| |
Verhoor van den heer J.F. Jansen.
(Verkort.)
10010. De Voorzitter: Wilt gij uwen naam, voornaam, beroep, ouderdom en woonplaats opgeven?
A. Johannes Franciscus Jansen, burgemeester van Tilburg, oud 63 jaar en wonende te Tilburg.
10011. V. Gij zijt nu al een kleine twintig jaar burgemeester van Tilburg, niet waar?
A. Juist 18 jaar.
10014. V. Er is in Tilburg eene tamelijk uitgebreide en uiteenloopende fabrieksnijverheid, niet waar?
A. Ja.
10014bis. V. Welke voornamelijk?
A. De voornaamste fabrieksnijverheid is die der wollen stoffen. Verder zijn er nog eenige fabrieken van werktuigen en is er nog een enkele meelfabriek.
10015. V. Er is ook nog eene steenbakkerij, niet waar?
A. Ja, er zijn nog eenige kleine steenbakkerijen. Wel wordt door een inwoner van Tilburg eene groote steenbakkerij gedreven, maar die is gelegen in Gilse-Rijen.
10017. V. In die kleine steenfabrieken werkt geen talrijk personeel?
A. Er werken weinig menschen.
10018. V. Werken daar ook kleine jongens, natuurlijk boven de 12 jaren?
A. De eenige fabriek, waar wij kinderen beneden de 12 jaren aan het werk gevonden hebben, is juist een dier steenbakkerijen. Eene enkele maal is daar tegen geverbaliseerd. De kinderen werden gebezigd voor het dragen van steenen, en waren onder de 12 jaar.
10019. V. Schrijft gij dit kwaad aan de persoonlijkheid van den fabrikant of aan de eischen van het vak toe?
A. Aan de persoonlijke winzucht van den fabrikant, die zijne eigene kinderen zoowel als die der buren bezigt. Zij verdienen een kleinigheid, en de ouders moedigen dit in den regel zeer aan.
10023. V. Is er niet een enkele sigarenfabriek?
A. Er zijn twee sigarenfabrieken? Op de grootste werken een 50, 60 jongens. Persoonlijk heb ik een onderzoek ingesteld, en er waren bepaald geen kinderen onder de 12 jaar. Dat was de fabriek van Van Roessel.
10024. V. Werken daar 50 of 60 jongens?
A. Werklieden, waaronder ook jongens.
10025. V. Maar een groot deel immers toch, 30 of 35? Of weet gij het niet precies?
A. Het gaf mij den indruk dat er een 50 menschen aan het werk waren. Ik geloof dat zich daaronder hoogstens een 15- of 20tal jongens bevonden.
10026. V. Werkten er ook vrouwen of meisjes?
A. Neen.
10030. V. Gij hebt ook nog eene steenhouwerij. Is die van eenige beteekenis?
A. Er zijn twee steenhouwerijen; die werken met 6, 8 of 10 menschen.
10031. V. En hoe werken die?
A. Meestal in de open lucht.
10032. V. Dat is een stoffig, gevaarlijk werk, niet waar?
A. Ge begrijpt dat het afkapsel van den steen, wanneer het met de lucht vermengd is, bij het inademen in de longen dringt, en het daarom een groot
| |
| |
voordeel is dat zij in de open lucht werken.
10033. V. Dus zomer en winter in de open lucht?
A. Ja; ik heb er een in mijn buurt en zie bijna altijd buiten werken.
10034. V. Gij zegt ‘bijna altijd’. Dus is er toch gelegenheid om binnen te werken?
A. Ja.
10035. V. Is dat dan een tamelijk ruim lokaal?
A. Ja, en de deuren staan altijd open. Ik geloof dat men daar wel op bedacht is om het kwaad zooveel mogelijk te weren. Bij slecht weer werken zij binnen.
10036. V. Dus de werklieden hebben gelegenheid om bij sneeuw, regen, slecht weer naar binnen te gaan, maar de aard van het werk leidt er toe dat de werklieden zelven geneigd zijn meer in de open lucht te werken?
A. Ja.
10038. V. Gij weet dat het onderwerp van de enquête allereerst is de werking van de wet op den kinderarbeid. Gij waart reeds geruimen tijd burgemeester van Tilburg vóór de wet werd ingevoerd. Hebt gij iets eigenaardigs opgemerkt omtrent de werking en den invloed van die wet, of was er in Tilburg een dusdanige toestand, dat de wet daar practisch niet veel te beteekenen had?
A. Voor Tilburg had die wet niets te beduiden, want sedert 30 jaren is het een vaste regel, dat kinderen beneden de 12 jaren niet worden opgenomen. De groote menigte van de bevolking is Katholiek, en het is de gewoonte dat de kinderen niet op fabrieken komen, voor zij hunne eerste communie gedaan hebben, en dit is zoo omstreeks de 12 jaren. Ik heb dus omtrent de werking van die wet weinig kunnen opmerken, om de eenvoudige reden dat de toestand daar zoo is, dat de wet daar overbodig is. Een enkele maal worden kinderen beneden de 12 jaren opgenomen, maar dat is omdat de fabrikanten misleid zijn, maar dat is dan een quaestie van eenige maanden.
10039. V. Dus de invloed, waarschijnlijk op raad en aandrang ten goede, der geestelijkheid, was reeds te Tilburg vóór 1874, ten aanzien van de kinderen, zoodanig, als de wet van dat jaar algemeen verordende?
A. Ja, ook het verlangen der fabrikanten zelf werkte daartoe mede; zij nemen liever geen zoo jonge kinderen aan. Gewoonlijk worden zij aangenomen op aandrang van de ouders en van knechts, die reeds aan de fabriek werken, omdat zij dan f 2 à 3 in de week kunnen verdienen. Kinderen van 14 jaren zijn minder speelziek en oplettender; men heeft er meer aan. Eigenlijk is het eene gunst van den fabrikant, als hij kinderen van 12 jaren aanneemt.
