Arsenaal. Jaargang 1
(1945)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 388]
| |
er moeten sterven! Reeds van den Maandagmorgen voelden we ons bevreesd dat ze te gauw zouden eindigen. Op aarde is het geluk kort, en bij pastoor de Craene is het altijd té kort. De dichters zijn niet gemaakt om op aarde te leven, misschien om op de maan te luieriken. Maar we meenen, dat we nergens beter zouden zijn dan op ‘Gerolfswal’. En daar zijn ontelbare redens voor. Over Merendree hangt er een landelijke rust, oase voor dichters die elken dag tegen de werkelijkheid moeten vechten. De tuin van de pastorij is een brok heerlijke natuur: allerlei knoestige boomen, grillig struikgewas en kronkelende paadjes. Op het middenplein stonden er voor de gelegenheid honderden stoelen, die tijdens de opvoering van ‘Apostelen in de Passie’ van Basiel de Craene en ‘Memling’ van Adolf Herckenrath overbezet waren. (Zooveel te beter voor de jonge lui van Merendree, nietwaar mr. de paster?) Op Zondag te 11 u., toen de dagen voor de poëzie door E.H. De Craene voor geopend verklaard werden, was de belangstelling zelfs grooter dan verwacht. Onder de deelnemers bemerkten we: Adolf Herckenrath (die thans géén drie overjassen aanhad, want het was een hondsdag en warm genoeg om te bakken), Achiel Mussche (in sportblouse, eigenaardig voor een humanitaristisch dichter!), Richard Minne (die zich sigaretten ‘Fleur de Lochting’ rolde), Paul de Rijck (die het dorp afketste om een dagblad te vinden. Beroepsmisvorming?), Marnix van Gavere, met de zuster van Karel Jonckheere (die heelemaal ànders was dan gewoonlijk, ttz. kwajongens-plezierig), Johan Daisne (die bijna niets deed dan fotografeeren), Marcel Coole (die zijn vrouw verwaarloosde voor de opnamen voor de ‘B.N.R.O.’), Jan Vercammen (onmiddellijk door de Merendreenaars herkend. Waarom?), Frans De Wilde (de zwijgzame die des te meer succes behaalde met zijn ‘Leelijke Vrouwen’), E.H. Michiels uit Limburg, met een tros aan zijn hoed (die we voor een kanunnik hielden), E.P. vanden Daele (de animator van ‘Nieuwe Stemmen’), een groep ‘Arsenalisten’ waaronder onze guitige coureur Willy Biliet, onze Benjamins Paul Berkenman ( in regenjas zoodat het den Maandag regende), Mauriske (met zijn meisje en aspirant-familie), Lo Delombaerde (de ster van Rio), Albert de Longie (die tusschen honderd vrouwen tôch zijn Rosa trouw blijft) en een heele boel andere jongeren, waar- | |
[pagina 389]
| |
onder de nachtridders van ‘Nieuw Gewas’, Richard Turf (de man van het opkomende ‘Orvallo’, een ezel met zijn ooren in de lucht - Orvallo, bedoel ik), Karel Rapier, wiens bed ik innam omdat hij te laat had gefuifd en op wiens naam ik heel den nacht aan 't rijmen was. Vandaar mijn slapeloosheid. En niet de schuld aan Richard Turf, die naast mij luidop lag te droomen! André Duflou, Herreman's kwelgeest, sprak natuurlijk over Kamiel Top en Kamiel van Baelen. Sommigen meenden in zijn spreekbeurt een steek te voelen. Maar die kennen Duflou nog niet! Jan Vercammen droeg een ellenlang gedicht voor (mooi maar de beste strophen waren die over zijn oude lieven) en om de dagen te besluiten sprak de Jan over ‘De Schoone Zonde’ (erg pikante en zeer persoonlijke beschouwingen over kunst en moraal), Johan Daisne behandelde de evolutie van de Russische poëzie en las ontroerend fragmenten voor, E.P. De Mey sprak eenvoudig en boeiend over Paul Alzin, een Fransch-Belgisch schrijver, E.P. Boon trad als redenaar op voor het massatooneel en Luc van de Putte handelde over het sociale probleem van den acteur. E.H. Michiels sprak over de hedendaagsche Limburgsche dichters en pastoor de Craene leidde elk gedicht of elke voordracht met een sappigen en humoristischen ‘preek’ in. Hulde aan de declamators: Frans Roggen en Diane de Ghouy, de hartstochtelijken en diep-menschelijken, Rudolf de Buck, de man voor de Bijbelsche tafereelen, Mevr. Dijckhoff-Ceunen en juff. Bonquet, de teederen. De opvoering ‘Apostelen in de Passie’ van de Craene en ‘Memling’ van Herckenrath waren de ‘clou’ van de dagen. Kortom, aan allen die tot het welslagen ervan het hunne bijdroegen, een krachtig: ‘Proficiat!’ Tot slot onzen hartelijksten dank aan pastoor de Craene, wiens ‘Regenboog’ nog in onze ooren klinkt, want die was goed voorgedragen of beter nog ‘goed geschreven’. Alles was prima georganiseerd. De ordedienst werd uitgevoerd (niet door den sjampetter, maar door de liefste meisjes van Merendree (mag ik O.L. Vrouwke vermelden, mr. de paster?), zoodat we daarom reeds ‘'t naaste jaar’ terugkeeren. O.K.!
R.B. |
|