| |
Verhoor van den heer F. Oberstadt.
(Verkort.)
11223. De Voorzitter: Wilt gij zoo goed zijn uw naam, voornaam, ouderdom, betrekking en woonplaats op te geven?
A. Ferdinand Oberstadt, oud 51 jaar, ingenieur chef der centrale werkplaats van de Maatschappij tot exploitatie van Staatsspoorwegen, te Tilburg.
11224. V Gij hebt daar een zeer talrijk personeel onder u?
A. Wij hebben 600 man; dat wisselt wel eens af naar mate van de werkzaamheden. maar het getal blijft altijd vrij constant 600 man, omdat ook de werkzaamheden tamelijk constant zijn.
Deze werklieden zijn in verschillende groepen verdeeld, smeden, ketelmakers, locomotief-bankwerkers, wagen-bankwerkers, draaiers, kopergieters, koperslagers, schrijnwerkers, wagenmakers, schilders. zadelmakers en eindelijk sjouwers, menschen die geen bepaald vak uitoefenen. Wij doen slechts reparatiën. Dikwijls worden wagens aanbesteed in het binnen- of buitenland, maar het model wordt gewoonlijk door ons gemaakt. Dan wordt ook gezorgd, ten einde regelmatig te kunnen doorwerken, en onze werklieden aan den gang te houden, dat wij, evenals particulieren, bestellingen krijgen voor rijtuigen en goederenwagens.
Bij bestelling maken wij rijtuigen en wagens, bij deraillement wordt gerepareerd. Het eerste model maken wij somtijds, opdat de fabrikant wete waaraan zich te houden.
11227. V. Dat technisch gedeelte uwer werkzaamheden is interessant om aan te hooren, maar het ligt minder op het het gebied van deze enquête.
Zijn onder uw personeel van omtrent 600 lieden ook de 80 door u opgegeven jongens begrepen?
A. Onder de jongens verstaan wij eigenlijk zoons van bij ons werkende menschen; wij nemen die bij voorkeur van de vaders die bij ons werken en die daarom vragen. De jongste jongen is boven de 13 jaren; sedert verleden jaar hebben wij geen jongens aangenomen. De leertijd duurt tot het 18de jaar. Zij hebben vier jaar noodig om hun vak te leeren. Wij zetten die jongens aan het vak van hun vader, omdat deze zich het meest voor zijn zoon interesseeren zal. Aldus noemen wij die leerlingen van 18 jaar nog ‘jongens’. Maar zoodra zij hun vak kennen, krijgen zij direct het loon van den volwassen werkman.
11228. V. Werkt de jongen, als bij op de fabriek komt per stuk of per uur?
A. Per uur, maar hij verdient nog zeer weinig, omdat hij nog geen diensten doet. Daarvoor leert hij echter zijn vak. Hij krijgt 2, 4, 6 tot 8 cents per uur, en dit klimt totdat op zijn achttiende jaar de werkmeester verklaart dat de jongen het recht heeft evenveel te ontvangen als een volwassen werkman. Dan krijgt hij dus het volle loon, nadat zijn vader hem tot een knap werkman gevormd heeft. Die jongens staan zoo mogelijk onder leiding van hun eigen vader.
11229. V. En bij die methode bevindt gij u goed, gij kweekt daardoor langzamerhand een geschikt personeel op?
A. Wij hebben een zeer geschikt personeel, en er heerscht een tevreden toon onder. Ik geloof niet dat in onze werkplaatsen een man zou optreden die te klagen heeft. Gij zoudt kunnen vragen wien gij wilt. Die menschen zijn zeer tevreden met hun lot.
11230. V. Zijn het meestendeels Tilburgers?
A. In den beginne hebben wij men- | |
| |
schen moeten nemen uit verschillende steden; die menschen hebben zich in Tilburg gevestigd. Sedert 27 jaar bestaat die werkplaats - waaraan ik 12 jaar verbonden ben, ik ben reeds 20 jaar bij de Maatschappij - en alleen in geval van nood nemen wij menschen uit eene andere plaats; wij hebben om zoo te zeggen een vasten kring. Wij nemen niet gaarne werklieden die uit groote steden komen en dergelijken, omdat die menschen weder geheel andere inzichten hebben als ons werkvolk. Ons werkvolk is veel bescheidener en ook knapper; zij kennen hun vak beter, zij zijn er in opgevoed om zoo te zeggen.
