| |
| |
| |
Verhoor van den heer P.A.H. Regout.
8093. De Voorzitter: Mag ik uw naam, voornaam, betrekking, ouderdom en woonplaats weten?
A. Petrus Alexander Hubertus Regout, lid der firma Petrus Regout en Co., oud 59 jaren, te Maastricht.
8094. V. Voert gij met de heeren Louis en Eugène Regout het beheer over de zaken der firma?
A. Ja.
8095. V. Uit vorige verklaringen hebben wij reeds vernomen dat de heeren, gelijk te doen gebruikelijk is, den arbeid eenigermate hebben verdeeld. Welke is uwe afdeeling?
A. Het glaswerk.
8096. V. Over welk personeel hebt gij bepaald het opzicht.
Ik vind op onzen staat dat in uwe afdeeling werkzaam zijn: 418 mannen, 111 jongens van 12-16, 55 van 16-18 jaar; 58 gehuwde en 65 ongehuwde vrouwen, 21 meisjes van 12-16 en 22 van 16-18 jaar: is dat juist?
A. Dat zal wel zoo wezen.
8097. V. Heeft dat geheele personeel denzelfden werktijd?
A. Ja, behalve de glasblazers, die 's nachts werken. De anderen werken van 7-12 en van half twee tot half zeven uren. De glasblazers beginnen des morgens van 6 uren tot des avonds 6 uren; dan werkt eene nieuwe brigade den geheelen nacht door tot 6 uren des morgens, met kleine tusschenpoozen om te eten enz.
8098. V. Dus bij het glasblazen wordt dag en nacht doorgewerkt?
A. Ja, daar begint men des Maandags om 6 uren tot des Zondagsmorgens om 6 uren
8099. V. En dat doet gij omdat gij een zoogenaamd feu continu hebt?
A. Ja.
8100. V. Geschiedt de omwisseling om de week?
A. Ja, iedere acht dagen.
8101. V. Is er des Zondags rust?
A. Ja, behalve voor de stokers en fondeurs (smelters).
8102. V. Is dat het geheele jaar door hetzelfde personeel?
A. Ja, behalve als er twee feestdagen achtereen zijn, dan hebben zij een dag vrij.
8103. V. Hebben dus de fondeurs maar drie à vier dagen in het geheele jaar rust?
A. Ja, wanneer er twee feestdagen achter elkander zijn, omdat men ze dan een dag kan missen.
8104. V. Hoe laat komen die menschen iederen nacht op?
A. Evenals de glasblazers afwisselend.
8105. V. Is er een afzonderlijk korps?
A. Ja, de fondeurs, die de grondstoffen in de kroezen werpen, en de stokers, die de vuren moeten aanhouden.
8106. V. Hoe talrijk is het personeel fondeurs en stokers?
A. Vier bij dag en vier bij nacht; aan iederen oven is een fondeur en een stoker.
8107. V. Gij hebt 4 ovens in de glasblazerij?
A. Ja, de vier stokers hebben nooit een dag vrij.
8108. V. Ook niet op de drie feestdagen?
A. Neen, de vuren moeten aangehouden worden. Met de smelters is het anders gesteld. Daar het glas 24 uren noodig heeft om te smelten, zijn zij vanzelf van die 48 uren 24 uren vrij. Zij hebben met Paschen, Pinksteren, Kerstmis, Vastenavond enz., vrij.
8109. V. Komen die menschen, afgescheiden van die vier feestdagen, naar gelang zij tot de dag- of nachtploeg behooren, ook iederen Zondag op voor het werk?
A. Ja.
8110. V. Hoe wisselen die ploegen om? Wanneer komt de nachtploeg in de plaats van de dagploeg en omgekeerd?
A. Zij wisselen op het midden van den dag. De eene ploeg werkt dan iets over en de andere iets minder.
8111. V. Dezen werken alzoo ongeveer 18 uren achter elkander?
A. Ja.
8112. V. Wat verdienen de smelters?
A. Drie en vier francs per dag.
8113. V. En de stokers?
A. f 1,70 per dag, plus zeer veel accessoires voor het zetten en verwarmen van potten enz. Zij kunnen altijd f 2,25 per dag maken.
8114. V. Die arbeid voor fondeurs en
| |
| |
stokers is dan toch nogal inspannend?
A. Jawel, maar zij beklagen er zich nooit over, in 't minst niet. Indertijd heb ik hun aangeboden met behoud van hun geld één dag in de week vrij te geven, maar zij hebben het niet gewild.
8115. V. Waarom niet?
A. Och, zij zijn dat werken zoo gewoon.
8116. V. Laten wij elkander eens goed verstaan. Gij hebt, zegt gij, die menschen een dag vrij willen geven met behoud van hun loon, en zij hebben daarvoor bedankt?
A. Ja zeker.
8117. V. Dus naar uwe verklaring was de liefhebberij in het werken zóó groot, dat zij zeiden: neen Mijnheer, wij bedanken u voor den vrijen dag laat ons maar liever werken, wij zijn dat zoo gewoon?
A. Ja.
8118. V. En wanneer hebt gij dat voorgesteld?
A. Een jaar of 10 geleden.
8119. V. Na dien tijd zijt gij zeker niet op die zaak teruggekomen?
A. Neen.
8120. V. Gij zult mij toestemmen dat het wel wat fabuleus klinkt? En dat het al heel zonderling schijnen moet dat, wanneer men niet alleen wat uw fabriek betreft, maar in het algemeen aan een arbeider of wie ook zegt: ik zal u een dag in de week vrijaf geven en toch uw volle loon betalen, dat dan de arbeider antwoordt: ik dank u vriendelijk, laat mij maar werken. Dat grenst aan het exorbitante! Is het inderdaad wel zoo?