10040. V. Dus is de aard van den hoofdtak der industrie te Tilburg, de wolweverij, zoodanig dat het eene dwaling zou zijn te meenen, dat het daarbij voor den goeden gang van het werk noodig is, kinderen van 12 à 13 jaren aan te nemen?
A. Zeker.
10041. V. Dus juist het tegendeel? Zij hebben veel liever kinderen van 14 jaren? A. Ja.
10042. V. Indien de wet veranderd werd in den zin, dat het verboden werd om kinderen beneden de 14 jaren te werk te stellen, dan gelooft u, naar uwe kennis van de fabriekstoestanden van Tilburg, dat het dus geen kwaad zou doen?
A. Daaraan zou het geen kwaad doen. Ik zou vreezen dat kinderen tusschen de 12 en 14 jaren dan gebruikt zouden worden voor allerlei minder goede bezigheden, als in het bosch hout rapen, zoutsmokkelen enz.
10043. V. Dus m.a.w., zonder dat te dien opzichte bepaalde dwang wierd opgelegd, zoudt gij vreezen dat die kinderen tusschen 12, 13 jaren niet trouw de school zouden bezoeken?
A. Zeker.
10044. V. Zoudt gij wanhopen aan het welslagen der pogingen van meer ontwikkelde personen, zooals bijv. geestelijken en anderen, wanneer deze er zich voorspanden om de kinderen nog een jaar op school te houden?
A. Dat zou het kwaad wel temperen, maar men zou moeite krijgen met de ouders der kinderen zelve; die zouden het niet in de hand werken.
10045. V. Hebt gij nu niet meer het oog op een niet zeer loffelijken zucht
| |
| |
van de ouders om een beetje geld uit de kinderen te slaan?
A. Ja, dat wel.
10046. V. Die zucht heeft echter niets te maken met den leeftijd van 12 jaar. Indien men die kwalijk gezinde ouders hun gang liet gaan, dan zouden zij ook kinderen beneden de 12 jaar gaan exploiteeren. Als men te veel rekenschap met die zucht ging houden, zou men in plaats van vooruit, nog meer achteruit moeten gaan. Wat is daarop uw antwoord?
A. Ik zou meenen dat men onder den leeftijd van 12 jaar al heel weinig van de kinderen kan verwachten, zoodat het al heel onredelijk zou zijn indien de ouders wenschten ze dan reeds in fabrieken te plaatsen. Bovendien zijn zij aan den tegenwoordigen toestand gewoon en leggen zich daar gaarne bij neêr.
10052. V. Bestaat er op dit gebied ten uwent niet een zeer groote huisindustrie?
A. Ja, het aantal wevers, dat in huis weeft, is zeer groot.
10054. V. Zoudt gij, zonder er u op te willen behalen, er ons niet een beeld van kunnen geven? Bedraagt het bijv. op eene bevolking van 32,000 zielen, 100, 200 of 400 gezinnen?
A. Zeker minstens 400 gezinnen.
10055. V. En weet gij ook wat daar omgaat met kinderen beneden 12 jaar?
A. Daar kan ik dit van zeggen: In vroeger tijden, vóór de fabrieken zoo doelmatig waren ingericht en toen de industrie nog minder geperfectioneerd was, gingen de garens in strengen naar de wevers, en dan moesten die afgehaspeld of gespoeld en op klossen gebracht worden; maar tegenwoordig, nu de machinale spinnerijen bestaan, krijgen de wevers het garen gespoeld, en dus is daardoor zeker voor 4/5 de arbeid van de kinderen vervallen. Enkele fabrikanten, de zoogenaamde handfabrikanten, laten het nog doen, maar dat getal is zeer gering, de kinderen zijn dus zeer weinig noodig.
10057. V. Dus worden in die honderden gezinnen, naar u zoudt meenen, bijna geen kinderen gebruikt?
A. Er worden wel kinderen gebruikt, maar dat getal is, geloof ik, met 4/5 verminderd.
10058. V. Hoeveel scholen zijn er in Tilburg?
A. Er zijn 5 openbare scholen, en ik geloof 6 of 7 bijzondere scholen.
10059. V. Laat ons eerst die openbare scholen afhandelen. Er zijn 5 openbare scholen, hoeveel zijn er daaronder voor on- en minvermogenden?
A. Allen, die gratis onderwijs verlangen ontvangen dat.
Ik heb de cijfers in het hoofd. Er zijn 660 op de openbare scholen, daarvan ontvangen 130 gratis onderwijs. Op de bijzondere scholen zijn 5000 kinderen, en daarvan zijn er 3500, die gratis onderwijs ontvangen.
10060. V. Van wie gaan die bijzondere scholen uit?
A. Van de Roomsch-Katholieke parochiën.
10061. V. Uitsluitend?
A. Eene bijzondere school is geen Katholieke, die wordt gesubsidieerd door de gemeente, zij wordt bezocht door een 10- of 12tal kinderen.
10062. V. Is dat eene school voor meer uitgebreid lager onderwijs?
A. Het is eene school die voldoet aan de eischen der wet, en waar, behalve de verschillende vakken, die voorgeschreven zijn. ook wiskunde wordt onderwezen; langs dien weg wordt zij met f 300 gesubsidieerd door de gemeente. De kinderen, die niet op de Roomsche scholen willen gaan, bezoeken deze inrichting.