11231. V. Met ons werkvolk bedoelt gij met name het Tilburgsche?
A. Ja, ik bedoel die werklieden, die van ouders-werklieden afstammen. Er komen er wel van buiten af, maar het gros is van de plaats zelve. Zij verlaten niet graag de werkplaats, ofschoon het wel voorkomt dat heel knappe werklieden, wanneer zij 18 jaar geworden zijn, aan mij vragen of zij in den vreemde mogen gaan werken om zich verder te bekwamen en daarna weder terug mogen komen. Dat verlof wordt meestal verleend. Ik antwoord dan dat zij terug mogen komen, mits er plaats is. Ik zie gaarne dat jeugdige werklieden met dat doel naar den vreemde gaan. De Maatschappij gaat zelfs zoo ver van werklieden in den vreemde te sturen. Loopen zij echter, weg omdat elders de loonen tijdelijk gestegen zijn, dan mogen zij niet terugkomen. Gaan zij om die reden heen, dan zeg ik hun: pas maar op; het is nu heel druk in de industrie; de markt van de loonen is zeer hoog; maar hier hebt gij geregeld werk. Mocht gij later hier terug willen komen, dan wil ik u niet meer hebben, dan heb ik niets meer met u te maken. Zoo zijn er ook, uitzonderingen natuurlijk, die door de Maatschappij naar het buitenland gezonden worden, bij voorbeeld naar Engeland, om de smederij en de ketelmakerij te leeren, met de bedoeling om er plaatsvervangers van te maken als de oude bazen sterven, en waarborgen wij hun werk bij terugkomst.
11233. V. Gij komt ook buiten uw eigen personeel zeker wel met veel ander werkvolk in aanraking. Dat is in Tilburg een goed slag van menschen, niet waar?
A. Ja, althans men merkt er nooit iets bijzonders op.
11234. V. De menschen zijn rustig en werkzaam?
A. Ik zou niet anders kunnen zeggen.
11235. V. Ook de patroons zijn immers zeer tevreden?
A. Ja. In Tilburg heeft het het karakter van een groote familie. De menschen, die bij een patroon zijn, blijven en gaan bij erfenis in dezelfde familie over. De patroons die ik ken, zijn vaders voor hun personeel.
11236. V. En het personeel, is dat van zijn kant tevreden over de patroons?
A. Ja, ik heb altijd gehoord dat die menschen ingenomen zijn met hunne patroons.
Ik bedoel dan de patroons van de oude fabrieken, die de beste namen hebben.
11237. V. Gij, die als deskundige op de hoogte zijt, erkent dus, dat de verhoudingen te dezen opzichte in Tilburg goed zijn?
A. Ja, volkomen goed, ik kan het niet anders zeggen, ik heb nooit eenigerlei klachten gehoord.
11238. V. De werklieden van de fabrieken in Tilburg genieten dus, in vergelijking met de werklieden in de groote koopsteden, eene zekere aisance, zij hebben eene eigene, tamelijk goede ruime woning en wonen niet met hunne vrouwen en kinderen op ééne bedompte, krotterige kamer?
A. Ik moet zeggen, dat men in de werkliedenstand, evenals in alle standen, ook een aristocratie heeft. Daar zijn werklieden, die hetzelfde verdienen als een ander en de een lijdt groote armoede, terwijl de ander in een zeer goeden toestand verkeert.
Volgens mijn inzicht, ik heb gedurende 30 jaar veel met volk omgegaan, geloof ik dat dit daaraan toe te schrijven is, dat het zeer veel daaraan ligt welke vrouw zij hebben
Ik heb een werkman, een smidsbaas, wiens eene zoon officier van de artillerie is, terwijl zijn tweede zoon later waarschijnlijk smidsbaas bij mij zal worden, hij is nu in Engeland op eene smederij
| |
| |
geweest. En dat gaat alles van het gold van den oude.
Ik heb een kopergietersbaas, wiens zoon hoogstens 18 jaar telt en in den vreemde reeds een mooi loon verdient en later zeker zijn vader zal opvolgen. Ik ken werkliedenfamilies, die zeer fatsoenlijk en net leven, de gezinnen van vrouwen die vroeger meid bij ons waren en waar mijn vrouw nu nog dikwijls heengaat als zij bij voorbeeld in de kraam komen, en herhaaldelijk zegt zij mij: wat leven die menschen toch net. Toch verdienen zij niet meer dan anderen, die voortdurend in de schulden zitten.
Dergelijke verschillen schrijf ik meestal toe aan de vrouw.
Hoewel u mij hier niet pertinent naar vraagt, wensch ik toch mijne denkbeelden mede te deelen.
