Arsenaal. Jaargang 1
(1945)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 475]
| |
Daisne, gezien door een Russischen bril.Daisne is bij ons de eerste ‘Russische’ verschijning.
Dit openbaart zich in persoon en werk in duidelijke lijning.
Leest de Russen en verneemt iets over hun bestaan
en vergelijkt; zooals met mij zal het ook u vergaan.
Op Poesjkin heeft Thiery zich bijna blind gekeken.
Ook hij schijnt onbezorgd en heeft dezelfde streken,
dezelfde wijze om spelend met zijn verzen om te springen
en als een wonderkind in alle gamma's over alles steeds te zingen.
Ze hebben dezelfde behoefte om nu en dan iets in 't Fransch te schrijven,
waarvan een en ander curiosum allicht zal overblijven.
Ook onze Vlaamsche Poesjkin zette vrij laat aan 't beoefenen van proza.
Zal hij zich ook specialiseeren in Schoppenvrouwen en Kapiteinsdochters? Chilosa?
Wat zijn transrealisme betreft en zijn procédé om de romantiek te doseeren,
heeft Daisne zich wel wat door Poesjkins voorbeeld laten inspireeren.
Die romantische inslag kon nooit volledig uit Daisne's werk verdwijnen
en heeft zijn goed - het behoedde hem voor den magischen invloed van V.d. Woestijne.
Maar natuurlijk is er geen sprake van Thiery-den-Evenknie;
want de Toekomst moet uitwijzen het hoeveelste deel hij bezit van Poesjkinsgenie.
Bij den scherpen, bijtenden stijl van Poesjkins epigram
lijkt Daisne's beschouwend vers vrij tam.
Uit schrik dat het met hem als met zijn Held zou kunnen vergaan,
blijft hij maar bij zijn Moeder en laat de meisjes staan;
of liever, 't zwak geslacht verheerlijkt hij in tal van litteraire vrijerijen,
en bouwt het Ideale Vrouwenbeeld in droom en mijmerijen.
Maar hoe nu Droom en Werkelijkheid aaneengebonden?
Neen, deze formule heeft onze leerling-toovenaar nog niet gevonden.Ga naar voetnoot(*)
Wat Ljermontof betreft, ook hier die jonge en verbazende virtuositeit,
maar anders een figuur vol drama en van veel donkeren strijd.
Hij kende het geluk niet, lang zijn Moeder te mogen houden;
en gaf in zijn werk blijken van groote sensibiliteit, eigen aan de vrouwen.
Bij onzen Daisne is er iets week-meisjesachtig in zijn natuur:
het maakt zijn vers soms zoo porselein-broos van factuur.
En als Ljermontof kent hij 't soepel aanpassingsvermogen,
om zelfs als soldaat en officier op zijn grooten schrijflust voort te bogen;
want ook de auteur van ‘Een Held van dezen Tijd’ schreef in wilden overvloed,
zoodat het niemand verwonderen moet,
dat Daisne in zijn ‘Nieuwere Dichtersgeneratie’ zijn veelschrijverij beschermt
en met de namen van Poesjkin en Ljermontof schermt.
| |
[pagina 476]
| |
En Gogol? O, met dien heeft Daisne niets gemeen;
de jonge vrouw, de bakvisch spelen in Gogols werk geen groote rol, o neen.
Toch was hij, evenals Daisne nù, eens leeraar in een meisjesschool
en later zelfs professor te Petrograd; maar hij verloor de controol
over zijn wetenschap en sloeg maar een poover figuur,
zoodat hij vlug heeft gezocht naar een andere sinecuur.
Heel zeker dat Daisne zich in dit geval beter uit den slag zou trekken
en met zijn gramofoon de dorre kennis tot een vroolijk feest zou wekken.
Maar meer benieuwd nog ben ik om eens vroeg of laat te ervaren,
of hij een boek ons schenken zal om ‘De doode Zielen’ te evenaren.
Van Ivan Toergenjefs proza houdt Daisne waarschijnlijk zeer veel:
precies en gracielijk, transrealistisch en romantisch-heel,
en toch voldoende sterk van structuur,
met die groote bekoorlijkheid van de lentenatuur.
O Ivan Toergenjef, die zijn hart niet kon verpanden,
omdat hij veel te veel hield van de vriendschapsbanden.
Hij was de vriend en minnaar, eeuwig op bezoek;
hij kon bij de Viardots niet los van zijn rol van doorluchtigen koekoek.
Iets van zijn vreemde psyche vind ik bij Daisne weer,
een paar facetten, maar ook niet meer;
want Toergenjef schoot met zijn moeder niet goed op: zij was niet van haar tijd;
om haar te ontvluchten, trok Ivan naar Parijs, zoo had hij zich bevrijd.
Buiten het feit, dat hij officier werd (maar 't kan zijn koude kleeren niet raken),
weet ik niet, wat Dostojefski met Daisne zou hebben te maken.
Tsjechof, neen, dien laat Daisne voor liefhebbers als Richard Minne.
Hij heeft al werk genoeg, om nu ook nog met hem te beginnen.
En Gorki is te ruw, te wild en te hirsuut,
hij houdt niet van dien bruut.
Vergeten we graaf Leo Tolstoj niet; ook die werd officier.
Maar met hem zie ik weinig verwantschap hier,
tenzij dat hij eveneens met jeugdherinneringen begon
en de volwassene nooit het kind in hem overwon.
En verder: dat hij, naar Tolstojs niet na te volgen voorbeeld, op moet passsen,
om in zijn later jaren niet al te zeer metaphysica en literatuur met elkaar te versassen;
want ik weet dat meer dan één Thiery voor Tolstoj veel waardeering heeft
en den zonderling van Jasnaja Poljana dan ook heel wat vergeeft.
Wat ‘Sonia Karinowa’ wordt, weet ik niet. Toch meer familie van Natalia Poesjkima
dan een pendant van ‘Anna Karenina’.
| |
[pagina 477]
| |
Saltikof (Sjedrin) is te onzent minder bekend,
en toch, wat een buitengewoon knappe vent.
zôô knap dat hij op 21 jaar secretaris bij 't Oorlogsministerie was!
(Onze Daisne bracht het toch ook reeds tot adjunct-directeur bij de Bouwspaarkas).
Op deze veelschrijvende en behendige, pittige ministerierat
hadden critiek en overheden niet altijd vat.
Toch heeft hij voor zijn streken administratief geboet.
Ik wed, dat Daisne het voorzichtiger doet.
En Melnikof was eveneens zoo'n knappe bol,
die na jaren van lol aan 't bittere leven betaalde zijn tol.
En bij de dichters van de jongste generaties
springen in 't oog enkele affiliaties.
Ik zal hier slechts noemen Konstantijn Balmont,
die er veel en virtuoos op los dicht als Daisne en Pol de Mont.
En Sergej Jessenin, die als een nieuwe Poesjkin veel bereiken moest,
deelt wel wat sentiment met Daisne; maar hij was te woest.
En Majakofski, ook een paradox van fijnheid en geweld,
houdt onzen Daisne als de Russische Van Ostayen soms bekneld.
Om te besluiten: Al die briljante Russische auteurs en studenten,
die vroolijke sabelslikkers en Westersch-vreemde elementen,
zij vormen één vertrouwde groep van verwanten en vrinden.
Wie verder zoekt, zal er nog wel vinden.Ga naar voetnoot(*)
Oktober 1943. - Jan Schepens.
|