10063 V. Zijn er in uwe gemeente ook fabrieks- of ambachtsscholen?
A. Ja. Wij hebben eene weefschool.
10064. V. Maar geene teekenschool?
A. Ja, de burger avondschool.
10066. V. Wordt die trouw en druk bezocht?
A. Ja, door een paar honderd jongens, meest toekomstige ambachtslieden, smeden, timmerlieden en koperslagers.
10067. V. Er bestaat in uwe gemeente geene verordening krachtens art. 82 van de wet op het lager onderwijs?
A. Neen.
10068. V. Gij verklaart dat waarschijnlijk hieruit, dat er in uwe gemeente bijna hoegenaamd geen arbeid van kinderen beneden de 12 jaren gevorderd wordt?
| |
| |
A. Wij hebben de behoefte van zulk eene verordening niet gevoeld, en eene verordening te maken, die niet noodig s, dat zou te veel ijver zijn.
10070. V. De Voorzitter: Gij zijt burgemeester, maar niet tevens fabrikant?
A. Neen.
10073. V. Het kon intusschen zijn, dat gij uit belangstelling of om eene andere reden bekend waart met de toestanden op fabrieken en werkplaatsen, wat betreft - want dit is het eenige punt waarover ik u wenschte te vragen - den aard en duur van het werk en de loonen. Weet gij ons daarover iets mede te deelen?
A. De aard van het werk is zoodanig, dat arbeiders en kinderen op de fabriek worden beziggehouden, maar in elk geval zeer lichten arbeid verrichten, vooral de kinderen, wier werk daarin bestaat, dat zij de gebroken eindjes draad weder aan elkander moeten hechten. Vandaar de naam draadmakers
De duur van den arbeid is in den regel, geloof ik, 13 uren; in enkele fabrieken 14 of 15 uren, maar dit vindt algemeene afkeuring. Des morgens heeft men een kwartier of een half uur schafttijd, des middags een uur en des namiddags een kwartier of half uur. Herhaalde malen heb ik echter fabrikanten gesproken, die meenden dat het schaftuur 's middags veel te kort was. Ik heb zelf gezien, dat vrouwen hare mannen met het eten te gemoet gingen, dat de man het onderweg moest opeten, omdat hij anders niet op tijd op de fabriek terug kon zijn.
Maar ik ben overtuigd dat al de fabrikanten, die ik gesproken heb, het afkeuren, en bereid zouden zijn uit eigen beweging den middagschafttijd op 1½ uur te stellen. Het zou mij zelfs niet verwonderen indien het spoedig geschiedde. Het is ten hoogste af te keuren dat die menschen slechts één uur hebben om te eten en zich bij hunne familie op te houden.
10074. V. Gij vermeldt ééne omstandigheid niet, die juist de verklaring van die zaak geeft en tot de afkeuring van dat ééne uur leidt, namelijk dat Tilburg eene gemeente is, die zoo wijd uiteen ligt, en de fabrieksbevolking er niet op één punt opeengehoopt is. Niet waar?
A. Ja, en de fabrikanten keuren het daarom af.
10075. V. Dat is zooeven door u gezegd. Maar ondertusschen houden de fabrikanten zich toch aan dat ééne uur. Gij hebt echter hoop dat het spoedig veranderen zal?
A. Ja, maar het gebeurt dat één fabrikant meer werkt dan de anderen, en door die concurrentie worden de anderen benadeeld en genoodzaakt zich aan dat uur te houden.
10076. V. Als dus de fabrikanten allen helpen wilden, of er wordt eene wettelijke verordening op gemaakt, zoudt gij gelooven dat de fabrikanten zich niet bekneld zouden gevoelen, maar het gaarne zouden doen?
A. Zij zouden het gaarne doen, als het maar algemeen was.
10077. V. Gij hebt met een enkel woord gezegd, dat zij algemeen 12 of 13 uren werkten?
A. Ik geloof dat men 13 uren als een minimum kan aannemen.
10078. V. Gij hebt gezegd dat ééne fabriek langer werkte dan de andere, maar dat dit algemeen werd afgekeurd. Maakt gij bezwaar om die fabriek te noemen?
A. Dat is eene fabriek van Mommers.
10080. V. Werkt men daar zooveel langer?
A. Of het op dit oogenblik gebeurt, durf ik niet zeggen, maar in den regel is het zoo.
10081. V. Hoe lang werkt men daar?
A. Wel eens 15 uren.
10082. V. Maar dit vindt, zooals gij zegt, geen goedkeuring onder de collega's. Waarom?
A. Omdat zij meenen dat daardoor van de werklieden te veel gevergd wordt, dat deze niet den noodigen rusttijd hebben en daardoor ook niet de noodige attentie aan hun werk kunnen besteden.
10083. V. Dus gij schrijft de afkeuring niet toe aan de vrees voor eene lastige concurrentie van dien fabrikant, maar wel aan het besef, dat bij de anderen levendig is, dat men een onredelijken, onverstandigen eisch stelt aan het werkvolk?
| |
| |
A. Zoo is het.
10085. V. Hoe is de toestand van de fabrieksbevolking in uwe gemeente? Hebt gij er last van? Hoe is zij gestemd? Hoe is hare zedelijke ontwikkeling? Gedragen zij zich goed?
A. De arbeiders zijn in den regel zeer geschikte menschen; in mijne betrekking had ik er weinig last van. In 8 maanden tijds hebben 3 oploopjes, samenscholingen, plaats gehad. Bij twee daarvan werden liedjes gezongen, wat uit nieuwsgierigheid veel volk bijeenbracht, ook om een grapje te hebben. Er was echter geen boos opzet, en met eene kleine politiemacht heb ik die zaak spoedig kunnen bedwingen. Het laatste oploopje had plaats, doordien een der fabrikanten het loon der werklieden, der wevers, had verminderd; nu vreesden de anderen dat ook hen dat lot zou treffen, wat samenscholing veroorzaakte. De fabrikant Mommers eindigde, met weder het vroegere loon uit,te betalen. Geen dezer drie oploopjes had een gevaarlijk karakter.