Fabrieksmeisjes kunnen nooit behoorlijke huisvrouwen worden, en wanneer de werkman het geluk heeft om een fatsoenlijk meisje te trouwen, dat een jaar of vijf, zes, in een goed huishouden heeft gediend, en dus weet hoe huis te houden, dan is zulk een man zeer gelukkig, terwijl hij, wanneer hij een fabrieksmeid huwt, die niets van het huishouden weet, bij zijn thuiskomst niets in orde vindt, naar de kroeg loopt en zich te gronde richt.
De vrouw speelt daarin een heele groote rol, en dit pleit tegen den arbeid van vrouwen op de fabriek, dunkt mij.
11239. V. Dat pleit zelfs zeer sterk tegen vrouwenarbeid op de fabriek. Want niet alleen is het af keurenswaardig dat getrouwde vrouwen op de fabriek werken, maar de schadelijkheid van het werken van vrouwen op de fabriek is zelfs merkbaar bij de getrouwde vrouw, die als meisje op de fabriek gewerkt heeft. Zoo is het, niet waar?
A. Juist.
11240. V. Dus a fortiori laat zich daaruit afleiden dat in de huishoudens de toestand nog slechter moet zijn, wanneer de getrouwde vrouw op de fabriek werkt?
A. Zeker, oneindig slechter.
11241. V. Onder het gewone fabrieksvolk te Tilburg - ik spreek nu niet van uw eigen volk, maar in het algemeen - heerscht, natuurlijk met sommige uitzonderingen, een zekere welstand.
De meesten toch hebben een woning en de gehuurde woningen zijn in elk geval ruimer en beter dan die in andere steden; zij hebben er een klein stukje grond bij met een varken of eene geit. De toestand is dus veel gunstiger dan elders?
A. Dit is wel zoo. Het is natuurlijk veel een gevolg dat wij op het land wonen, waar alles veel goedkooper is dan in groote steden. Daarom is het zoo wenschelijk om groote fabrieken in kleine plaatsen op te richten, als dit eenigszins mogelijk is. Maar ik sprak van eene zekere aristocratie onder het werkvolk, omdat een goede bankwerker, kopergieter en smid, mijns inziens veel hooger staat dan een gewoon fabrieksarbeider.
11242. V. Ik weet niet of gij in andere fabrieksplaatsen van ons land bekend zijt. Is de toestand der fabrieksarbeiders in Tilburg niet gunstiger dan die van hunne gelijken in andere fabrieksplaatsen?
A. Dat geloof ik wel. Eigenlijke ellende heb ik er nooit gezien.
11243. V. Dat is al veel gezegd voor eene fabrieksplaats!
A. Er zijn natuurlijk ook vele weldoende menschen.
11244. V. Maken de jongens, die gij op uw fabriek in dienst hebt, van 12-18 jaren, lange dagen? Hebben zij veel werkuren?
A. Wij werken, in alles bij alles, slechts 10 uren per dag. Wel hebben wij een tijd gehad dat er 12 uren gewerkt werd, maar ik houd het thans streng op 10 uren, omdat ik een langeren arbeid nadeelig voor de Maatschappij acht. Een werkman toch, die 10 uren gewerkt heeft, is uitgeput.
11245. V. Wordt er niet dikwijls geluierd?
A. Dat kunnen de werklieden bij ons niet doen, omdat zij aangenomen werk hebben. Ik geef aan een werkman een bepaalden prijs voor een bepaald werk. Het prijstarief is zoo genomen, dat de werkman 20 à 30 percent daarboven verdienen kan.
In dat opzicht zou dus volstrekt geen
| |
| |
toezicht noodig zijn: de man doet wat hij kan om meer dan het tarief te verdienen. Verdient hij meer boven de dertig percent, dan wordt het hem boven dit maximum niet uitbetaald; maar daarentegen wordt hem toch het geheele werkloon uitbetaald, wanneer hij minder dan zijn loon verdient.
11246. V. Dus kunt gij het aan zijn eigen ijver overlaten, omdat hij bij aanneming werkt; maar gij zoudt het wel zeker niet durven doen als zij bij het uur betaald werden?
A. Dan zou er een voortdurend toezicht noodig zijn en zou er wel iemand naast moeten blijven en daardoor de kosten van het toezicht aanzienlijk stijgen.
11247. V. Ik zal over dat punt zwijgen, want wij zouden zoodoende aan den zoogenaamden normalen arbeidsdag en geheel buiten de enquête geraken.
De jongens, hebt gij straks gezegd, werken bij het uur. Hoe lang werken zij?