A. Het is toch zoo.
8121. V. En hebt gij nooit meer geprobeerd om die menschen die weldaad te bewijzen?
A. Neen.
8122. V. Dus gij laat werken van 1 Januari tot 31 December, met vier dagen in het heele jaar vrij?
A. De stokers hebben geen enkelen dag vrij.
8123. V. Goed, die dus hebben van 1 Januari tot 31 December niet éen enkelen dag vrij. En de anderen hebben vier dagen vrij in het heele jaar?
A. Ja.
8124. V. Zoodat de menschen geen Zondag vrij hebben? Nooit?
A. Neen.
8125. V. Zijn dat allen dezelfde menschen, of wisselt dat personeel sterk af?
A. Ik heb altijd dezelfde menschen.
8126. V. Dan zijn er zeker zeer bejaarde menschen onder, niet waar?
A. Ik heb er een gehad, die is verleden jaar gestorven en die was 80 jaar oud.
8127. V. Dat is allerremarquabelst! Die man heeft dus op zijn 70ste jaar, toen gij hem voorsteldet om hem een dag vrij te geven met behoud van het volle loon, gezegd: neen, laat mij maar werken, ik ben dat zoo gewend?
A. Ik weet nu niet of die man toen precies 70 jaar was.
8128. V. Maar, gij zegt, dat de man nu is 80 jaar en zooals u straks gezegd hebt, is het 10 jaar geleden dat u die menschen geproponeerd hebt om een dag in de week niet te werken en toch hetzelfde loon te trekken, dus toen was de man 70 jaar De rekening sluit, meen ik.
A. Ik kan dat zoo juist niet zeggen of het 10 jaar geleden is; ik heb het natuurlijk niet genoteerd, maar het is eenigen tijd geleden.
8129. V. Hoe vindt gij het lot van die menschen?
A. Wat zal ik u daarop antwoorden? Alle menschen zijn in de wereld niet even gelukkig; de een heeft het harder dan de ander.
8130. V. Maar gij hebt daarover waarschijnlijk uw gedachten wel eens laten gaan. Vindt gij het lot van die menschen van dien aard dat er termen zijn om er eenige verbetering in aan te brengen, of niet?
A. Zeer zeker was het wenschelijk dat men den toestand van die menschen wat kon verbeteren, als het mogelijk was.
8130bis. V. En zou soms daaraan van de zijde der fabrikanten niets kunnen gedaan worden?
A. Met opofferingen zeker. Als men niet behoeft te vragen wat het kost, kan alles gebeuren.
8131. V. Maar zooals uw zaken gaan, vindt u daartoe geen termen?
A. Zooals de zaken tegenwoordig gaan,
| |
| |
zal er heel veel op de werklieden moeten bezuinigd worden om de zaken staande te houden.
8132. V. Maar van deze menschen die gij het geheele jaar door, van 1 Januari tot 31 December, en even hard ook zelfs elken Zondag laat werken, zal toch moeilijk nóg meer arbeid te vergen zijn?
A. Ik zal het niet zeggen, maar men moet bezuinigen waar men kan; wij zullen er wel toe verplicht zijn, door de vreeselijke concurrentie die men ons in dit land aandoet, waar geen rechten tegenover staan. Als wij naar België leveren, betalen wij 10 pct, naar Frankrijk 25 pct., naar Duitschland nog meer. En wij arme hollandsche fabrikantjes moeten hier concurreeren tegen de geheele wereld met 5 ongelukkige percenten inkomend recht.
8133. V. Dus als ik hetgeen voorafgegaan is goed begrijp, dan vindt gij integendeel aanleiding om er nog op te zinnen - op het stuk van den tijd en van de massa arbeid is geen uitbreiding mogelijk, want zij werken het geheele jaar - maar om ook voor deze menschen nog tot eene loonsverlaging over te gaan?
A. Wij zullen verplicht zijn om op alle mogelijke wijzen te bezuinigen, ten einde het hoofd te kunnen bieden aan de concurrentie. Ik ben van mijn 16de jaar in de zaken, maar ik heb nog nooit een tijd gekend dat wij zoo hard hebben moeten concurreeren als tegenwoordig. Het is een feit dat wanneer er geen verbetering in de zaken komt, wij verplicht zullen zijn om een massa volk te bedanken.
8134. De heer Ruys van Beerenbroek: Gij spraakt daar van de inkomende rechten in verschillende landen. Leverdet gij vroeger ook naar andere landen, naar Duitschland?
A. Naar Duitschland verzonden wij zeer veel.
8135. V. En thans?
A. Nu is het niet meer mogelijk, want de rechten zijn te hoog. Zij zijn zoo verhoogd, dat het eigenlijk geheel prohibitieve rechten zijn geworden.
8136. V. Sedert wanneer is dit het geval?
A. De rechten zijn, meen ik, een 3, 4 jaar geleden tot stand gekomen. Vóór dien tijd leverden wij door geheel Duitschland; ik zelf heb Duitschland geheel bereisd. Maar nu is het ons totaal onmogelijk geworden.
8137. De Voorzitter: Maar toen u dit nog niet finaal onmogelijk was, was toen het lot der stokers beter? Verdienden zij meer loon bij u?
