Arsenaal. Jaargang 1(1945)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Verwording van een Vampier. (Nederlandsche vertolking van het gedicht van Ch. Baudelaire: ‘Les Métamorphoses du Vampire’). Het fleemde fluist'rend uit haar natten mond en slaafs als een slang zich kronkelend rond en vlammend van lust met haar vlijme borst 't begeeren van haar niet te lesschen dorst; ‘Ik, met mijn zuigende lippen, ik weet hoe men alles in liefd' en roes vergeet. Ik doof de smart met den geur van mijn vleesch; 'k verruk de ouden met lachen, met vrees. Ik ben, voor wie me naakt en glanzend ziet, de zon, de planeet die zwermt in het Niet. Ik ben, mijn vriend, de wijsheid van 't genot, als ik de mannen suizen doe, een God. En wijl een mond mijn tepel zuigt en bijt ben ik nog vrij, ontheven aan den tijd. En in deez' bed, waarin de zonde viel vergeeft zelfs God de doem'nis mijner ziel.’ [pagina 464] [p. 464] Nadat zij uit mijn been het merg gezogen had en ik mij smachtend keerde en haar lieflijk bad om nog een kus, zag ik haar vreeselijk gezicht: het was een and're vrouw, een vieze etter-spicht. Ik sloot de oogen voor dit koud, afgrijs'lijk lijf, maar spoedig keek ik weer naar 't monsterachtig wijf. Terwijl ik dacht dat Venus aan mijn zijde sliep en in haar droom om driften, beest'ge lusten riep, bewogen schril de restjes van haar vies skelet, lijk 't krassen van een weerhaan op een spil gezet, lijk 't ak'lig schrepen van 't verroeste richelbord wanneer een kille wind zich in den afgrond stort. M. Rijckaert. Vorige Volgende