A. 10 uren, en zij hebben alle mogelijke vrijheden. Als zij de burgeravondschool willen bezoeken, kunnen zij naar huis gaan. Wilden zij andere scholen bezoeken - maar die bestaan niet - dan zouden zij ook kunnen gaan Voor onderwijs geven wij aan de jongens alle mogelijke vrijheid. Buitendien hebben wij in de fabriek nog eene teekenschool, waar wij aan jongelieden, die zich bijzonder onderscheiden en waar wij zien dat aanleg in zit, vrij teekenonderwijs geven, en gedurende den tijd, dat zij onderwijs ontvangen, worden zij betaald. Wij kunnen daar 17 jongens toelaten en dat onderwijs is voor hen van buitengewoon nut, want zij krijgen er begrip van teekenen.
Dit onderwijs wordt 3 malen per week gegeven; de cursus duurt drie jaren.
11248. V Gij zegt: daar worden 17 jongens onderwezen?
A. Er zijn slechts 17 plaatsen; de ruimte is niet grooter. Maar dat personeel wisselt, omdat de cursus slechts drie jaren duurt.
11249. V. Wordt hun het loon uitbetaald over de lesuren?
A. Ja, het komt ten laste van de Maatschappij.
11250. V. Hebt gij goede resultaten van dat onderwijs gezien?
A. Uitstekend.
11251. V. Deze jongens behooren natuurlijk tot de élite?
A. Het zijn de geschiktste jongens, die het meest uitmunten door ijver en goed gedrag; meestal zijn het zoons van werklieden van de fabriek.
11252. V. Zijn er ook andere onderwijs-inrichtingen, die door jongens van uwe fabriek des avonds bezocht worden?
A. De burgeravondschool.
11553. V. Hoeveel jongens van uwe fabriek gaan er heen?
A. Twintig ongeveer.
11254. V. Die avondschool wordt in het algemeen druk bezocht?
A. Door 200 jongens ongeveer
10255 V. Als ik mij niet bedrieg, begint die school voor de eerstbeginnenden om 6 en voor de meergevorderden om 7 uur. Hoe schikt zich dit met de werkuren op uwe fabriek?
A. Wij werken slechts tot 6 uren, en de jongens, die de burgeravondschool bezoeken, kunnen om 5½ uur heengaan.
11256. V. Komt dat half uur van vroeger heengaan ten laste van de jongens?
A. Ja.
11257. V. In elk geval schikt gij het zoo, dat de jongens de avondschool kunnen bezoeken; zij kunnen te 7 uren daar zijn?
A. Ja.
11258. V. En die 20 bezoeken de school trouw?
A. Ja, daarop wordt gelet en zelfs zekere macht uitgeoefend; wanneer een jongen de avondschool niet heeft gevolgd, heeft hij niet de voorkeur om op de teekenschool te komen. De avondschool wordt dus in zekeren zin door mij gesteund.
11262. V. Komt misbruik van sterken drank bij u voor?
A. Er zullen wel lieden onder mijn talrijk werkvolk zijn die van sterken drank houden, maar er staan zulke strenge straffen op, dat zij zich daarvoor wel zullen hoeden. Het werkvolk staat in Tilburg in een zeer goeden reuk. Het zou mij zeer verwonderen wanneer uit deze enquête iets anders bleek.
11263. V. Daar behoeft gij niet bang voor te wezen!
| |
| |
A. Wij hebben, zooals ik zeide, strenge politiemaatregelen genomen. Bijv. een werkman, die met de politie in aanraking komt en omtrent wien de burgemeester mij zegt, dat de man schuldig is, die wordt onmiddellijk ontslagen en kan nooit meer, waar ook, bij de Maatschappij geplaatst worden. Door dien maatregel hebben wij eene groote macht over het werkvolk. Al die maatregelen, die wij genomen hebben, strekken om het volk werkelijk te beschermen. Wanneer er uitbetaald is, gebeurde het wel dat er den volgenden dag te laat kwamen, omdat zij in eens eene veel te groote som in handen hadden. Toen heb ik gezegd: wie den volgenden dag te laat komt, wordt dubbel gestraft. Nu hebben wij een toestand van dien aard, dat het veel is als in een geheel jaar twee menschen wegens dronkenschap ontslagen worden. De algemeene geest is goed; bepaalde dronkaards zijn er niet.
11264. V. Gij hebt zooeven gezegd, dat de werklieden bij de uitbetaling in eens eene groote som in handen krijgen. Betaalt gij elke week of om de 14 dagen?