A. Ja, zeker.
8138. V. Gij hebt dus het loon nu verminderd?
A. Zeer veel zelfs.
8139. V. Vóór dien tijd werkten de stokers dus ook van 1 Januari tot 31 December?
A. Niet voor ons genoegen, maar omdat de omstandigheden het medebrachten. In alle glasblazerijen ter wereld is het zoo.
8140. V. In den goeden tijd, toen u naar Duitschland uitvoerde, vergdet gij dus evenveel van hen?
A. Ja, zeker.
8141. V. Hoeveel verdienden zij toen?
A. 5 à 6 francs per dag.
8142. V. Dat is dus een 3, 4 jaar geleden?
A. Ik kan dit zoo precies niet uit mijn geheugen zeggen; ik zou het u wel uit Maastricht kunnen mededeelen.
8143. V. Dit zijn de stokers en de smelters; maar gij hebt nog ander personeel?
A. Zeker; de glasblazers, die werken, gedurende zes dagen, elf uren per dag.
8144 V. Werken zij niet des nachts?
A. Jawel; de glasblazers, die voortdurend aan de brandende ovens moeten werken, werken dag en nacht door met afwisselende brigades.
8145. Hoe laat beginnen zij?
A. Des Maandags-morgens om 6 uren. Te 8 uren krijgen zij eenige minuten om koffie te drinken Om 12 uren gaan zij in den zomer voor anderhalf uur, in den winter voor een uur naar huis om te eten. Dan werken zij door totdat de nieuwe ploeg komt.
8146. V. Zijn er ook jongens bij?
A. Jawel, maar boven de 12 jaren.
8147. V. Natuurlijk, want anders zoudt gij ook gestraft worden. Dus er zijn jongens bij van tusschen de 12 en 13 jaren. Ook bij de nachtploeg?
A. Zeker.
| |
| |
8148. V. Dus gij laat toe, dat kinderen van dien leeftijd ook nachtwerk doen?
A. Jawel.
8149. V. Vindt gij daar niets in? Gij zegt het als het ware met zekere voldoening en tevredenheid.
A. Ge moet me niet kwalijk nemen, maar ge vraagt mij naar de waarheid.
8150. V. Ik wensch u te vragen over het nachtwerk van de jongens. Wat is uwe ondervinding en ervaring wat hun lot, hun gestel, hunne ontwikkeling betreft?
A. Gij hebt hier Zaterdag een glasblazer, Robeers gehad. Hebt ge hem niet eens gevraagd hoe oud hij is begonnen te werken? Hij is op zijn 8ste jaar begonnen, en hebt ge niet gezien welk een robust man hij is geworden?
8151. V. De quaestie is niet wat wij aan getuigen vragen die reeds gekomen zijn of nog zullen komen, maar wat uwe opmerkingen zijn. Nu dus nog eens over die jongens. Kijkt ge niet naar hen? of vindt gij dat het nachtwerk schadelijk òf niet schadelijk op hen werkt?
A. Ik heb van mijn 16de jaar af onder die menschen geleefd en ben nog alle dagen 6 of 8 uren tusschen hen, en ik kan de verzekering geven dat de jongens niet lijden.
8152 V. Al komen zij ook 3 nachten in de week niet op hun bed?
A. Over dag kunnen zij slapen.
8153. V. Maar 3 nachten in de week komen zij niet op hun bed?
A. Maar die des nachts werken, hebben den dag om te rusten.
8154. V. Het is dus zooals ik vraag: 3 nachten van de week komen zij niet op hun bed?
A. Neen, 6 nachten van de week.
8155. V. 6 nachten! Dan is het nog erger dan ik dacht. Ik stelde het nog wat zachter voor dan het is. Er zijn alzoo onder uwe directie op uwe fabriek jongens van 12 tot 13 jaar, die 6 nachten van de week niet op hun bed komen?
A. En over dag kunnen zij slapen.
8156. V. Acht gij dat niet schadelijk voor de ontwikkeling van die aankomende jongens?
A. Neen.
8157. V. Gij zegt dat zoo koudweg, maar houdt gij het dan inderdaad niet voor bezwarend voor die jongens?
A. Hoe zou het werk kunnen gaan zonder die jongens? Eene brigade is niet compleet als er een aan ontbreekt.
8158. V. Dàt is mijn vraag niet. Is hetgeen de jongens doen bepaald een werk dat door een kinderhand verricht moet worden? Of is het gebruik van jongens eene quaestie van geld?
A. Ook het laatste.
8159. V. Misschien het laatste hoofdzakelijk?
A. Ik vraag u excuus. Een jongen loopt, als het glas gereed is, er mee naar den oven. Dat is geen zwaar werk, een jongen doet dat spelende. Als een jongen dit 12 uren gedaan heeft, is hij onvermoeid en loopt nog als een haas. Zware personen en personen op zekeren leeftijd kunnen voor dat werk niet gebruikt worden.
8160. V. Dus gij noemt dit nachtwerk van kinderen in uw fabriek zes nachten achtereen, een werk dat spelenderwijs verricht wordt?
A. Ja.
8161. V. Vrouwen en aankomende meisjes zijn niet onder uw regime?
A. Ja, ook bij de slijpers, niet voor het werk in mijne fabriek, ofschoon men het in Duitschland wel vindt.
8162. V. Wij spreken niet over den toestand in Duitschland, maar in uwe fabriek. In de glasslijperij vindt men dus mannelijk en vrouwelijk personeel?
A. Ja.
8163 V. Komt dáárbij ook nachtwerk te pas?
A. Neen.
8164. V. Hoe laat komen zij aan het werk?
A. Zij werken van 's morgens 7 tot 12 uren, en 's middags van half twee tot half zeven.
8165. V. Geldt dit de vrouwen en de meisjes?
A. Ja.
8166. V. Heeft die arbeid niets ongezonds of gevaarlijks?
A. Ik zie dat niet in.
8167. V. Wordt niet wel eens, ook door deskundigen, beweerd dat het slijpen van het glas nadeelig voor de gezondheid is?
| |
| |
A. Men zegt wel dat de menschen daarvan de tering krijgen, maar ik begrijp niet hoe dat mogelijk is. De heeren die de fabrieken bezochten hebben zich er van kunnen overtuigen, dat de menschen geen stof van glas kunnen inademen, daar het alleen in natten toestand wordt geslepen.
