onze vriendschap’, zegde hij, ‘integendeel, dan zien we elkaar later niet des te grooter vreugd weer.’
Ik vergeet nooit ons afscheid. Roerend was het en innig. Edward stond op de kaai: ik leunde door het neergeschoven raam van den treincoupé. Hij drukte me telkens weer de hand en gaf me zijn laatste wenken.
- Veel geluk en tot wederziens.
Als een vage echo herhaalde ik de laatste woorden.
Zoo is mijn zwerftocht dan begonnen. Het verging me noch beter, noch slechter dan alle andere zwervers ter wereld.
Ik kwam in contact met lieden van elken stand en uit de meest onverhoopte middens. Natuurlijk werd mijn idealisme bij menige gelegenheid afgekoeld, maar ik was er de man niet naar om voor een nietigheid het bijltje neer te leggen.
Tenslotte wilde ik de wereld zien en de moeilijkheden zijn er om overwonnen te worden. Alles goed overwogen, was tenminste één mijner oogmerken bereikt. Zoo gingen de jaren voorbij. De vele zeereizen rijgden zich tot een bont snoer van schoone en droevige herinneringen Aan wal, aan boord... Telkens veranderde ik, uit drang naar nieuwigheid, omdat mijn onstuimige natuur nergens kon aarden. Maar zonder ik er mezelf bewust van werd, kwam stilaan de kentering. Mijn treklust werd gejaagder, mijn verblijf aan wal steeds korter... Ik wilde steeds maar vooruit loopen. Waar ik aanvankelijk nog voldoening vond in het vreemde van elk nieuw milieu, liet dit me spoedig onverschillig. Het werd als de gejaagde rit van een opgezweept dier. Een onrust achtervolgde mij, een onbestemd verlangen, dat naderhand oversloeg in een spleen. Ergens in een havenkroeg werd ik er mij van bewust wat het heteekende. Een antiek orgel speelde een exotisch lied. De rook van mijn sigaret teekende dwaze figuren. Ik dacht weer aan mijn dorp en aan Edward; zooiets gebeurde meer; vooral de herinnering aan mijn vriend was me dierbaar. Maar dien avond kwam iets als verlangen en spijt. Ik dacht aanvankelijk dat de muziek er voor iets tusschen was. Ik poogde met brandewijn mijn heimwee te smoren. Alles tevergeefs...
Het verlangen liet me niet meer los. Het voldongen feit maakte me razend. Zooiets was volkomen in strijd met mijn vroegere levenstheorie en beteekende het fiasco van mijn schoonste jeugdprincipes. De meest tegenstrijdige gevoelens ontredderden mijn geest. Tot ik mezelf een geslagen man voelde, belachelijk en naïef.
Dit is de reden waarom ik thans terug ben. Eerlijkheidshalve moet ik bekennen dat ik buitengewoon ontroerd ben nu zooveel