A. Om de 14 dagen, op den vijfden en twintigsten der maand.
11265. V. Waarom doet gij dat?
A. De administratie is daardoor eenvoudiger. Wij zouden nog liever om de maand betalen; want de administratiekosten moet men hier wel bij in aanmerking nemen.
11266. V. Kan de man in die loopende 14 dagen toch wat geld toucheeren? Geeft gij à compte's?
A. De Maatschappij geeft geen à compte, maar er is eene aparte inrichting, die daarin voorziet.
11267. V. De werklieden worden dus bij de veertien dagen betaald, maar bij uwe inrichting bestaat nochtans deze faciliteit, dat de man op eene andere wijze eene à compte verkrijgen kan?
A. Ja.
11268. V. De werklieden behoeven dus niet gedurende 14 dagen te wachten om geld te kunnen aanraken?
A. Ja, onder zekere voorwaarden. Zij kunnen slechts ééne keer in de 9 maanden eene à compte vragen.
11269. V. Wij zijn bezig elkaâr niet te verstaan. Laat mij mijne vraag daarom nog eens preciseeren. Er zijn groote fabrieken in het genre van uw werkplaats, waar, evenals bij u, het loon wordt betaald om de 14 dagen. Bij sommige daarvan heeft men echter uit consideratie met den werkman en om te gemoet te komen aan de bezwaren, die uit een zoo lang wachten op geld verbonden zijn, de gelegenheid geopend om aan het einde der eerste week ongeveer de helft te ontvangen van wat de verdiensten in 14 dagen vermoedelijk zal bedragen. Is er zulk een à compte bij u? Dat was mijn vraag.
A. Dat doen wij niet; wij betalen precies om de 14 dagen.
11270. V. Zoodat het loon op den 15den dag reeds kan ontvangen worden?
A. Ja.
11271. V. Misschien heeft u mijne vraag bevreemd, en daarom wil ik u tot opheldering er van zeggen, dat er fabrikanten zijn, die ook rekenen per quinzaine, maar die, om hen moveerende redenen, er nog 14 dagen overheen laten gaan eer er wordt uitbetaald.
A. Neen, dat geschiedt bij ons niet....
11271bis. V. Dus, gij vindt u wel genoopt in het belang van de comptabiliteit om de loonen uit te rekenen en te betalen per 14 dagen, maar gij weet het zoo in te richten, dat zij inderdaad op den 15den dag hun geld krijgen?
A. Zij behoeven niet op hunne verdiensten te wachten.
11272. V. Gij hebt nog iets gezegd, waarover ik nog eens wensch door te spreken. Gij zeidet zooeven, dat gij hadt weten te keeren - en dat was zeker goed van u gezien - dat te strenge straffen werden toegepast.
Hebt gij een boetenstelsel?
A. Ja, wanneer ik het als politie-maatregel noodig acht boeten te heffen, dan wordt dit door aanplakking aan de deur bekend gemaakt.
11273 V. Dus dan weten de werklieden waar zij aan toe zijn?
A. Ja, zij weten welke straffen er op hunne overtredingen staan.
11274. V. Heeft zich langzamerhand een heel Code Pénal ontwikkeld ten gevolge van al die boete-bepalingen, of worden er, wat ik bij u eer verwacht, al zeer weinig boeten geheven?
| |
| |
A. Wanneer een werkman een stuk bederft of eene herstelling niet goed uitvoert, dan krijgt hij eene kleine boete.
11275. V. Wat noemt gij eene kleine boete?
A. Tien cent, maar daar staan ook premiën tegenover.
Bij ons bestaat een zeer uitgebreid premiestelsel voor alle werkzaamheden. Voor een locomotief, die goed gerepareerd wordt, zoodat zij bij het uitgaan uit de werkplaats geen aanmerkingen oplevert, wordt aan den chef-werkman f2.50 uitbetaald. Wanneer een locomotief zoo goed gerepareerd wordt, dat zij een groot aantal K.M. - het juiste cijfer herinner ik mij niet - zonder nieuwe reparatie kan loopen, wordt nog een premie toegekend. Evenzoo gaat het met de wagens en rijtuigen. Daartegenover staan echter de boeten, dat is inhouding van de premiën. Doet de locomotief bijv. niet lang genoeg dienst, dan wordt de premie eenvoudig niet gegeven, dat is de boete.