8168. V. Gij loochent dus geheel, dat het slijpen van het glas schadelijk is voor de borst? Gij loochent dat de menschen die dat werk doen groote predispositie hebben voor tering?
A. Ik zal niet zeggen dat de zittende, voorovergebogen houding gezond is voor de borst; maar wij hebben steeds gezegd dat zij staande moeten slijpen, en als zij dit niet willen doen kan men hen er niet toe verplichten.
Wat in den regel de werklieden, maar vooral de glasblazers en glasslijpers benadeelt, is de drank; zij verwoesten hunne gezondheid door drinken en zedeloos leven. Daaraan kunnen wij niets doen.
8169. V. Dus gij ziet meer kwaad in den drank dan in de toestanden die op uwe fabriek blijken te bestaan?
A. Ik zeg niet, dat het in de fabriek werken zoo gezond is als des zomers te Scheveningen of des winters te Nizza, maar - het is een noodzakelijk kwaad; het is niet anders mogelijk.
8170. V. Inderdaad, wat de arbeiders in uwe fabriek doen, zal wel een gevolg zijn van bittere noodzakelijkheid! Maar wat doet gij voor uwe werklieden als zij oud en versleten geraken?
A. Vooreerst hebben wij een ziekenfonds, bestaande uit de bijdragen der werklieden, uit boeten voor slecht werk en uit eene vrijwillige bijdrage van de firma van ⅓ van het totaal, dat aan die ziekenkas wordt betaald, omtrent 10 000 gulden 's jaars. Uit dat fonds worden zij gesteund, en als zij oud zijn helpen wij ze zooveel als het kan.
In den regel hebben die menschen kinderen, die ook op de fabriek werken en door hen worden ze dan onderhouden.
8171. V. Zijn dat die kinderen, die zes nachten achtereen niet op hun bed kwamen?
A. Ja, maar u moest mij het genoegen doen, Mijnheer de Voorzitter, om u zelf eens te komen overtuigen hoe die menschen zijn.
8172. V. Het is zeer beleefd, maar dan zouden mijn oogen misschien dingen te zien krijgen, die ik onverplicht liever niet zie. Dit in antwoord op uw opmerking.
Mijne vraag was echter niet wat met de zieken geschiedt, maar wat er voor de menschen gedaan wordt, die afgewerkt zijn? Dáárop wacht ik nog uw antwoord.
A. Men laat ze dat werk doen waartoe ze nog in staat zijn.
8173. V. Maar gij zult ze toch niet laten werken tot ze er dood bij neêrvallen?
A. Pensionneeren doen wij ze niet.
8174. V. Dus, er is in uwe fabriek gansch geen sprake van pensionneeren? Goed verstaan?
A. Neen.
8175. V. Ik moet u doen opmerken dat, als mijne herinnering mij niet bedriegt, door een van uwe medechefs hier in een anderen zin eene verklaring is afgelegd. Na uwe laatste zeer stellige verklaringen zal dat dus zijnerzijds meer een wensch dan het teruggeven van het bestaande geweest zijn?
A. Er bestaat één klein fondsje, waarover wij kunnen beschikken om in buitengewone gevallen de menschen bij te staan. Dat bedraagt slechts een paar duizend gulden. Dat kan dus geen pensioenfonds genoemd worden.
8176. V. Pensionneeren komt dus in uw fabriek nooit voor; en wanneer ze uit dat kleine fondsje eene bijdrage krijgen, behoort dat tot de groote zeldzaamheden? Goed begrepen?
A. Juist.
8179. V. Wanneer gij ze niet meer gebruiken kunt, gaan zij heen en doet gij niets meer aan hen.
Een groot deel komt dan eenvoudig ten laste van de stedelijke armenkas?
A. Ook al.
8178. V. Ik meende het te moeten vragen als iets dat toch wel éénige verklaring noodig heeft en niet zoo geheel vanzelf spreekt. Als iemand jarenlang bij u gewerkt heeft dan wordt hij, wanneer hij niet meer bruikbaar is - wij hebben trouwens hetzelfde reeds vernomen van den secretaris van het
| |
| |
armbestuur - door u aan de poort gezet, en komt hij eenvoudig ten laste van de stad.
Hebben de loonen nogal eens vermindering ondergaan?
A. Jawel.
8179. V. Zijn ze ook wel vermeerderd?
A. Neen, in den laatsten tijd zijn de loonen altijd verminderd.
8180. V. Die verminderingen zijn ook het gevolg van de door u gemaakte inrichtingen, waardoor de menschen in staat gesteld zijn om meer te produceeren?
A Ja, zij moeten misschien wat harder werken en wat meer beweging maken; maar zij kunnen meer produceeren.
8181. V. Maar voor hetzelfde loon?
A. Ja.
8182. V. Dus uw productie vermeerdert, zij werken harder en zij werken meer, maar het loon blijft hetzelfde?
A. Jawel, en wij verkoopen voor de helff van vroeger, zoodat wij er ten slotte nog nadeel van hebben.
8183. V. Maar voor zoover het mogelijk is verhaalt gij dat nadeel op het dagelijksch bestaan van den ouvrier?
A. Ja, doch dat wischt het verschil niet uit.
8184. V. Neen, maar zoover het maar gaan kan wordt het door u beproefd. Zijt gij op de hoogte van de biscuitovens?
A. Dat behoort tot het departement van mijn broeder Louis.
8185. V. Maar gij hebt toch ook ovens onder uw beheer?
A. Alleen gewone glasovens.
8186. V. Welke arbeid wordt daarbij gevorderd?
A. Meent gij de zwaarte van het werk, bij het inzetten van de glaspotten en op de hitte waaraan de menschen zich moeten blootstellen?
