A. Zij waren zoo ongeveer 46, 48 à 49.
8050. V. En jongere menschen zijn op uwe afdeeling in de laatste jaren niet gestorven?
A. Neen, jongere niet.
8051. V. Zijn er vele zieken? menschen die tehuis moeten blijven, omdat zij hoesten en gaan sukkelen?
A. In mijne afdeeling niet.
8052. V. Komt dan de zoogenaamde pottemannekesziekte op de Céramique niet zoo sterk voor?
A. In mijne afdeeling niet. Op de Céramique zijn weinig zieken, ik geloof zelfs dat er maar twee zijn, waarvan één een overkomer is, die niet als kind bij ons is gekomen. Het is nog een jongmensch, hij kan zoo wat aan de 30 wezen.
8053. V. Maar er zijn wel fabrieken waar die ziekte heel dikwijls voorkomt?
A. Ja, zooals men dat hoort, maar weten doe ik het niet.
8054. V. Gij wordt betaald bij het stuk?
A. Ja.
8055. V. Wat kunt gij tegenwoordig maken?
A. Ongeveer 5 francs.
8056. V. Hebt gij al meer verdiend?
A. Ja, en nooit daar beneden.
8057. V. Moet van die 5 francs, behalve de percenten voor het ziekenfonds, nog iets af, bijv. voor machinegeld?
A. Neen. Bij de Céramique bestaat geen machinegeld of iets van dien aard.
8058. V. Hebt gij vroeger wel gewerkt voor hooger tarief?
A. Neen; vroeger werd niet verdiend wat nu gemaakt wordt. Ik ben altijd vooruit- en nooit achteruitgegaan.
8059. V. Bij de Céramique worden dus niet, zooals op andere fabrieken wel gebeurt, de tarieven verlaagd?
A. Neen, de tarieven bij de Céramique bestaan van oudsher. Door betere inrichting kan men echter meer afleveren en daardoor meer verdienen.
8060. V. Gij hebt met de ovens en het bakken niet te maken; maar hebt gij het nooit bijgewoond?
A. Neen.
8061. V. Gij kiest de jongens die u bij het vormen helpen, zelf, niet waar? A. Soms worden ze mij gegeven, een anderen tijd breng ik ze mede.
8062. V. Maar zij moeten naar uw zin zijn, want gij betaalt ze uit uw loon?
A. Ja, zij moeten geschikt en gehoorzaam zijn, anders wil ik ze niet houden.
8063. V. En wat verdient zoo'n jongen?
A 35 cents per dag.
8064. V. Dat zijn dus kleine jongens, die gij opfokt?
A. Ja, de laatstkomenden uit de school, zoo jongens van een jaar of 13. Ik fok ze op; zwaar werk doen zij bij mij niet, maar onder dat helpen en aanbrengen leeren zij zachtjes aan het vak.
8065. De heer Ruys van Beerenbroek: Gij zijt op 15jarigen leeftijd op de fabriek gekomen; zijt gij toen dadelijk aan hetzelfde werk begonnen?
A. Ja, bij een meester.
8077. V. Uwe vrouw heeft nooit op de fabriek gewerkt, niet waar?
A Neen.
8078. V. Worden er ook boeten opgelegd?
A. Ja, er worden boeten opgelegd; de orde moet worden gehandhaafd.
8079. V. Gij wilt met andere woorden zeggen: er worden alleen aan hen boeten opgelegd, die het verdienen.
A Ja.
8080. V. Bestaat daarvoor een bepaald reglement?
A. Ja, dat hangt voor iedereen in de fabriek te lezen.
8088. V. Zijn de aardwerkers nog al drinkers?
A. Och, men heeft er allerlei kostgangers onder; de een is zus, en de ander zoo. Een ieder voldoet zijn hart; de een heeft lust zich eens te bedrinken, de ander weer om zich altijd fatsoenlijk te houden.
8090. V. Wonen de meeste aardwerkers in Wijk en Maastricht of in omliggende dorpen?
A. De aardwerkers wonen allen in Wijk of Maastricht, slechts eenige hulpjongens wonen op de dorpen,
8091. V. En waar wonen de andere arbeiders van de fabriek gewoonlijk?
A. Van de andere werklieden wonen er velen in de dorpen.
8092. De Voorzitter: Uw verhoor is afgeloopen.
P.H. Bergholtz.