11277. Maar de werklieden kunnen dan toch nooit, wanneer zij niet het beste werk geleverd hebben, in de positie komen van iets te moeten bijbetalen
A. Neen, nooit. De werkman wordt alleen in staat gesteld om, als hij bijzonder goed werkt, buitengewoon loon te krijgen.
11278. V. Bestaan er voor kleine fouten, zooals te laat komen als anderzins, boeten?
A. Ja, kleine boeten van 10 cents. Wanneer bijv. een werkman in de werkplaatsen rookt - wat streng verboden is - dan schrijft de portier hem op, ik krijg daarvan bericht en dan wordt de man gestraft met 10 cents boete.
11279. V. Dus toen gij daar straks spraakt van streng straffen ...
A. Dat sloeg alleen op de dronkenschap.
11280. V. En hebt gij daarmede bedoeld dat tegen dat soort van overtreding streng gewaakt werd, maar dat de boete toch laag was?
A. Juist.
11281. V. Wat doet gij met de boeten?
A. Die worden gestort in het ziekenfonds.
11282. V. Verhaal ons eens iets van dat ziekenfonds.
A. Sedert 20 jaren hebben wij een ziekenfonds, waaruit de werklieden geneeskundige hulp en geneesmiddelen krijgen. Daarvoor betalen zij ook 2% van hun loon.
Dan hebben zij ook het recht om vrouw en kinderen onder de 12 jaar in het fonds te doen opnemen. Daarvoor betalen zij f5 per jaar, iets waarover de doctoren zeer klagen, want de vrouwen laten voor elke kleinigheid den dokter halen, zij zijn daarin nog al vrijpostig.
Wanneer nu een werkman ziek wordt, betalen wij 6 maanden lang het halve daggeld, evenzoo bij verminking. Kan hij, ten gevolge eener verminking, in zeer langen tijd niet werken, dan krijgt hij na die zes maanden, zoolang het ziekenfonds bestaat, een kwart van het daggeld
Maar buiten ons fonds bestaan er in Tilburg nog andere inrichtingen door de werklieden onderling tot stand gebracht. Bij voorbeeld: ‘Vooruitzicht’. Daaruit krijgen de werklieden ingeval van ziekte ook geld. Verder het ‘Algemeen nut’. Er is echter eene bepaling dat de werklieden niet gelijk van beide vereenigingen lid kunnen zijn, anders zou het kunnen gebeuren dat een zieke werkman meer verdiende dan een werkende.
Verder betalen wij uit ons fonds bij een sterfgeval f50 en aan de weduwe nog eens f50, wanneer er kinderen zijn.
Enfin, dat beslist de commissie.
Buitendien hebben de werklieden zich nog verbonden, om, wanneer een hunner sterft, ieder 25 cents te betalen, zoodat de weduwe eenigszins geholpen wordt, hetzij aan een winkeltje of iets dergelijks.
Dan bestaat er nog zooveel ‘espritde-corp’, dat, wanneer een weduwe met vele kinderen achterblijft, wij wel een middel weten te vinden om haar vrouwenarbeid te verschaffen. Laatst gebeurde het nog dat een magazijnknecht stierf, die 20 jaren lang trouw en eerlijk gediend had. Toen hebben wij gezorgd dat zijn weduwe zadelmakerswerk aan huis kreeg, waaraan zij een bestaan heeft.
11283. V. Laat ons nog even nagaan, hetgeen gij ons zoo al verteld hebt. Wij zullen even op zijde laten de particuliere
| |
| |
inrichtingen, ter loops door u vermeld, en ons bepalen tot uw eigen inrichting.
In de eerste plaats dan het ziekenfonds, waarvan het profijt voor den werkman, behalve in vrije genees- en heelkundige hulp, bestaat in de helft van het weekloon, voor eenigen tijd, en een vierde gedeelte van dat loon, wanneer het te lang duurt. Is de deelneming in dat fonds vrij of verplicht?
A. Verplicht, Mijnheer de Voorzitter.
11284. Wordt de administratie gevoerd door u of door het volk zelf?
A. De werklieden kiezen uit hun boezem 3 bestuursleden; de boekhouder van de werkplaats wordt aangewezen door de Maatschappij en heeft eene stem, en ik ben de voorzitter. Ik en de boekhouder hebben dus 2 stemmen en de werklieden 3. Wij hebben eene maandelijksche vergadering, waar elk werkman zich kan aanmelden om zich te beklagen, te bedanken, enz
11285. V. En dan stelt het bestuur den dokter en den chirurg aan?
A Wij hebben 2 doctoren, 1 apotheker, en die allen worden door het werkvolk zelf gekozen, niet door het bestuur.
11286. V. Is die keuze blijvend of tijdelijk?
A Zij geldt voor 5 jaren.
11287. V. Dus zijn zij onderworpen aan eene herkiezing?
A. Ja.
11288. V. Om een aan die ziekenbus annex punt te behandelen, - merkt gij er bij het werkvolk wel eens wat van, dat er in Tilburg zoovelen zijn die een breuk hebben?
A. Ja, er komen veel breuken voor.
11289. V. Hoe komt dat?
A. Dat weet ik niet.
11290. V. Maar gij bevestigt het feit?
A. Ik heb dikwijls gehoord dat er vele breuken onder het werkvolk voorkomen, maar niet enkel onder de werklieden van mijne fabriek, ook elders.
11291. V. Dat in het voorbijgaan. Nu verder uw fonds. Het fonds bestaat 20 jaren. Is het altijd met de 2 pet. toegekomen?
A. Ja, nu is er eene bate van f 9000. De Maatschappij past bij ingeval er bij epidemieën te kort komt, maar nu is er eene bate. De Maatschappij heeft een maximum gesteld, met bepaling dat het excedent onder de werklieden moet verdeeld worden. Vroeger was het maximum bepaald op f5000. Toen ik aan de Maatschappij kwam, heb ik voorgesteld dit bedrag te verhoogen en dit is gebeurd.
11292. V. Dit wil zeggen dat de werklieden onder zekere omstandigheden een excedent verdeelen?
A. Ja, maar daardoor verliest het fonds eene groote kracht. Alle boeten gaan in het ziekenfonds.
11293. V. Heeft het volk wel eens gemord dat het te zware percentage moet bijdragen?
A. Nooit.
11294. V. Zij weten toch dat het fonds zoo sterk is geworden?
A. Ja. Wel hebben eens enkelen gewenscht dat tot verdeeling wierd overgegaan, doch toen ik de menschen onder het oog bracht dat ieder slechts zeer weinig zou bekomen, hebben zij daaraan gehoor gegeven.
11295. V. Er zijn fondsen die jaarlijks heelemaal verdeeld worden, en gij begrijpt wat er dan van terecht komt! maar de werking van uw ziekenfonds is dus gunstig?
A. Zeer gunstig.
11300. V. Worden de kosten uit ongelukken voortkomende, uit diezelfde kas bestreden?
A. Ja.
11301. V. Is er een pensioenfonds?
A. Neen, maar er bestaat vooruitzicht op. Het is echter de vraag, of men daarmede sympathie bij den werkman zal wekken. Voor een pensioenfonds is het kapitaal van 9000 gulden te gering. Doch er zijn zulke uitstekend ingerichte levensverzekerings-maatschappijen, dat ieder werkman daarbij evenzeer baat zal vinden als bij ons. Onze maatschappij kan het toch niet goedkooper doen dan die levensverzekerings maatschappijen.
De werkman moet het toch zelf betalen, want de Maatschappij kan het niet betalen, en de conditiën die de Maatschappij gesteld heeft op levensverzekering en pensioen voor hare ambtenaren, zijn toch niet veel voordeeliger dan die van de gewone levensverzekering-maatschappijen. Ik zie er dus niets geen heil in om met onze paar duizend opgespaarde guldens een pensioenfonds
| |
| |
te maken. Het zou dunkt mij te ver gaan.
11302. V. Hoe gaat het nu als zij zoo oud worden?
A. Och, wij zijn nog al goede menschen, wij houden ze zoolang totdat zij sterven. Wij hebben nog nooit iemand wegens ouderdom ontslagen. Mij is nog onlangs door de directie gevraagd wat die oude menschen aan het ziekenfonds gekost hebben, en toen is mij gebleken dat juist die oude lieden het minst aan het ziekenfonds gekost hebben in de laatste vijf jaren. Ik heb een werkman gehad, die om zoo te zeggen aan zijn machine gestorven is.
11303. V. Maar, als de toestand zoo is, welke motieven hebt gij dan om de menschen nu te engageeren om een pensioenfonds op te richten? Dan hebben zij immers geen pensioen noodig?
A. Wij hebben weinig oude menschen, omdat wij geen werklieden aannemen die niet onder de 35 jaar zijn.
Wij hebben dus zeer jong werkvolk. Wij nemen ze niet ouder dan 35 jaar aan, opdat zij niet te spoedig ten laste van het ziekenfonds zullen komen.
Nu is onder die 600 man voor het oudere werkvolk wel lichter werk te vinden; en zoo doende kunnen wij menschen van 60 jaar nog gebruiken.
11304. V. De moraal van de zaak is dus, dat bij u de menschen niet aan de armen behoeven te vervallen, als zij oud zijn?
A. Tot nu toe is dat ten minste bij ons nooit voorgekomen. Wanneer een pensioenfonds noodig mocht worden - ik ben er een voorstander van - dan is de quaestie wie het moet oprichten. Het spreekt vanzelf dat wij het niet goedkooper kunnen doen, dan andere maatschappijen.
11306. V. Gij hebt gezegd dat bij overlijden het ziekenfonds f 50 uitkeerde voor de begrafenis en f 50 voor de erven. Zijn zij niet bij u in begrafenisbussen?
A. Neen, daarvoor zijn aparte bussen, waaraan geheel vrijwillig wordt bijgedragen, door de werklieden onderling. Die gaan mij niet aan.
11307. V. Dus zij krijgen bij sterfgeval van de Maatschappij f50.
A. Ja, en onder zekere conditiën krijgen ook de nablijvenden f50.
11308. V. Maar komt het niet voor dat zij bovendien nog in een begrafenisbus zijn?
A. Jawel, maar dat gaat geheel buiten mij om, daarin zijn zij volkomen vrij. In twee fondsen mogen zij niet tegelijkertijd zijn, maar dat regelen die maatschappijen zelve.
11309 V. Komt het niet voor, dat zij bij sterfgeval van kinderen daaruit een voordeeltje halen?
A. Dat geloof ik niet, wat zij alsdan ontvangen, hebben zij wel noodig.
11310. V. Hebt gij ons straks niet gezegd, dat gij ook hebt een voorschotsinstelling?
A. Dat is onze hulpkas.
11311. V. Vertel daar dan nu eens wat van.
A. Wij hebben altijd geld disponibel, en wanneer nu een werkman geld noodig heeft, bij voorbeeld bij gelegenheid van de communie of wanneer hij aardappelen wil koopen, dan kan hij een voorschot krijgen tot f 25, en dat moet hij gedurende 9 maanden weer terugbetalen, en dan geeft hij mij een bewijs en dan houd ik f 3 per maand van zijn loon af. Vroeger was het voorschot grooter, maar er werd misbruik van gemaakt. Ik heb ondervonden dat, als. men te veel voorschot geeft, de hulpkas, in plaats van voordeelig, nadeelig op het moreel werkt.
11312. V. Uwe werkplaatsen zijn zeer groot en uitgebreid niet waar, zij zijn ruim en luchtig?
A. Ja, uitstekend, de heer Bahlmann is met mij rond geweest en die kan het getuigen.
11315. V. Kunt u uit u zelf ons nog een of ander mededeelen?
A. Alleen dit, wat de werkliedenquaestie betreft, moet men de arbeiders verdeelen in twee deelen: degenen die een vak kennen en degenen die er geen kennen. De eersten, de menschen dus die hun vak verstaan, hebben geen grond tot klagen, en u zult er ook geen vinden die het doet. Wie echter wel klagen, zijn zij die geen vak kennen.
Bij mijne werkmeesters, bij mijne ingenieurs komen dagelijks menschen om werk. Wanneer men die menschen vraagt wat zij kennen, dan zeggen zij: alles. En wanneer iemand zegt, dat hij alles
| |
| |
kent, dan zeg ik: hij kent niets! Over deze lieden zou, mijns inziens, de enquête moeten loopen; want de flinke werklieden in ons land klagen niet.
11329. De heer Van der Sleyden: Omtrent de uitbetaling van het loon bleef een enkel punt mij onduidelijk: gij hebt gezegd dat het loon wordt uitbetaald om de 14 dagen, naar ik meen verstaan te hebben den 5den en den 20sten van elke maand. Wordt nu op den 20sten het loon over de eerste helft der maand uitbetaald en op den 5den der volgende maand de tweede helft?
A. Dat is zoo, er zijn eenige dagen noodig voor het opmaken der admini stratieve bescheiden. Het is onmogelijk de menschen terstond op den laatsten dag te betalen. De kassier heeft omtrent drie dagen noodig om voor geld, enz. te zorgen.
11330. V. Ik dank u voor uwe nadere verklaring.
11334. De Voorzitter: Indien niemand betreffende het onderwerp der Enquête meer eenige vraag te stellen heeft, sluit ik dit verhoor, na den heer Oberstadt onzen vriendelijken dank voor zijne mededeelingen betuigd te hebben.
F. Oberstadt. |
|