Arsenaal. Jaargang 1
(1945)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |
Uit het Gulden Boek der Nederlandsche Lyriek. Lodewijk van Velthem.Tijdens de tijds- en persoonstypeering van Jacob van Maerlant in een voorgaand nummer, gewaagden wij van een didactische lyriek. Vele lezers zullen hierin wellicht een contradictio in terminis vermoed hebben, en niet heelemaal ten onrechte. Wanneer wij onder lyriek een spontane (belanglooze) en niet-doelbewuste uiting van gevoelens, ontroeringen, stemmingen, e.d. verstaan, dan kan, uit de essentie van de lyriek zelf, nooit een didactische ondertoon hiervan de basis vormen. Wel kan een lyrisch vers een gradueele didactische waarde in zich sluiten, maar nooit zal het bewust verkondigen van een moraliseerende of onderwijzende idee, a priori, hiervan den grondslag zijn. En toch, uit traditie of conventie althans, zullen wij steeds bij een bespreking van Van Maerlant, Boedale, de Weert, enz. van didactische lyriek gewagen. Wij lichten dit nader toe. Tijdens de 12de en de 13de eeuw stond onze Nederlandsche letterkunde in het teeken van de fantazie en de mystiek. In dit verband stippen wij de graag bezongen sagenmotieven en ridderhistories aan, zooals Karel ende Elegast, het Roelantslied, de Historie van den Graal, enz.... In de mystieke lyriek zagen wij de dichters teruggrijpen naar de thema's van het mirakel en het heiligenleven (Sint-Lutgardus, sproke van Beatrijs). Daarnaast ontwikkelde zich, onder Frankischen invloed, het dierenepos als bron van lyrische ontboezeming (Esopet, Reinaert de Vos). Stilaan echter zien wij het staatkundig leven evolueeren. Het feodaal stelsel wordt verdrongen door de gemeenten. De economische bloei der steden bereikt een hoogtepunt (het Brugsche Vrije). Handel en verkeer nemen uitbreiding. Het gezag der gemeenten stijgt. Ze worden het centrum van de lage landen. De bevolking verlaat het platteland om in de steden aan het werk te gaan. Ook het intellectueel leven wordt door die centra opgeslorpt. De burgerij wordt leidinggevend en gezaghebbend. Bij die caste echter, die door weelde en finantieelen bloei is groot geworden, vinden wij geen ‘belanglooze’ verzuchting naar schoonheid. Ze zijn ‘materieel’ verheven, ook ‘intellectueel’ willen ze gezag hebben: de zucht naar kennis laat zich gevoelen. In dien tijd was de algeheele ‘wijsheid’ | |
[pagina 165]
| |
geboekstaafd in latijnsche teksten, vandaar de behoefte aan verstaanbare lectuur. Ook de letterkundigen voelden die leemte aan en zij trachtten die kloof te overbruggen. ‘Niet uit den hartstocht des levens, in den hoogen zin des woords, is die kunst nog geboren. Zij gaat zich vermeien in positieve kennis, in wetenschappelijke werken: historische; andere; zedekundige werken.’Ga naar voetnoot(1) Geheel het leven was doordrongen van een verlangen naar nut en waarheid (nutscap ende waer). Handel drijven en geld verdienen waren de heerschende leuzen. Men had geen tijd om in droomen te verwijlen. Men had het land aan romantisch gedweep dat met de waarheid niet strookte en niet paste in het kader van het tijdsgebeuren. Zoo zien wij dan ook, dat de toenmalige dichters voor hun werken naar een andere stof grijpen. Moraal, realia, geschiedenis, wellevendheid, e.d. gaan den steeds terugkeerenden inhoud van hun werken uitmaken. ‘Het was een strijd tegen de verbeelding en de fantazie; ten slotte dus een strijd tegen de schoonheid zelf. Voor het eerst dringt in de kunst de noodlottige scheiding door tusschen inhoud en vorm: op gelijk welken inhoud gaat men verzen maken.’Ga naar voetnoot(2) Men kan zich nu terecht afvragen waarom deze literatoren naar het vers, en niet naar het proza grepen om hun stof vorm te geven. Hier heeft wellicht de traditie schuld aan. Het was nu eenmaal de gewoonte van een kunstenaar om berijmd werk aan het publiek aan te bieden. Een andere uitleg ware misschien, dat met het oog op het voorlezen van het werk, gebruik werd gemaakt van het rijm. In dit tijdperk stond ook Lodewijk van Velthem, die samen met Van Maerlant, Boendale, van Heelu, de Weert, Melis Stoke, e.a. de didactische lyriek opbouwden. Over het leven van Lodewijk van Velthem is eigenlijk zeer weinig bekend. Men weet, dat hij in de 14e eeuw heeft geleefd en geestelijke was te Velthem. De juiste data van geboorte en overlijden ontbreken ons, zoodat wij dan ook op geen uitgebreide biographie van dien dichter-didacticus kunnen bogen. Hij was het die het opgezet werk van Jacob Van Maerlant, ‘De Spieghel Historiael’, heeft voltooid. Wij laten hier een fragment uit dit werk volgen. | |
[pagina 166]
| |
Spieghel historiael.Van den tempeesten, die nu gescieden, in desen tiden. In 't ander iaer oec na desen
Dat dit wonder hade gewesen,
So was die winter herde quaet,
Van groten regene, dat verstaet,
So dat men niet gesayen conde;
Ende in den somer oec begonde
Te reine, dat eer yet lanc
Dat somer-coren al verdranc;
In Hollant, ende in Zelant mede,
Ende elre oec in meniger stede;
In Brabant oec al, oueral,
Daer neder lant was ende dal,
Dat verdranc al te male;
Ende d'water bleef also wale
In die beemde staende daer,
Tot Sinxenen wel naer,
Alse of 't een zee had gewesen.
Hier af was menich in vresen
Van dier tiden die volgen souden
Als 't oec dede herde boude.
Want in 't ander iaer, (God weet)
Werd die dierste tyt gereet
Die nie werd gesien daer voren,
Als gi hier na selt horen.
Rik Lanckrock. |
|