Arsenaal. Jaargang 1(1945)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 433] [p. 433] Lied in mineur. Voor Richard. Ik ga het hoofd recht op door deze korte dagen, al ettert ook de wonde van m'n wilden lust. Het hart verbiedt me streng iemand solaas te vragen, ik zwerf met twijfels rond en nergens vind ik rust. M'n lichaam en m'n geest zijn blijvend wreed gespleten, en zullen in den dood verzoend de rust in gaan. Wat blijft er van m'n rein en jeugdig-goed geweten? - dat moeder minde en vormde in m'n pril bestaan. - Ik ben een huichelaar, één enkle uit de velen, en toon u iedere dag vermeend een blij gelaat. M'n hart is ziek als 't dalend herfstblad van abeelen, en niemand kent de schrik die in m'n oogen staat. Ik wil versteend en droef op niemands liefde hopen, en leef een korte waan van onverschilligheid. Ik denk aan Petrus, die gekweld bevreesd ging loopen, ‘Ik ben een zondig mensch’, heb 'k toen tot God gezeid. Van Craeyvelt Maurice. Vorige Volgende