10086. V. Gij zijt dus over het arbeidersvolk zeer tevreden? - A. Ja.
10087. V. Was er bij het werkvolk van dienzelfden fabrikant niet nog eene andere reden, waardoor het geirriteerd werd?
A. Dat herinner ik mij niet.
10088. V. Was dat niet ten gevolge van eene loonsverlaging, die toegepast werd op afgedaan werk?
A. Daarover is men het niet volkomen eens geweest. Van verschillende zijden heb ik dit wel hooren zeggen. Wel meen ik dat het volgens den commissaris van politie was, omdat men voor de stukken, die zij thuis brachten, minder weefloon wilde betalen dan zij vroeger getrokken hadden.
10089. V. Dus wel iets in dien geest?
A. Ja, maar ik durf het niet positief zeggen, omdat ik het zelf niet geconstateerd heb.
10090. V, Is er geene eigenaardigheid onder uwe fabriekarbeiders, wat betreft de woonwijze, en gebeurt het niet veelal dat zij een klein stukje tuin hebben?
A. Een knap werkman, die goed oppast en zuinig is, brengt zijn geld op de spaarbank, en als hij 500 gulden bijeen heeft, koopt hij een stuk grond, neemt geld op en bouwt een huis met twee woningen. Gewoonlijk verhuurt hij de ééne woning en betaalt daarmede de renten van het opgenomen kapitaal; in de andere woont hij zelf, heeft een stuk grond; dan houdt hij klein vee, een varken, een geit, teelt zijn eigen groenten en aardappelen. Dan zijn dat zeer gelukkige menschen in hun stand.
10091. V. Teekent gij daar niet het beeld van een zeldzaam gelukkige?
A. Niet van een zeldzaam gelukkige; het komt nog al dikwijls voor. Er zijn natuurlijk anderen, die, helaas, veel te veel besteden voor het drinken van jenever, en dat gebeurt meestal des Zondags. Ik heb eene vrouw hooren zeggen: in de week drinkt mijn man niet, maar des Zondags heeft hij wel eens een borrel te veel gehad. Dat is een kanker, die aan den arbeider knaagt, zooals het trouwens in het geheele Rijk het geval is.
10092. V. Komt het Maandaghouden in Tilburg veel voor?
A. Bij de fabriekarbeiders volstrekt niet. Indien zij des Maandags niet op de fabriek kwamen, zouden zij des Dinsdags niet behoeven terug te komen.
10093. V. Het gevolg is dus, dat het niet voorkomt?
A. Als men kerels dronken over straat ziet loopen, dan zijn het timmerlieden, metselaars, opperlieden; dat zijn menschen die Maandaghouden, maar geen fabriekarbeiders; zelfs de wevers doen het niet.
10094. V. Dus heeft de politie des Maandags rust?
A. Zij heeft het althans tamelijk rustig; het is niet een van de rustigste dagen, want al ziet men des Maandags geen fabriekarbeiders, dan ziet men wel anderen dronken op straat.
10095. V. En de sigarenmakers?
A. Ook niet. Ik heb er de vorige week speciaal onderzoek naar gedaan bij Van Roessel. Zij doen het volstrekt niet, alleen werken zij des Maandags wat flauwer, en bezoeken zij op den uitgangsdag hunne familie, maar het eigenlijke Maandaghouden komt bij de sigarenmakers niet voor.
10096. V. Het Maandaghouden zit dus hoofdzakelijk onder het ambachtsvolk?
A. Ja.
| |
| |
10097. V. Gij hebt gezegd, sprekende van de fabriekarbeiders, dat de gevallen niet zeldzaam waren dat zij geld naar de spaarbank brengen, en dat zij dan, als zij vier- of vijfhonderd gulden bijeen hebben, daarvoor een eigen huis inrichten. Weet gij dat een fabriekarbeider in Tilburg die som van 400 of 500 gulden bij elkander kan krijgen?
A. Als hij een goed arbeider is, ja, dan kan hij het doen. Het gebeurt bijv. dat de zoon - soms twee zoons - van een fabriekarbeider thuis weeft, en het gezin zoodoende f30 in de week verdient. Dat behoort echter tot de gunstige uitzonderingen.
10098. V. Gij hebt nog een lichtbeeld in Tilburg, in verband met het punt, waarover wij nu spreken - namelijk dat de getrouwde vrouwen niet op fabrieken werken?
A. Ja, na een grondig onderzoek, door mij ingesteld, heb ik slechts ééne getrouwde vrouw ontdekt, die niet eens op de fabriek werkt, maar daar is om boodschappen te doen.
10099. V. Als zij getrouwd zijn, houdt dat dus op en zorgen zij voor het huisgezin?
A. Ja.
10100. V. Het gros van de werklui woont zeker bekrompen en naar?
A. Naar niet, zelfs vrij goed. Tilburg is vrij uitgebreid, en de meeste werklui wonen buitenafin een op zich zelf staand huisje.
10101. V. Is dat algemeen zoo?
A. Bijna algemeen, behoudens natuurlijk de uitzonderingen, die overal voorkomen. Er is ook een deel in de gemeente, dat meer in elkander gebouwd is, doch daar woont verreweg het kleinste aantal werklui.
10102. V. En wat verwonen diemenschen nu in zoo'n apart huisje?
A. Van f 0,75 tot f 1,10 per week.
10103. V. Werken in de fabrieken ook meisjes van 12 tot 16 jaar?
A. Van 12 jaar zouden zij geloof ik niet aangenomen worden, en ik betwijfel zelfs of er van 14 jaar zijn.
10104. V. Een verbod derhalve, dat meisjes beneden 14 jaar in fabrieken mogen werken, zou. zoo verklaart gij met wetenschap, voor de industrie geen slechte gevolgen hebben?
