| |
Verhoor van den heer Louis Regout.
6569. De Voorzitter: Mag ik u verzoeken uw naam, voornaam, betrekking, ouderdom en woonplaats op te geven?
A. Louis Hubert Gérard Regout, lid van de firma Petrus Regout en Cie., oud 54 jaren, te Maastricht.
6570. V. Gij hebt verscheidene associé's, maar gij zijt een van de werkende firmanten?
A. Ja.
6571. V. Hoevele werkende firmanten zijn er?
A. Drie, met mij, mijn oudste broeder Pierre en mijn tweede broeder Eugène.
6572. V. U hebt, waarschijnlijk met het oog op de exceptioneele uitgebreidheid en beteekenis van uwe zaak, den arbeid verdeeld met uwe beide assócié's. U hebt, meen ik, meer bepaald de afdeeling faïencerie, niet waar?
A. Ja, mijn broeder Pierre heeft de glasfabricage en mijn broeder Eugène enkele machinerieën, die meer van algemeenen aard zijn.
| |
| |
6573. V. Staat u alleen of heeft u een van de firmanten naast u?
A. Ik heb een neef en een zoon, die ieder eene afdeeling hebben.
6574. V. Hoe is de naam van dien neef?
A. Frederik.
6575. Welke zijn die afdeelingen?
A. Mijn neef heeft be bewerking van de grondstoffen; mijn zoon heeft het inzetten, bakken en verdere bewerking, zooals de decoratie, en mijn neef deelt met mijn zoon, die de tweede afdeeling heeft, de handelsafdeeling.
6576. V. Dus uw neef heeft het meer onmiddellijke opzicht over het artikel totdat het geschikt is om in den oven gestoken te worden, uw zoon heeft het onmiddellijk opzicht over hetgeen uit den oven komt, totdat het artikel gereed is, terwijl zij te zamen in den algemeenen dienst van de afdeeling voorzien. U hebt de superintendentie over de geheele afdeeling, niet waar?
A. Ja.
6577. V. U draagt dus kennis van al hetgeen in de afdeeling van defaïencerie omgaat, of is misschien voor u langzamerhand het punt gekomen, waarop men niet meer daadwerkelijk aan de zaken doet?
A. Wanneer ik geen Kamerzitting heb dan ben ik steeds op de fabriek, 5 of 6 uur per dag. Ik besteed ongeveer een half uur aan de fabriek van mijn tweeden zoon, die buiten de stad ligt, de nieuwe porseleinfabriek. Ik meen dus vrijwel op de hoogte te zijn van alles wat er in de fabriek omgaat.
6578. V. En is u van jongs af aan in de fabriek?
A. Ja, van mijn 11de jaar
6579. V. Ik deed mijne vraag, omdat het wel gebeurt, dat als men zonen en volwassen neven heeft, die gereed zijn om onze plaatsen in te nemen, men zich meer gaat bepalen tot de administratieve werkzaamheden; dit is dus bij u het geval niet?
A. Ik neem nog altijd een werkzaam aandeel, ik laat de jongelui in mijne voetsporen treden om later in mijne plaats te kunnen komen. Er zijn werkplaatsen waar ik wel eens niet kom, soms wel in een maand niet. De détails ga ik niet zoo na, maar als er verbeteringen of veranderingen noodig zijn, dan ben ik altijd ter plaatse.
6580. V. Gij zijt dus met allen bekend. Welke zijn die werkplaatsen waar gij soms in een maand niet komt?
A. Als ik er niet kom, dan komt het omdat ik hen vertrouw en zij hunne ondergeschikten, want eigenlijk moet niets onnagezien blijven; er moet geen plaats zijn, waar niet het toezicht van een lager of hooger beambte wordt uitgeoefend.
6581. V. Gij hebt een talrijk personeel, niet alleen in het algemeen op uw fabriek, maar met name in uwe afdeeling. De eijfers liggen voor mij, en en gros zullen u die wel voor den geest staan. In uwe afdeeling alleen zijn meer dan 2100 personen werkzaam; een kleine 800 mannen. 340 jongens van 12-16 jaar, 120 à 130 jongens van 16-18 jaar, 318 meisjes van 12-16 jaar, 140 meisjes van 16-18 jaar, 129 gehuwde vrouwen en 260 ongehuwde vrouwen, niet waar; het spreekt vanzelf dat nu niet gelet zal worden op eene eenheid, maar in het algemeen, zijn die cijfers juist niet, waar?