8187. V. Die werkzaamheden zijn niet dezelfde als bij de biscuitovens?
A. Neen.
8188. V. De heer Ruys van Beerenbroek: Toen ik met de heeren Beelaerts van Blokland en Bekaar de fabriek heb bezocht en speciaal een morgen doorbracht in de glasafdeeling van de fabriek, hebben wij vele dingen gezien, waaromtrent ik gaarne nog eenige inlichtingen zou wenschen te bekomen. Wij zijn in de eerste plaats, begonnen met de glasovens, waarmede de grondstoffen bewerkt worden. In de kelders wordt nogal stof ontwikkeld; is de toestand daar verbeterd sedert vroeger?
A. Zeer veel, in die kelders was geen lucht, wij hebben groote ramen laten maken zoodat er thans een goede ventilatie is.
8189. V. Wordt' de stof, die daar verwerkt wordt, hinderlijk, zoodat het noodig zou zijn aan de arbeiders contrerespirators te geven, zooals dat in de afdeeling aardewerk beproefd is?
A. Ik geloof dat het goed zou zijn, als de werklieden ze in gebruik wilden nemen.
8190. V. Hebt gij eene proef genomen, of is dat niet gebeurd, nadat gij ondervinding hadt opgedaan in de andere afdeeling?
A. Neen, dat is niet gebeurd, men kon echter wel vragen of zij respirators willen hebben.
8191. V. Nadat de grondstof bereid is komt die in de ovens. Die ovens worden gestookt in de kelders. Men noemt die lokalen kelders, maar eigenlijk zijn het lokalen, die gelijkvloers liggen, terwijl de glasblazerij een meter of 3 hooger is gelegen.
A. Jawel.
8192. V. Het glasblazen zelf geschiedt in ploegen. Gij hebt 4 ovens, niet waar?
A. Ja.
8193. V. Werkt aan iederen oven meer dan een ploeg?
A. Ja, aan iederen oven werken 12 ploegen. Een ploeg bestaat uit 7 man, 3 grooten en 4 jongens.
8194. V. Er wordt op het stuk gewerkt?
A. Ja.
8195. V. Behalve misschien bij buitengewone bestellingen?
A. Ja, bij buitengewone zaken, die men niet per 100 of bij groote quantiteiten kan doen aanmaken, of waarvoor men geen prijs kan bepalen, laat men in daggeld werken.
8196. V. Hoe is de verdeeling van het loon tusschen zoo'n ploeg?
A. Men heeft bij die ploegen een carreur, een souffleur en een meester. De
| |
| |
carreur krijgt 2 fr.; de souffleur 3 fr.; de meester 4 fr.
8197. V. Dat zijn de grooten, daar werken nu vier gamins bij?
A. Ja, die jongens hebben tusschen de 20 en 45 francs in de maand.
8198. V. Maar wanneer nu een deel van het werk, omdat het niet voldoet aan de gestelde eischen, wordt afgekeurd, wat gebeurt er dan?
A. Dan wordt de meester beboet.
8199. V. Op welke wijze?
A. Met niet-betaling.
8200. V. Door inhouding van het loon dus?
A. Het voorwerp wordt stuk geslagen en dan hebben wij dubbel verlies en hij verliest zijn daggeld.
8201. V. Alleen de meester?
A. Of de souffleur of de carreur.
8202. V. Men kan aan het afgewerkte stuk zien, aan wiens schuld het gebrek te wijten is?
A. Er zijn menschen, die met de taak belast zijn om het werk op te nemen. Deugt het niet, dan wordt het afgekeurd en deze afkeuring wordt nog altijd onderworpen aan het oordeel van mijn zoon of van den chef, zoodat de meesterknecht niet willekeurig kan handelen.
8203. V. In iedere ploeg werken dus 4 jongens van 12 tot 18 jaar?
A. Ja.
8204. V. Het werk geschiedt op de door u aangegeven wijze op uwe glasblazerij. Weet gij ook of op andere glasblazerijen èn in het binnenland èn in het buitenland met diezelfde jeugdige werkkrachten gewerkt wordt?
A. Ons wordt verboden om met kinderen beneden de 12 jaren te werken, maar in België werken er kinderen van 8 jaren in de glasblazerijen.
8205. V. Ook thans nog?
A. Ja.
8206. V. En in Engeland?
A. Daar kan het niet.
8207. V. Maar daar worden de kinderen toch aan het werk gezet, zoodra de leeftijd gekomen is, waarop de wet veroorlooft hen in dienst te nemen.
A. Zeer zeker.
8208. V. Is dat op jeugdigen leeftijd aan het werk gaan noodig om het beroep te leeren?
A. Men kan onmogelijk een glasblazer maken van iemand die niet op zeer jeugdigen leeftijd aan het werk is gegaan. Het lichaam moet reeds vroeg aan die hooge temperatuur gewend worden.
8209. De Voorzitter: Vóór de wet van 1874 hadt gij, als ik het goed begrijp, dus dag- en nachtploegen, ploegen van kindertjes van 9 jaar in uwe glasblazerij werkzaam?
A. Ja.
8210. V. Dat vondt gij dus heel gewoon?
A. Ja, het gebeurt nog in België.
8211. V. Omdat de wet het daar nog niet belet en men er de fabrikanten hun gang laat gaan. Vóór 1874 kwam ook dàt in uwe fabriek dus inderdaad óók voor?