A. Volstrekt niet.
10105. V. Hoe is het met de moraliteit; komen er veel onechte geboorten voor in uwe gemeente?
A. Toevallig heb ik het nagezien; sedert lange tijden bepaalt zich dat tot 1 pet. van de geboorten. Verleden jaar hadden wij 1060 geboorten met 10 onechte kinderen. Dat is de regel, het eene jaar is het een beetje meer dan het andere, maar men kan aannemen dat het 1 pet. is.
10106. V. Die kinderen van 14 tot 16 jaar, die op de fabrieken komen werken, hebben die, althans tot hun 12de of 13de jaar, getrouw de school bezocht en dus behoorlijk lezen, schrijven, rekenen en nog wat geleerd?
A. De scholen worden vrij geregeld bezocht; de kinderen kunnen dus lezen, schrijven en rekenen, de meisjes ontvangen onderwijs in nuttige handwerken.
10107. V. Eén ding moet gij mij nog eens zeggen, wat mij niet duidelijk is. De kinderen gaan voor het grootste gedeelte op de bijzondere Katholieke scholen niet waar?
A Ja.
10108. V. Hoe lang?
A. In het algemeen blijven zij tot de communie.
10109. V. De jongens?
A. Ja.
10110. V. Blijven de meisjes langer?
A. Ja.
10111. V. Gij zegt, dat de kinderen in den regel pas op hun 14de jaar op de fabriek mogen komen?
A. De meisjes namelijk.
10112. V. Wat doen die meisjes dan tusschen haar 12de en 14de jaar?
A. Dan gaan zij naar de school of moeten huiswerk verrichten.
10113. V. En de jongens?
A. Ja, die gaan met hun twaalfde jaar naar de fabriek, en die ouder zijn, zullen wel niet veel gebruik maken van de school.
10114. V. Er kan eene kleine afwijking zijn, maar ik meen thans van u begrepen te hebben dat het geen regel was om de jongens reeds met hun twaalfde jaar op de fabriek aan te nemen, omdat de fabrikant er niet op gesteld was om ze vóór het 14de jaar te hebben, zoodat, als hij ze vóór dien leeftijd op de fabriek
| |
| |
neemt, dit gebeurt op verzoek van een knecht die zijn jongen gaarne bij zich wil hebben, of op dringend verzoek van den vader, of iets dergelijks. Behalve in die gevallen dus blijven er een paar jaar zoek, als de jongen op zijn twaalfde jaar de school verlaat en eerst op zijn veertiende op de fabriek komt. Hoe moet ik dat verstaan? Wat doen de jongens in dien tusschentijd?
A. Zij worden gebezigd tot ander werk; het is eene gunstige uitzondering, als zij zoo lang op de school blijven, maar in den regel is dit niet het geval. Dit acht ik juist nadeelig, omdat de kinderen uitgezonden worden om hout te sprokkelen, spelden te gaan zoeken of op straat te loopen.
10115. V. Over den toestand van de fabrieksarbeidersbevolking laat gij u zeer gunstig en tevreden uit. Die fabrieksarbeiders hebben in den regel een eigen woning, de rest heeft een geschikt, op zich zelf staand huisje, zij kunnen vooruitkomen en komen ook vooruit; er zit een goede geest in, gij hebt geen last van hen, en de toestand schijnt dus wat dit aangaat, zeer bevredigend te zijn te lilburg. Maar nu eens iets anders. Hebben de menschen ook doorzicht en opgewektheid om onder elkander te zorgen voor den kwaden dag; met andere woorden: hebben zij ziekenbussen, ondersteuningsfondsen en zorgen zij voor hun ouden dag? Hoe is te dien opzichte de toestand in Tilburg?
A. Men heeft in Tilburg verschillende ondersteuningsfondsen. Vooreerst bestaan er nog een aantal gilden in den vroegeren geest, waarvan de leden onder elkander geld bijeenbrengen en een fonds opgericht hebben, waaruit zij bij ziekte een ondersteuning van ongeveer f 3 per week ontvangen. Dezer dagen heb ik ook nog vernomen, dat de arbeiders zelf onder elkander een fonds gesticht hebben tot uitkeering bij ziekte. Dit fonds telt 350 leden en wordt beheerd door den meesterknecht van de IJzergieterij van Merex. De leden contribueeren 5 centen per week, en om de 14 dagen heeft er eene vergadering plaats. Wanneer de leden van dat fonds niet in staat zijn om te werken, dan krijgen zij eene uitkeering van f 3 per week. Verder heeft men nog begrafenisfondsen, waarin de werklieden deelnemen, maar die fondsen werken, helaas, niet zoo gunstig.
10116. V. Gij hebt daar drie punten besproken, die wij stuk voor stuk zullen behandelen.
Gij hebt in de eerste plaats gesproken van gilden; wat bedoelt gij daarmede?
A. Dat schijnen nog overblijfselen te zijn van de vroegere gilden, die zich echter nu hebben opgelost in gezelschappen van 20, 30 tot 50 leden, die dan een naam aannemen, een insigne dragen, een vaandel hebben en van tijd tot tijd vergaderen. Jaarlijks hebben zij een dag waarop zij pot verteren, met trommels en vaandels door de stad trekken en feest vieren. Men heeft het gilde van St. Joris, van St. Ambrosius, van St. Hubertus en meer anderen. En aan die gilden is dan ook verbonden eene soort van ondersteuningsbus.
10117. V. Die gilden zijn dus van zeer ouden datum?
A. Ja zeker.
10111. V. En de leden contribueeren daarvoor en helpen elkander onderling?
A. Ja.
10119. V. Die gilden zijn vaksgewijze ingedeeld?
A. Neen, niet algemeen, somtijds. De boeren hebben onder anderen een gilde. In het Chrispijngilde worden, geloofik, niets anders aangenomen dan schoenmakers, zadelmakers en dergelijken.
