‘En heeft Plato ook de schaduw niet echter verklaard dan den mensch. Grappig klinkt het wel en vliegevangerachtig is het zeker, want velen zijn er likkend aan blijven kleven.’
‘Maar mensch, hoe is het mogelijk dat gij de grooten, onze meesters... ik zou bijna zeggen onze aardsche goden, als Plato, Aristoteles, Kant, Descartes, en zoovele andere illustere, fijne geesten ondergeschikt zoudt achten aan den gewonen, losbandigen sterveling?’
‘Wat spreekt ge mooi, gij boek- en letterdief, ge moest beslist een dichter geworden zijn, dan kondt ge letters vreten en woorden braken. Maar ja, inderdaad, groot zijn uw geesten wel, want zij gaven een etiket aan onze handelingen.’
‘Maar zij hebben het leven uitgediept!’
‘Dus is het leven toch grooter dan zij?’
‘Neen... ja, of liever zij gaven het zin.’
‘Zij legden erin of haalden eruit wat een ander heeft beleefd, wat een schrijver nooit heeft gedacht, wat een wijsgeer nooit heeft bedoeld.’
‘Zij hebben het in het eeuwigheidsboek der aarde gegrift.’
‘...En zijn in de woorden verzopen en daadloos gebleven...’
‘Zij hebben den eeuwigen mensch relief gegeven.’
‘Alsof de mensch zonder dat geen mensch zou geweest zijn.’
‘Zij gaven hem moraal.’
‘En keerden zich van het leven af of slopen als vieze geilaards in een hoek om hun eigen ethica te doen blozen.’
‘Gij wilt excentriek doen.’
‘Alle wijsbegeerte is trouwens diepzinnig, zelfs die van een dwaashoofd, schreef Colle en gelijk heeft hij, duizendvoudig.’
‘Gij doet aan reminiscentie.’
‘Bij mij valt het op... bij U is het niet meer te merken.’
‘Gij beleedigt mij!’
‘Zijn groote geesten als gij te beleedigen? Denk aan Multatuli.’
‘Sophist!’
‘Voilà, weer een etiket: 50,75 fr. voor een paar kousen.’
‘Met dergelijke snullen praat ik niet meer.’
‘Maar toch is die snul een mensch, het weefsel van uw wijsbegeerte.’
‘Gij gekscheert.’
‘Adieu!... Blijf bij uw boeken, gij. Ik ga de wrangheid van dit gesprek in een café verzuipen.’
Rik Lanckrock.