A. Jawel.
8212. De heer Ruys van Beerenbroek: Ik heb u dus goed verstaan, dat men in alle glasblazerijen van oordeel is dat de werklieden zoo jong mogelijk het vak moeten leeren?
A. Ja.
8213. V. Wanneer is de ventilatie van ter zijde en boven het dak aangebracht?
A. Dat durf ik u niet precies zeggen. Wat jaren betreft is mijn geheugen niet sterk; ik geloof dat het een tien jaar geleden is.
8214. V. En is door die ventilatie, voornamelijk des zomers, de temperatuur nog al dragelijk geworden?
A. Ik heb vele blazerijen gezien, maar nog geen enkele zoo goed ingericht als de onze.
8215. V. In de glasslijperij hebt gij gezegd werken volwassen mannen, vrouwen, jongens en meisjes onder elkander. Van welken leeftijd zijn die jongens en meisjes, van 14, 15 jaar of nog jonger?
A. Zoodra zij kunnen komen werken; dus op hun twaalfde jaar.
8216 V. Ook op de glasslijperij?
A. Wel zeker.
8217. V Wij hebben zooeven gehoord dat, volgens de door u opgedane ondervinding, bij het slijpen van glas de stofontwikkeling niet zoo heel erg is?
A. Stofontwikkeling is physiek onmogelijk. Gij hebt het zelf gezien, dat het glas bij het slijpen altijd nat wordt gehouden. Dit zou trouwens bij het gebruik van steenen of ijzeren rollen niet zonder bijvoeging van water kunnen
| |
| |
geschieden, omdat deze anders gloeiend zouden worden.
8218. V. Maar gij hebt toch ook in uwe slijperij exhausters?
A. Jawel, maar dit is eenvoudig om de lucht te zuiveren, wat in een lokaal, waar zooveel menschen bijeen zijn, wel noodig is.
8219. V. Komt de longtering minder voor bij de glasslijpers dan bij de faïenciers?
A. Bij de eersten ook wel, maar toch minder.
8220. V. Ondergaat het glas nadat het geslepen is, nog een andere bewerking?
A. Jawel, het wordt gegraveerd of beschilderd.
8221. V. En daarbij komt het dan nog in de vuurkamer?
A. Dan wordt het behandeld met fluor-zuur. Dit is de gevaarlijkste operatie in mijne geheele fabriek.
8222. V. Welke is uwe ondervinding omtrent de werklieden die daar werken?
A. De menschen zijn er 15 en 16 jaar aan en zijn nog altijd gezond.
8223. V. Zijn daar ook maatregelen genomen, om het zoo weinig mogelijk gevaarlijk te maken?
A. De heeren hebben het gezien. Eene van de vier zijden der localiteit wordt geheel ingenomen door één raam; dat kan men openzetten en dan heeft men genoeg lucht; maar gewoonlijk zijn de werklieden kouêlijk en houden alles potdicht.
8224. V. Maar de man dien wij gezien hebben, hoe lang heeft die gewerkt?
A. 15 of 16 jaar.
8225. V. En daar werken maar 2 menschen.
A. Ja.
8226. V. Is dat de eerste die er begonnen is?
A. Ja.
8227. V. Gij hebt derhalve in dat gedeelte geen sterfgevallen gehad?
A Neen.
8228 V. Wij spraken zooeven van vrouwen en getrouwde vrouwen die in uwe afdeeling werken. Het zal wel voorkomen, dat enkele van die getrouwde vrouwen bevallen. Hoeveel tijd blijven zij na de bevalling te huis? Is daar een regel op, of wordt het aan haar goedvinden overgelaten?
A. Aan het goedvinden van de vrouwen zelf; maar in den regel, als zij te ver in haar dracht zijn, worden zij verzocht te huis te blijven, omdat zij niet in staat zijn haar werk behoorlijk te doen.
8229. V. Er wordt beweerd, dat er aan uwe fabriek eene soort van crêche of bewaarplaats zou bestaan, waar de vrouwen hare zeer jeugdige kinderen, die zij nog zogen, zouden kunnen deponeeren, om ze weer mede te nemen als het werk afgeloopen is?
A. Dat bestaat bij ons niet.
8230. V. Verleden jaar is er onder de glasblazers een soort van oproer geweest. Wat was daarvan de oorzaak?
A. Het werkloon van de jongens wordt gedeeltelijk door de fabriek, gedeeltelijk door de drie voornaamste werklieden van de fabriek betaald. Door de verschrikkelijke concurrentie, ook van de Ceramique, is de fabriek genoodzaakt geweest het bedrag dat door de fabriek werd bijgepast, te verminderen. Het loon van den werkman regelt zich ook naar vraag en aanbod. Eerst ontvingen die jongens een loon van 8 tot 16 frcs. Toen er meer behoefte kwam aan jongens, heeft men hun loon moeten verhoogen en werd het gebracht van 10 op 25 francs; de firma betaalde het supplement; maar toen er weder jongens in overvloed te bekomen waren hebben wij het loon tot den primitieven prijs teruggebracht. Hierin zagen zij eene vermindering van loon en werden ontevreden. Ik heb hun gezegd: wilt gij niet werken, gaat dan maar wandelen. Ik heb twee ovens laten uitdooven, en na 14 dagen kwamen zij met hangende pootjes vragen om terug te mogen komen. Toen hebben wij hen voor ons pleizier eene maand laten wandelen, en hen daarna weder aangenomen.