10120. V. Dat zijn vereenigingen, die geheel op eigen beenen staan en niet door de gemeente of op andere wijze ondersteund worden?
A. Zij hebben een hoofdman, zijn geheel vrij en houden zich zelf staande.
10121. V. En weet gij inderdaad dat zij goed werken en elkander ondersteunen als er behoefte is?
A. Ja.
10122. V. Gij ziet er dus niets aan dan goede kanten?
A. Ik weet er niets ten nadeele van; maar hun feest....
10123. V. 't Is ééns in 't jaar, dat de menschen wel eens genoegen mogen hebben!
Werkt de bus, die gij op de machinefabriek van den heer Mercx ontdekt hebt, alleen voor die fabriek?
| |
| |
A. Neen, zij neemt ook andere arbeiders aan. Ik geloof dat ieder, die zijne contributie betaalt, aangenomen wordt. De machine-industrie is niet van dien omvang, dat zij 300 werklieden telt; maar deze staan aan het hoofd.
10124. V. En die keeren ingeval van ziekte f3 in de week uit? - A. Ja.
10127. V. Gij weet niet of de ongelukkige hebbelijkheid bestaat, om die kas aan het einde van het jaar te verdeelen?
A. Neen, die kas wordt in wezen gehouden. Eene dergelijke vereeniging bestaat ook in de werkplaats van de Staatsspoorwegen. Er zijn ook nog verscheidene fabrikanten, die aan het werkvolk voorschrijven dat zij 's weeks 5 of 6 cents, naarmate van het geld dat zij verdienen, in de bus moeten storten, die dan in de fabriek zelve beheerd wordt.
10129. V. Is dit op vele fabrieken het geval?
A. Dit durf ik niet te zeggen, maar ik weet dat ze er zijn. Het is zoo bij F.A. Swagemakers en Zoon.
10131. V. Weet gij ook eenige bijzonderheden omtrent die bussen? Weet gij ook wat de werklieden contribueeren en wat zij ontvangen ingeval van ziekte?
A. Ik geloof dat ze 5 à 6 centen per week contribueeren en dat zij f 3 in de week ontvangen ingeval van ziekte. In den regel laten de fabrikanten zich ook niet onbetuigd.
10132. V. Gij zegt, dan krijgen zij f 3. Dus die ziekenbussen bemoeien zich niet met het verstrekken van geneeskundige hulp?
A. Neen, wanneer zij onvermogend zijn, worden zij behandeld door den armen-dokter der gemeente, en in den regel spreken ook de fabrikanten goed voor die menschen.
10137. V. Thans een woord over de begrafenisfondsen, waaromtrent gij zoo straks een minder aangenaam woord hebt gezegd.
A. Wanneer begrafenisfondsen goed waren ingericht en goed werden bestuurd, dan zou ik het eene zeer nuttige instelling vinden. Als dan een familielid zich laat inschrijven in een begrafenisfonds, is hij zeker dat bij zijn overlijden 70, 80 gulden beschikbaar zullen zijn om hem fatsoenlijk ter aarde te bestellen. Daar zou ik niets tegen hebben, maar het is een speculatiefonds geworden. Ik heb gezien dat op het hoofd van één persoon zeven verschillende lieden eene inschrijving in begrafenisfondsen genomen was. Wanneer zoo iemand er slecht uitzag of op zijn laatste beenen scheen te loopen, dan dacht men: dien zal ik eens laten inschrijven in een begrafenisfonds. Als hij gauw sterft, heb ik een mooi voordeel.
10138. V. Dat geval waarvan gij spreekt, betrof toch zeker een huisgenoot, dien men had laten inschrijven, of was het een wild vreemde?
A. Dikwijls een wild vreemde. Zoodra men vindt dat bij voorbeeld een buurman er minder welvarend uitziet, laat men hem verzekeren! Ik heb altijd getracht, die slechte handeling zooveel mogelijk in het licht te stellen, maar ongelukkigerwijze gebeurt het nog zeer dikwerf.
10139. V. Gij hebt zeker het oog op kleine kinderen?
A. De ouders, die in het fonds ingeschreven zijn, krijgen ook eene toelage als de kinderen sterven, zonder dat zij daarvoor behoeven te contribueeren, en dan gebeurt het wel eens dat een zeer onvoldragen vrucht bij den burgerlijken stand als levenloos ter wereld gekomen wordt aangegeven. De werking van die fondsen keur ik ten zeerste af.
10141. V. Nu nog eene vraag over de gilden. Bemoeien die zich met niets anders dan met twee zaken: elkander te helpen ingeval van nood en het hebben van een vroolijken dag eens in het jaar, of bemoeien zij zich ook met andere zaken?
A. Neen, alleen met twee zaken: het houden van vroolijke bijeenkomsten en het helpen van elkander.
10142. V. Bemoeien zij zich niet met de hooge politiek?
A. Daar houden zij zich geheel buiten!
10143. V. Houden die gilden zich ook bezig met het bevorderen van het onderwijs en dergelijke zaken?
A. Neen, alleen met de twee genoemde zaken.
10144. V. En hoe is het met den ouden dag van den werkman?
| |
| |
A. Wanneer een goed, oppassend werkman oud wordt, dan wordt hij, zooals men 't noemt, gepensionneerd, en kan hij zoolang hij leeft, soms f 3 of f 4 ‘s weeks, soms ook het loon, dat hij het laatst verdiend heeft, aan de fabriek gaan halen. Zoo ken ik een man van 90 jaar, die zelfs door den zoon van den fabrikant als gepensionneerde is overgenomen; en iedere week zijn geld gaat halen aan de fabriek. Ook zijn er vele gevallen, wanneer de oude werklieden aangehouden worden om boodschappen of andere kleine diensten te doen; wanneer de lieden goed oppassen, worden zij niet spoedig weggezonden.
