maakte waardoor hij de gewenschte diepte verkreeg. Toch heeft hij hem niet slaafs nagevolgd, want in de ‘Parabel der Blinden’ laat hij zijn personen op een dalende diagonaal bewegen, waar het bij Tintoretto veelal een opgaande geldt.
Een typisch werk waar hij met het ongemerkt versmelten van deze Tintorettiaansche techniek de volle diepte verkrijgt is wel ‘Jagers in de Schaduw’. Een groote boom op het voorplan, wat verder op dezelfde lijn een kleinere en nog wat verder een vogel die in dezelfde richting de diepte van dit landschap invliegt. Perspectief en pastoraal gebeuren versmolten tot één brok harmonie.
Wil dit daarom zeggen dat Brueghel volkomen vrij is gebleken van invloed? Volstrekt neen. In ‘Val van Icarus’, (maar dit is voorzeker wel het eenige) zien we den Italianiseerenden drang in de gestalte van dien Zuiderschen ploeger. Ook bij het beschouwen van de constructie van den Toren van Babel denken we onwillekeurig aan het Coliseum terug.
Maar nooit heeft hij, hoewel hij bij de hoogste toppen der kunst verwijlde, bij een Michelangelo, Tiziaan, Tintoretto, Grecco e.a. die zijn tijdgenooten waren, zijn ‘grond’ verloren. Daarvoor was hij zich te zeer bewust van zijn zending en was zijn persoonlijkheid uitgegroeid tot iets phaenomenaals.
Dit om een ruimer inzicht te krijgen van Brueghels werk.
In ‘Parabel der Blinden’ daalt een diagonaallijn van den linkerbovenhoek naar den rechteronderhoek en verdeelt het schilderij in twee deelen. Op het voorplan een rij strompelende blinden gejaagd naar den dood, op den achtergrond een golvend Brabantsch landschap. En die landelijke compositie is één in constructie en harmonie. Personages en landschap zijn bij Brueghel steeds onafscheidbaar verbonden.
De grootste faktor in Brueghel's tragiek is wel het contrast dat zoo duidelijk in al zijn werken geëxposeerd wordt. Hij zoekt naar contrasten en vindt ze origineel als zijn voorganger Bosch. Want ook ‘Parabel der Blinden’ is één schrillende tegenstelling. Men zou geneigd zijn te zeggen dat alle werk van Brueghel de vrucht is van een introspectie. In al zijn landschappen, niet in 't minst in datgene waar we het over hebben, valt ons de onverschilligheid der natuur op. De mensch loopt er in verloren; of beter, hij wordt er enkel in geduld. De dood jaagt hem na. En dit schamele individu heeft Brueghel gebruikt om in schril contrast het picturale tot een culminatie van oneindigheid op te voeren. Zoo is dit doek de tragiek van een donker en smeekend geweld geworden.
En overal is dit doodsthema uitgewerkt. Zoowel in de ge-