A. Ja, wij maken alle jaren een overzicht van onze bevolking; dat is vooral gedaan om te zien of het bevolkingsregister juist is bijgehouden. De betalingsregisters worden vergeleken met de bevolkingsregisters en daardoor zien wij of ieder ondergeschikte zijn plicht heeft gedaan en voldaan heeft aan het voorschrift om geen werkman aan te nemen alvorens hij bij den boekhouder van het bevolkingsregister is geweest om te vragen of er geen bezwaar bestaat tegen de aanneming.
Wanneer een persoon den dienst aan de fabriek verlaat, krijgt hij geen afteekening van het boekje zonder dat het ook weder gezien is door den boekhouder van het bevolkingsregister. In November wordt de contrôle gehouden, en ieder opzichter, die in gebreke is gebleven, krijgt dan eene terechtwijzing, en er wordt nota daarvan gehouden om te kunnen zien wie het meest zich schuldig maakt aan dergelijk verzuim.
De gegevens, de u zooeven voorlaast, zijn uit het register van November getrokken en dus zeer recent.
6582. V. Het onderwerp dezer enquête
| |
| |
is u natuurlijk ook als lid van de Staten-Generaal, in alle opzichten nauwkeurig bekend. U weet dat wij ons hebben bezig te houden met een onderzoek naar de werking en eventueele uitbreiding van de wet op den kinderarbeid van 1874; en 2o. met een onderzoek naar den toestand van fabrieken en werkplaatsen en in verband daarmede naar de gezondheid, veiligheid en het welzijn der daar werkende arbeiders. Om nu te beginnen met het eerste punt: hoe is uw ervaring omtrent de werking der wet van 1874? Ik meen mij te herinneren dat uw firma in der tijd niet zeer ingenomen was met het plan om die wet tot stand te brengen. Heeft de uitkomst soms wat beteren loop gehad? Heeft men zich kunnen schikken in de belemmeringen, die de wet van 1874 ten opzichte van het aannemen van jeugdige werkkrachten teweeg bracht?
A. Ik voor mij heb, wat de afdeeling ‘aardewerk’ betreft, die wet nooit afgekeurd. Ik heb haar zelfs zeer goed gevonden en gewenscht dat het terstond een blijvende wet ware geworden, want ik geloof niet dat men haar als zoodanig beschouwen kan. In de toepassing heeft die wet wel eenige bezwaren, doch zij zijn van geringen aard. Zoo is het bijv, gebeurd dat een moeder voor haar kind aan de fabriek werk kwam vragen en een zakboekje medebracht waarin stond dat bijv. Jan 13 jaar oud was. Maar nu was het niet Jan, dien zij in de fabriek wilde plaatsen, doch Piet, die slechts 11 jaren oud was. De beambte had het kind wel jong gevonden, informaties genomen en toen bleek dat het niet Jan van 13 doch Piet van 11 jaren was. Daar het nu bijna niet mogelijk is om een onderzoek in te stellen naar elk kind dat voor werk aangeboden wordt, zoo kan het gebeuren dat de werkgever gestraft wordt voor iets, waaraan hij geheel onschuldig is. Wij zijn echter nooit bekeurd, maar was het gebeurd, dan zouden wij er onschuldig ingeloopen zijn.
6583. V. Mijne vraag doelde echter hierop: gij hebt uwe industrie uitnemend goed gaande kunnen houden ook met ontbering van die meer jeugdige werkkrachten, die gij voor 1874 nog al in belangrijken getale in uw fabriek bezigdet?
A. Wij hadden slechts zeer weinig kinderen beneden de 12 jaren en de wet van 1874 heeft ons volstrekt niet gehinderd.
6584. V. Degenen die gij hadt hebt gij natuurlijk met de invoering van de wet van 1874 hun ontslag moeten geven en gij hebt er geen van dien leeftijd meer kunnen aannemen. Het is dus uwe ondervinding dat dit u in uw industrieel bedrijf niet gehinderd heeft?