10145. V. Het geval, door u medegedeeld is toch niet een op zich zelf staand geval?
A. Volstrekt niet. Het is slechts een sterk sprekend geval.
10146. V. Laat ik u de zaak gepreciseerd vragen: als de menschen oud en afgeleefd zijn - ik spreek altijd van degenen, die goed oppassen - worden zij niet door den fabrikant aan hun lot overgelaten?
A. In den regel niet.
10147. V. Ik vraag geen namen, want dan zou de vraag een hatelijk karakter krijgen, maar heeft de eene fabrikant daarvan meer het handje dan de andere, of kunt gij daaromtrent een gunstig getuigenis, tamelijk algemeen, daarvan afleggen?
A. Tamelijk algemeen.
10148. V. Dat moet dus merkbaar zijn bij het armbestuur?
A. Zeker; het aantal bedeelden is gering in verhouding tot de bevolking.
10149. V. Het aantal werklieden dat, te oud wordende om langer te kunnen werken, als zoodanig gedaan krijgt, ontvangt in den regel dus zooveel ondersteuning van de fabrikanten, dat zij niet tot het armbestuur behoeven te gaan?
A. Dat getal is niet groot.
10150. V. En daarin ziet gij derhalve het bewijs, dat de fabrikanten over het algemeen hunne menschen tamelijk wel verzorgen?
A. Ja.
10151. De heer Bahlmann: Hebt gij, hetzij in vroeger of later tijd, in Tilburg wel eens socialistische woelingen waargenomen?
A. Die kennen wij bij ons niet. Ik zou niet één persoon kunnen aanwijzen, die socialistische begrippen koestert.
10150. V. Maar heeft de internationale nooit pogingen aangewend om ontevredenheid te zaaien.
A. Een jaar of 12 geleden is er uit Turnhout iemand in Tilburg gekomen, die trachtte de Internationale, zooals zij in dien tijd heette, ingang te doen vinden bij de werklieden. Om zich te verzekeren van lieden, die hem zouden steunen, liet hij onderzoeken wie de grootste stroopers in Tilburg waren, en trachtte die menschen op zijne zijde te krijgen. Hij belegde eene vergadering en de enkele personen die op de vergadering kwamen, kregen een gulden en een kaart, en waren dan lid van de Internationale. Zij werden uitgenoodigd de vaksvergadering bij te wonen en een makker mede te brengen. De zaak is langzamerhand uitgelekt, de vrouwen werden ongerust, zij begrepen niet wat het was en wat het beteekenen moest, en gingen zich beklagen bij de politie. Toen heeft de politie een onderzoek ingesteld, en men is van den commissaris van politie van Turnhout te weten gekomen, dat men te doen had met een Hollander van slechte reputatie, die zich te Turnhout gevestigd had. De zaak is zoo zachtjes aan te niet gegaan en heeft geen kwade gevolgen gehad.
10153. V. Gij hebt gesproken van de gilden en hebt ons gezegd, dat het eenige doel van die gilden was om elkander te ondersteunen en om eens per jaar een prettigen dag te hebben. Maar is daar ook nog niet een geestelijk tintje aan, worden er geen missen gelezen bij overlijden en gaan de leden nict achter het lijk?
A. Ja dat is de gewoonte; als iemand van het gild sterft, wordt hij door de broeders begraven, er wordt een uitvaart gedaan, en dan betalen zij eenige kosten daarvan.
10154. De heer Heldt: Is het ook aan getuige bekend, of er fabrikanten zijn die hun geheele personeel of een deel daarvan verzekeren voor den ouden dag, en daarvoor in de eene of andere inrichting premiën betalen?
| |
| |
A. Neen, die ken ik niet.
10155. De Voorzitter: Wij hebben heel veel goeds van u gehoord, en dat is een verkwikking, maar nu komen wij, geloof ik, aan een ziek punt. Hoe is het met de gebouwen, met het oog op brandgevaar?
A. De gebouwen zijn over het algemeen goed, er zijn slechts een stuk of drie oude fabrieken; de nieuwe fabrieken laten ten aanzien van ruimte, licht en warmte, weinig te wenschen over, maar herhaaldelijk hebben wij er reeds over gesproken, dat er wat verbeterd moet worden met het oog op het brandgevaar, er zijn niet voldoende trappen aangebracht om te kunnen ontsnappen, wanneer de fabriek ter hoogte van de trappen in brand raakt, of om, wanneer het eene deel van de fabriek in brand staat, het andere te kunnen bereiken.
Voorts is het niet goed, dat de assen en couliesen, waarover de riemen loopen, zoo dicht bij de zolders zijn, omdat, als een werkman bij ongeluk gegrepen wordt door een riem, hij onmiddelijk tegen den zolder vermorzeld wordt. Ik heb dat wel eens bijgewoond. Wanneer de verdiepingen wat hooger waren, dan zouden de ongelukken niet zoo groot zijn. De gevaren voor ongelukken door de machines en ingeval van brand zijn, naar mijne meening, de twee punten waarin verbetering moet gebracht worden.
10156. V. Hebt gij in die moeilijkheid, om ingeval van brand uit de fabriek te komen, niet trachten te voorzien door eenigerlei verordening?
A. Eerst in het laatst van December 1884 is bij Koninklijk besluit uitgemaakt, dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn voorschriften te geven op grond van de wet op de fabrieken. Nu zijn burgemeester en wethouders in die richting bezig geweest en hebben gewacht op de dingen die komen zouden.
