Kroniek der poezie.
‘De Spiegel’ verzamelde enkele goede bundels, al steekt geen enkele boven de middelmaat uit’. Aldus een medewerker van ‘Nieuwe Stemmen’. We geven gaarne toe, dat inderdaad geen enkele dezer bundels boven de middelmaat uitsteekt, en wat niet boven de middelmaat uitsteekt is - Och kom, laten we niet aanhoudend ons zelf bewust bedriegen, met een brandenden kachel voor een hooghoven, of een stekjesvlam voor een vuurhaard te houden. Wat niet boven de middelmaat uitsteekt, blijft er logisch onder, en wat beneden de middelmaat blijft is minder dan middelmatig, en middelmatig is beter dan slecht en minder dan goed. Laat ons, uit liefde tot de waarheid, steeds bij het echte en ware blijven. Wat waarlijk goed is moet boven de middelmaat staan, en ook het tegenovergestelde moeten we eventueel durven uitspreken, en, indien men ons de taak heeft opgelegd, ook openbaar maken. Uit vriendschap, broederschap of dergelijke kan men geen vleiend oordeel over een werk schenken, alleen omdat het een werk is van een vriend of een kunstbroeder. Ware vriendschap is steeds gebouwd op de fundamenten: Vrijheid en waarheid. Wanneer wij ooit het groote geluk zullen hebben, een goed gedicht te ontdekken, dan zullen wij trachten de eersten te zijn, om den dichter onze hulde te brengen.
Gezelle, Van de Woesteyne, Verschaeve zijn ware grooten geweest. Nu hebben we nog Buckinx, Hensen en voor een deel Karel Jonckheere. Honderden enthousiaste aestheticussen kunnen nu ongetwijfeld nog een aantal dichters noemen die mooie verzen hebben geschreven. ‘Ook dooden kan men kleeden’, zoo heeft een onzer grooten ergens geschreven; en Karel Jonckheere zegt in zijn ‘Onvoorzien Programma’:
Dit is een tijd dat dichters zullen zingen
van hoop en vrijheid en een beter lot.
Schrijf groot al breekt de teere pen kapot,
zie eerst de mensch, dan meidauw en seringen.
Dit zou niet alleen in oorlogstijd moeten gelden. In alle tijden staat de mensch boven meidoorn en seringen.
‘Ei, dichters, ween van spijt en werp uw kroon... aan scherven.’