passen aan huis en grond... En de nacht wordt één verbeten strijd tegen alom warende eenzaamheid.
De tweede dag: als uitersten troost nog, zijn boeken. Als hij ze één voor één uit het rek neemt, openslaat en afwezig doorbladert, staat Nelly naast hem. Aan Peters gelaat heeft ze spoedig geweten dat hun geluk wankelt. Maar al die pijnlijke uren heeft ze 't leed verbeten. Iets moet ze thans echter doen om het onheil af te weren. Anders ontglijdt haar het beetje geluk - wederzijdsch begrijpen en verdraagzaamheid - hopeloos als zand dat door de vingers glijdt.
- Ik heb veel van je boeken gelezen! Peter, toen je wegwaart... Stilte... maar Peters blik wijlt een oogenblik langer bij het boek van Huxley, dat hij inziet.
- En dat vond ik heerlijk...
Weer die dringende stilte; elk woord draagt of breekt de stemming. Maar Nelly wil ten minste dezen strijd winnen.
- Ik wou graag dat andere boek van Huxley lezen; wil je eens ‘Een betere wereld’ in de stad koopen voor mij?
Er komt waarachtig een zonnestraal liggen op het tafelkleed; en is het de zon die Peters gelaat verheldert?
Zon of wat anders. Maar Peter belooft haar het boek.
Alles schijnt gelijk vroeger; hier is nooit iemand weggeweest.
De avond komt, de schemering nestelt zich in alle hoeken en brengt weer zijn weemoed. De bioskoop? Kom, kom, Peter was er eens binnengeloopen in de stad, toen hij maest wachten voor den trein. Nog voor de pauze stond hij terug op straat. Hij herinnert zich thans het verhaal over de duizenden, die in 18 terug kwamen met gas in de longen. Geen gas dezen keer, maar wij zijn er even erg aan toe. Want eens gaan millioenen mannen huiswaarts, terug aan den arbeid. Maar zal elk van hen met zijn oud kostum ook zichzelf terugvinden? Hij weet thans dat zijn verlof een mislukking is. Hier vindt hij niets meer terug van hetgeen hij heeft verhoopt. Alleen die rust, die hinderlijke stilte. Niets om tegen uit te vallen, om het gemoed te verlichten. Hij zoekte een gelegenheid om zich over dit alles te ergeren. Ze komt, en hij is laf en trotsch. Want hij wijt Nelly, om een kleine onachtzaamheid, de schuld van zijn ontgoocheling. Hij vertrekt zonder afscheid, uiterlijk gewroken, belachelijk verwaand en misnoegd.
En dan weer de trein; een saaie reis met slapende soldaten. Ergens moet gewacht worden. Tijd genoeg voor een borrel. Komaan, maat. En hoe was het 't huis? Bah zoo. Nog één, maat, morgen is 't weeral over. Nog en nog. - Peter declameert: