ken gaan, waar iets minder loon wordt uitbetaald, die misschien een cent of een halve cent per uur minder betalen. Als wij geen andere konden krijgen, zouden wij daartoe ook wel geforceerd worden, doch nu is dat niet het geval.
10874. Moet ik uit uw antwoord begrijpen, dat de jongens, die dan op 13-, 14jarigen leeftijd bij u komen, reeds bij een ander zijn geweest?
A. In den regel is dat zoo; wij nemen geen jongens die niets kennen, maar wij betalen dan ook beter.
10875. V. Daaruit zou ik dan de conclusie trekken, dat die jongens van 12 tot 14 jaar niet ledig loopen?
A. Juist, ofschoon ik het toch wenschelijker zou vinden dat zij wat langer school gingen.
10876. V. Heeft het ook eene kwade zijde als zij het bedrijf wat laat beginnen?
A. Dat zal ik nu niet beweren, ofschoon ik het wel goed acht dat zij het vak van draadmaker zoo vroeg mogelijk leeren, want als een jongen reeds 14 jaar is en dat dan nog leeren moet, is hem dat te min, te nietig, hij heeft dan al wat geleerd en dan gaat er dat niet zoo in.
10877. V. Overdrijft gij nu niet? Andere getuigen hebben toch verklaard dat zij dat werk toch op dien leeftijd nog wel kunnen leeren?
A. Ja.
19878. V. Nu de volwassen mannen, hoe lang werken die?
A. Nu 12 of 13 uur, in den zomer is het wel eens 14 uur geweest.
10879. V. Die werken dus gedurende denzelfden tijd als de jongens?
A. Ja, dat gaat tegen elkander op, maar het gebeurt dat boven, waar de selfactings zijn, het werk wat spoediger klaar is; dan kunnen de jongens wat vroeger weggaan. De spinners en de jongens hebben dat gaarne, want zij worden toch betaald en het is een voordeel voor ons, want wij kunnen gas sparen.
10880. V. Worden de jongens per dag of per uur betaald?
A. Per uur, maar dat uur, dat zij minder werken dan de schrobbelaars, wordt ook betaald.
10881. V. Over dat uur of dat anderhalve uur krijgen zij dus loon?
A. Ja, want wij hebben er voordeel van, als de jongens zonder licht werken.
10882. V. Er zijn ook fabrieken, die met electrisch licht werken, welke zijn dat?
A. Er is maar een, die van Swagemakers.
10883. V. Hebt gij bij uwe fabriek een ziekenfonds.
A. Pardon, dat hebben wij niet. Eenige van onze concurrenten hebben het wel, en daarom hebben wij eenige jaren geleden met een paar van onze menschen er eens over gesproken, maar die waren het niet eens met ons.
Hoewel wij het overigens eens waren, drukte mijn associé, mijnheer Ledeboer, er op, dat de menschen 1% moesten bijdragen, en dat was, als wij zelf er een zekere som bij gaven, naar zijne meening, nog te weinig. Een paar meesterknechts daarentegen, waarmeê er over gesproken werd, vonden echter dat het genoeg zou zijn Daar is het toen bij gebleven.
10884. V. En hoe gaat het dan, als de menschen ziek worden?
A. Wij betalen de daarvoor benoodigde gelden zelf. Wij hebben eene inkomst van 80 gl. uit het stoom water, van den afgevallen stoom, wat verkocht wordt voor een halve cent de emmer. Dan hebben wij de nieuwjaarsrekeningen en de verdere rekeningen in het jaar, waarop zoogenaamd 1% voor de meid wordt gekort, dat levert ook een kleine 100 gulden op; dan komt daar nog bij de opbrengst van den verderen afval; die verschillende sommen worden gebruikt, als de menschen ziek worden. Is het eene ziekte van 8, 10, 12 dagen, dan krijgt de zieke half geld; zijn de menschen oud, dan krijgen zij evenzeer half geld; zoo hebben wij er nog een stuk of 3, 4, die 3 gl. per week genieten. Verder ondersteunen wij de menschen, Wij gevoelen dat dit onze plicht is en wij zorgen dat in dit opzicht alles naar behooren loopt.
10885. V. Uit hetgeen gij daar zegt blijkt mij, dat het bij uwe firma bestaande ziekenfonds in een tamelijk primitieven toestand verkeert?
A. Dat ben ik geheel met u eens.