10157. V. Gij hebt toch niet gewacht op den een of anderen grooten brand?
A. Neen, wij hebben gewacht op eenige voorschriften.
10158. V. Hebben burgemeester en wethouders dan niet het recht om voorschriften te dien opzichte te maken?
A. Ja.
10159. V. Waarom hebben zij dit dan nog niet gedaan?
A. Wij zijn ook van plan het te doen.
10160. V. De groote fabrieken in Tilburg, de wollenweverijen, hebben 2 of 3 verdiepingen, niet waar?
A. Twee verdiepingen is regel, van drie zijn er geloof ik niet.
10161. V. Maar laten wij elkander goed begrijpen. Hoeveel verdiepingen zijn er boven den beganen grond?
A. Boven den platten grond heeft men twee verdiepingen. De bovenste wordt meestal gebezigd voor drogerij.
10162. V. Er zijn dus drie étages?
A. Ja.
10163. V. Nu schijnt het nog al eens voor te komen, dat in vele fabrieken, en waar de étages zelfs eene groote lengte hebben, slechts één enkele trap is?
A. Dat komt nog al veel voor.
10164. V. En dan is het nog een houten trap?
A. Ja.
10165. V. Wanneer er dus op de eerste of tweede étage een ongeluk gebeurt, dan moet het geheele personeel, op die étages werkzaam, langs dien eenen trap het gebouw verlaten?
A. Ja, of zij moeten uit de ramen springen. Ik heb dit een paar malen gezien, maar het valt niet altijd even gelukkig uit; het blijft een gevaarlijk werk.
10166. V. Het schijnt dus waar te zijn, dat in dit opzicht de toestand niet al te best is?
A. Zeer slecht.
10167. V. Dat is dus eene bekende zaak, die de goede zorgen van uw bestuur nog behoeft. Van de machinerieën hebt gij ook een en ander medegedeeld. Gij hebt geen bepaalde fabriek op het oog, waar de onbeschermde raderen enz. bijzonder gevaarlijk zijn?
A. Ik heb verscheidene fabrieken gezien; sommige fabrikanten zijn er op bedacht, maar andere niet.
10168. V. Gij hebt gedoeld op één ongeluk. Komen die dikwijls voor?
A. Ik heb gezien hoe het lijk daar lag en daardoor is het mij bijzonder bijgebleven; maar het komt meermalen voor.
10196. V. Wij zullen over dat punt niet met u doorgaan, want gij komt
| |
| |
niet zoo dagelijks in de fabrieken. Maar zijn die lokalen niet over het algemeen wat laag?
A. Misschien wel voor de machinerieën, maar voor de menschen die er werken zijn ze hoog genoeg.
10170. V. Dus is er geen bedompte atmosfeer?
A. Neen.
10171. V. Hoort men dus weinig van borstkwalen en dergelijke ziekten?
A. In het algemeen hoort men er niet van, en de statistiek bewijst het tegendeel. De fabriekarbeiders zien er wel niet zoo volbloedig uit als iemand, die op het veld werkt, maar zijn in het algemeen vrij gezond. Ik heb het nog nagegaan bij de lotelingen, en gezien dat slechts 4 of 5 van de ingeschrevenen beneden de maat waren; dat is de helft minder dan de statistiek voor het geheele Rijk aanwijst. Wegens lichaamsgebreken werden er 20 afgekeurd, hetgeen gelijk staat met het cijfer van het geheele Rijk.
Het blijkt dan, dat sommigen lichaamsgebreken hebben, omdat zij met den vinger of hand tusschen de machine geraakt zijn. Telken jare bij de keuring voor de militie en de schutterij blijkt van die gebreken.
10172. V. Raadpleeg uwe memorie eens. In welke fabriek is in de laatste jaren dit voorgekomen?
A. Dit kan’ ik mij niet herinneren, want dergelijke ongelukken gebeuren dikwijls, maar die ongelukken zijn ook toe te schrijven aan onvoorzichtigheid van de werklieden zelve.
10173. V. Maar die ongelukken ontstaan ook, omdat sommige gedeelten van de machines die beschermd konden zijn, niet beschermd zijn?
A. Ja. Maar ik herinner mij ook dat een fabrikant, die, omdat er een gebrek was aan de pomp en men daarom geen water in den stoomketel kon pompen, zijn werkvolk noodzaakte den stoomketel open te steken om door het zoogenaamde mangat water in de machine te brengen. De menschen kregen toen den vollen stoom in het gezicht, waardoor twee erg beschadigd werden en een is gestorven.
10174. V. Maar dat werd misschien gevorderd om grooter rampen te voorkomen?
A. Het was beter dat men het vuur had laten uitgaan.
10175. Bij wien gebeurde dit?
A. De man is reeds overleden.
10175. V. Is het al lang geleden?
A. Omtrent 10 jaren.
10177. V. Uit een lateren tijd echter liggen u zulke gevailen niet bij?
A. Neen.
10178. De heer Bahlman: Is het u bekend dat in verschillende fabrieken na den laatsten brand bij Van Rijckevorsel, verbeteringen werden aangebracht voor het naar beneden gaan, zooals trapladders als anderszins?
A. Dat is geschiedt bij Sträter, en, naar ik meen, ook bij Ledeboer.
10179. De Voorzitter: Hebt gij ons nog iets mede te deelen in verband met deze enquête?
A. Ik zou eene verduidelijking van de wet op den kinderarbeid wenschelijk achten. Zij zegt bijv. dat het verboden is kinderen beneden de 12 jaren in dienst te nemen of te hebben. Nu schijnt die redactie toe te laten, dat zulke kinderen wel mogen arbeiden voor hunne ouders of voogden. Ook behoorde het toezicht vergemakkelijkt te worden, zoodat niemand kinderen beneden zekeren leeftijd in dienst mocht nemen dan met overlegging van de geboorteakte, en desnoods met attest van den geneesheer dat het kind tegen den arbeid bestand is.
10180. V. Over die punten zullen wij straks den kantonrechter nog wel hooren. Wij danken u voor uwe komst en uwe mededeelingen die wij met belangstelling hebben aangehoord.
J.F. Jansen.
|
|