogiaturen, delicate crescendo en decrescendo-nuances. Al deze middelen zullen een eeuw later in het | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||
tweede bedrijf van ‘Tristan en Isolde’ tot hun maximum-potentieel opgevoerd worden.’ Al blijft het dan ook een feit, dat in het Wagneriaansch romantisme een flinke dosis expressionisme schuilt. Misschien zouden we met wat goeden wil het werk van Wagner dynamisch kunnen noemen, dit toch voor een bepaalde categorie, al stelt dit een gedurfde extremiteit daar, die niet door iedereen zoo maar zal aanvaard worden. Dat hij echter den rollenden romantischen wagen tot een ongekende hoogte heeft gevoerd, moet hem als een verdienste worden aangerekend. Jammer heeft ook deze medaille haar keerzijde. Prof. Van Acker zegt in zijn ‘Inleiding tot de Meesterwerken van het Klavier’ waar hij het over Beethoven heeft: ‘Beethoven was niet alleen een groot kunstenaar, hij was ook een groot mensch!’. Dat kunnen we spijtig genoeg van Wagner niet zeggen. E.P.A. Scholes harde woorde bevatten veel waarheid: ‘Wagner was geen heilige, maar wel een egoïst, die zichzelf gaarne als het middelpunt der wereld beschouwde, onbeheerscht in het sexueele, wild verkwistend in zijn uitgaven, schaamteloos in het geld leenen en zorgeloos in het terugbetalen. Zijn leven, dat waarlijk geen voorbeeld voor de jongeren is (behalve zeker! wat betreft zijn moed en volharding) vindt zijn rechtvaardiging in zijn muzikale nalatenschap.’ Ja, het is moeilijk een groot mensch te zijn, het is ook moeilijk een groot kunstenaar te zijn, het is echter nog moeilijker beide in één enkel individu samen te brengen. De reus en begenadigde kustenaar Richard Wagner heeft met zijn onstuimig karakter en koppige volharding iedereen en alle moeilijkheden overwonnen, alleen tegen zichzelf heeft hij de nederlaag geleden. En dat is jammer, want niet iedere eeuw wordt een genie als Wagner geboren.
Ant. Braemscheute. |
|