Arsenaal. Jaargang 1(1945)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Omnibus pro nobis. Hoe kwamen w'in die loods aan 't einde van de wereld, gestranden van het leven, samen bij elkaar, En had Hij, ons gevijven, bij Zijn tafel aangezeten, Uit eigen handen, met het englenbrood gespijsd? Zijn beeld nog lichtte na in spiegelende oogen En heel ons wezen zweefde nog van zaligheid!... ‘Hoe zacht de hemel keek uit Zijne kalme blikken Als diepe meren droomend in het berglazuur!’ - ‘Ivorig scheen 't olijf van Zijn gesneden vingers Hoe fijn Zijn polsen waren, zoo er geen in Bali zijn!’ - ‘Hoe kroezig was Zijn haar, als varens in ons wouden, En zwarter zijn gelaat, dan 't glanzig ebbenhout!’ - ‘De adel van geboort, drong uit Zijn wenkbrauwbogen: Tecumseh sprak uit hen en Hiawatha meê!’ - ‘De wijsheid antwoordd'uit het hooge, schuine voorhoofd En, in Zijn ruste zat de wetend' Eeuwigheid.’ Wij hadden het gehoord, ons vijven en verbaasden, En keken d'een den ander, stil en vragend aan, Maar, toen wij staarden op het ruwe, zware Kruishout En op 't gestolde bloed, toen hadden wij verstaan. Karel Sanderozen. Vorige Volgende