8231. De Voorzitter: Een maand voor uw pleizier broodeloos?
A. Ja, dat was eene goede les.
8232. De heer Ruys van Beerenbroek: Er is wel eens beweerd dat het zoogenaamde oproertje het gevolg was daarvan, dat de quinzaine van het glasblazen aan hen zoude zijn uitbetaald geworden, niet volgens het bestaande tarief, maar volgens een tarief waaromtrent niet te voren was overeengekomen. Zij zouden dus niet vooraf ge- | |
| |
waarschuwd zijn voor de verminderde bezoldiging, en 14 dagen hebben gewerkt volgens een lager tarief, dan waarvoor zij tot op dat oogenblik hadden gearbeid? Op deze vraag verzoek ik een pertinent antwoord.
A. Ik voor mij geloof het niet, maar daar ik mij met die détails niet bemoei, kan ik het u niet zeggen. Zoo gij het verlangt, zal ik u dit van huis pertinent kunnen opgeven. Doch altijd worden vooraf alle mogelijke veranderingen van prijs, reglement enz. aangekondigd, en deze treden eerst dan de volgende quinzaine in werking.
8233. V. Dus zou ook in dat geval het werkvolk gewaarschuwd zijn op den dag van het in werking treden van het nieuwe reglement en de glasblazers toen het werk gestaakt hebben?
A. Ja.
8234. De heer Goeman Borgesius: Komt het wel eens voor dat boeten worden gegeven in den vorm van korting op het loon gedurende eenigen tijd?
A. Wij beboeten de menschen alleen voor slecht werk en bij verzuim of zoo worden zij naar huis gezonden voor een of twee dagen, en bij herhaald verzuim voor een, zelfs twee weken. Het geld wordt in de ziekenbeurs gestort.
8235. V. Mijne vraag is, of er wel boeten opgelegd worden tot een bedrag bijv. van 5 pet. van het loon, gedurende eenigen tijd?
A. Neen, altijd maar voor eens. Als hetgeen gemaakt is slecht is, wordt eene boete van 5 tot 10 pCt. opgelegd en het geld in de ziekenbeurs gestort.
8236. V. Maar niet over langeren tijd?
A. Neen, dat nooit.
8237. V. Maar dat is toch beweerd geworden?
A. Maar ik ontken het.
8238. V. Is er een reglement op de boeten, zoodat de werklieden vooraf weten aan welke boeten zij onderworpen zijn, of hangt dit van den chef af?
A. Het hangt af van hetgeen zij misdaan hebben, van het werk dat bedorven is. Hebben zij slecht glas gemaakt dan wordt het stuk geslagen en de onkosten moeten zij vergoeden.
8239. V. Maar indien zij te laat komen, moeten zij dan ook boete betalen?
A. Dan worden zij naar huis gestuurd.
8240. V. Gij hebt gezegd dat het werken - zelfs het nachtwerken - geen nadeeligen invloed uitoefent op de lichamelijke ontwikkeling van de jongens, maar gij hebt er bijgevoegd, dat men aan die groote hitte en afkoeling op de glasblazerij gewennen moet. Wennen die kleine jongens schielijk daaraan, of zijn zij in het begin soms ziekelijk?
A. Neen, zij wennen er goed aan.
8241. V. Worden die jongens vooraf door u gekeurd, om te zien of zij bestand zijn tegen die groote hitte en afkoeling?
A. Neen, dat gebeurt voor het glas niet.
8242. V. Gij hebt gezegd, dat de arbeid ook koopwaar is en zich regelt naar vraag en aanbod. Meent gij dat het strikt doorvoeren van dien regel voor de fabrikanten - ik spreek nu niet eens over de werklieden - op den duur voordeelig zal zijn. Zoudt gij niet denken dat het bij slot van rekening ook in het belang van den patroon is te toonen dat hij hart heeft voor zijn volk en hen niet onmiddellijk vervangt als hij goedkooper werkkrachten kan krijgen? Zal hij zoodoende geen krachtiger en flinker volk krijgen?
A. Gij begrijpt dat men moet nemen, wat men krijgen kan, en dat menschen, die aan de deur komen vragen om werk, niet zoo duur zijn.
8243. V. Dat spreekt vanzelf, maar het geval waarop ik doelde is wat anders. Ik bedoelde of bij strikte toepassing van de wet van vraag en aanbod de gehechtheid aan den patroon en aan de zaak wel groot kan zijn?
A Och, gehechtheid van het werkvolk!?!
8244. V. De Voorzitter: Is anders dan die van de patroons?
A. Ja.
8246. De heer Goeman Borgesius: Maar gij weet toch wel dat bij eene goede behandeling het volk zich wel degelijk hecht aan den patroon?
A. Zeker, maar ik meen dat wij onze menschen allemaal goed behandelen en indien gij er naar informeert zal dat bevestigd worden. Ja er zijn er altijd onder die niet willen deugen, onmogelijke menschen, maar anders is het volk zeer aan ons gehecht. Ik heb de overtuiging de vriend te zijn van al het
| |
| |
werkvolk, ook van de jongens die vroeger 's nachts op de glasblazerij werkten.
8247. De heer Beelaerts van Blokland: Heeft zich het geval wel eens voorgedaan bij het glasblazen, dat de jongens door de glasblazers geslagen of op andere wijze ruw worden bejegend.
A. Dat is, helaas, wel eens voorgekomen, maar ik geloof, dat er geen patroon in de wereld is, die dat zoo streng straffen zal als wij. Hoe dikwijls gebeurt het niet op scholen, waar de meester ook niet slaan mag, maar waar de jongens het hem zoo warm maken, dat hij wel eens met de hand over hun hoofd zal gaan; maar. als het tot onze kennis komt, dat de jongens geslagen worden, dan straffen wij
8248 V. Op welke wijze straft gij dan?
A. Door het opleggen van boete, de menschen worden naar huis gezonden of voor goed afgedankt.
8249. V. Geschiedt de glasslijperij uit de hand of ook wel machinaal?
A. Toen de fabriek door u bezocht werd stonden zij stil, maar wij hebben 12 automatische machines.
8250. V. En voldoen die?
A. Eenigszins, slechts voor enkele artikelen. Wij hebben een 25 000 guldens aan die machines besteed, maar zij staan al eenige maanden stil, omdat er niet veel werk is. Ik geloof dat wij ze zullen laten vervallen. Dat is alweêr eene proef geweest
8251. V. Gij gewaagdet straks van misbruik van sterken drank, komt dat nogal eens voor?
A. Jawel.
8252. Op de fabriek?
A. Daar is het verboden.
8253. V. Wordt het verbod wel eens overtreden?
A. Er wordt zooveel verboden dat toch gebeurt; men kan die menschen de zakken niet gaan navoelen om te zien of ze ook flacons met jenever bij zich hebben.
8254. V. En indien het misbruik plaats heeft?
A. Dan wordt de dader gestraft.
8255. V. Waarmee?
A. Weer met hem naar huis te zenden.
8256. V. Dat zal toch onmiddellijk niet bij den eersten keer gebeuren?
A. Neen, maar als zij schandaal maken, of totaal onbekwaam zijn om te werken; wij zijn wat dat betreft nogal toegevend.
8257. V. Maandaghouden, komt dat ook bij u voor?
A. Jawel.
8258. V. Straft u dat ook?
A. Ja, met naar huis te zenden voor een of twee dagen, en als het zich herhaalt met ze voor een week naar huis te zenden.
8259. V. Kunt gij altijd genoeg arbeiders krijgen of is er wel eens schaarschte? Hebt gij wel eens moeite om werkvolk te krijgen?
A. Op het oogenblik kunnen wij volk genoeg krijgen, maar er is dikwijls groote schaarschte.
8260 V. Wanneer hebt gij de laatste keer dit ondervonden?
A. Als de zaken goed gaan en alle fabrieken werken gaan de menschen van de eene fabriek naar de andere.
8261 Wanneer deed zich dat voor?
A. Dat is nu al twee of drie jaar niet meer het geval.
8262. V. Er is dus nu meer aanbod van arbeiders dan u kunt plaatsen?
A. O ja, enorm.
8263. De Voorzitter: Hoe is uw oordeel over de werking van de wet van 1874 op den kinderarbeid?
A. Goed, zeker.
8264. V. Heeft u de invoering daarvan een goed ding voor de kinderen gevonden?
A. O ja.
8265. V. Vond u het dan verkeerd dat die kinderen voor nachtwerk en voor werk in het algemeen werden gebruikt?
A. Neem mij niet kwalijk, Mijnheer de Voorzitter, maar wij moeten ze 's nachts wel laten werken, anders kunnen wij niet werken; dat is dan totaal onmogelijk.
8266. V. Na 1874 zijn toch de kinderen beneden de 12 jaren geheel en al buiten de fabriek gebleven?
A. Ja, dat heeft voor ons ook de prijzen van de jongens zooveel duurder gemaakt.
8267. V. Maar die wet is toch een groot geluk voor die jonge kinderen geweest. Of keurt gij haar af?
A. Neen, ik acht haar een geluk voor de kinderen.
| |
| |
8268 V. Dus zou het misschien een geluk voor hen zijn als de leeftijd nog een weinig uitgebreid werd?
A. Dat zou ons weder meer geld kosten.
8269. V. Mijne vraag is niet of dat meer geld aan u zou kosten, maar of u door uwe ervaring meent dat dit gunstig zou werken voor de kinderen?
A. Wanneer zij hun tijd besteden met leeren, dan zou het goed zijn, maar wanneer zij op straat blijven loopen, dan acht ik het beter dat zij werken.
8270. V. En wanneer die kinderen, want dat zijn het nog, hunne nachtrust terugkregen zou dat geen weldaad voor hen zijn? Gij hebt veel met die. kinderen te doen gehad en kunt daar dus wel over oordeelen?
A. Zeer zeker, ik heb zelf kinderen..
8271 V. Maar die laat gij toch niet des nachts werken?
A. Och, ik weet wel dat de studenten ook wel eens niet naar bed gaan zonder daarom ziek te worden.
8272. De heer Ruys van Beerenbroek: De Voorzitter sprak u over den leeftijd der kinderen, en of volgens u eene uitbreiding der wet van 1874 gunstig zou werken. Zeer zeker, was uw antwoord, voor zooverre de kinderen dan niet leegloopen. Maar zullen die kinderen, als zij op lateren leeftijd op de glasblazerij komen, volgens uwe meening behoorlijk het vak kunnen aanleeren. Welken leeftijd meent gij als minimum te moeten aannemen?
A Ik meen dat een leeftijd van 14 jaar geen bezwaar zou opleveren.
8273. V. De wet zou dus zonder bezwaar den leeftijd van 12 tot 14 jaar kunnen uitbreiden?
A. Ja, als er een overgangstermijn werd gesteld. Als ons eensklaps de jongens beneden 14 jaar werden afgenomen, zou het eene groote stoornis te weeg brengen.
8274. V. Met geleidelijken overgang van 12 op 13 en vervolgens op 14, zou men er toe kunnen komen om het minimum op 14 jaar te stellen?
A. Ik geloof het wel.
8275. De Voorzitter: Uw verhoor is afgeloopen.
Petrus Regout. |
|