A. Volstrekt niet.
6585. V. Gij gebruiktet zoo even eene uitdrukking, die ik wensch te releveeren. Gij zeidet dat gij die wet beschouwdet als eene niet-blijvende wet. Wees zoo goed en licht eens toe, wat ge daar eigenlijk mede bedoelt?
A. Er zijn door de Regeering, onder anderen door de Ministers Modderman en Du Tour, verscheidene pogingen aangewend, om eene meer uitgebreide wet op den kinderarbeid tot stand te brengen; maar daarbij zijn groote bezwaren ondervonden. Het wenschelijke der uitbreiding is door iedereen erkend; maar dat men er niet toe gekomen is, moet, naar ik geloof, daaraan toegeschreven worden, dat men de zaak te veel theoretisch beschouwd heeft. Mij dunkt dat men meer den weg moet inslaan, die in Engeland gevolgd is. Daar wordt eene geheele serie van fabriekszaken bijeen genomen en voor elke eene speciale wet gemaakt; ik meen dat daar 16 van die categorieën zijn. Men heeft het hier te algemeen willen maken. Ik zou gaarne zien, dat de wet op den kinderarbeid meer werd uitgebreid, maar met inachtneming van elk speciaal geval. Wij hebben in de fabriek werkplaatsen, waar het mij voorkomt dat een kind van 12 jaar gerust 10 uren kan werken zonder nadeel Sommige jongens zitten te schilderen en anderen verrichten lichte werkzaamheden. Maar er zijn andere jongens waarvan ik zelf moet erkennen dat die met 8 uren per dag genoeg hadden.
6586. V. En zij krijgen meer?
A. Ja, omdat het in de andere fabrieken ook zoo gedreven wordt. Als er eene wet kwam, die slechts 8 uren voor speciaal werk toeliet, zou ik dat
| |
| |
goedvinden, maar niet voor alles. In sommige gevallen kunnen 10 uren gerust verdragen worden, zonder dat de gezondheid er door wordt benadeeld.
6587. V. Als ik u goed versta zijn er in uwe eigene fabriek zekere afdeelingen, waarin nog zeer jeugdige werklieden gebruikt worden voor een werk, waarvan gij zelf gevoelt, dat het wel wat zwaar voor hen is?
A. Ja, tot zekeren leeftijd, tot 14 jaar.
6588. V. Dat feit betreurt gij zelf, maar het bestaat. Gij zoudt wenschen dat het niet bestond?
A. Ik zou dat wenschen, maar ik kan het niet invoeren, want het is niet algemeen. Ik kan mij niet achterstellen bij de concurrenten, die dat niet uit eigen beweging zouden doen, en het zou te betreuren zijn als de naburen, zooals de Belgen, dan bleven werken gelijk zij nu doen. Daarmede moet rekening worden gehouden.
6589. V. En dus de jonge schepseltjes, die er voor gebruikt worden, ondervinden er de schadelijke gevolgen van?
A. Ja.
6590. V. Hadt gij het oog op het werk in de faïencerie van 13jarige jongens?
A. Jongens beneden de 14 jaar zou ik niet langer dan 8 uur daags willen doen werken.
6591. V. Hebt gij thans als regel gesteld dat geen jongens beneden de 13 jaren worden aangenomen?
A. Zooveel mogelijk, maar er zijn tijden dat wij hen op 12jarigen leeftijd moeten aannemen, maar dat is uitzondering.
6592. V. Echter eene uitzondering, die tot uw leedwezen wel voorkomt?
A. Ja.
6593. V. Worden die jongens van 14, 13 ja 12 jaar ook gebruikt voor overwerk des avonds?
A. Neen.
6594. V. Of voor nachtwerk?
A. Ook niet, althans bij de afdeeling aardewerk.
6595. V. Neemt gij behalve ten aanzien van den leeftijd, nog andere maatregelen bij het aannemen van het jeugdig personeel?
A. De jongens worden gekeurd door een dokter. In de afdeeling aardewerk hebben wij eene ziekenbeurs. Bij meerderheid van stemmen wordt een dokter gekozen. De dokter kent het werk in de fabriek, wij hebben het hem getoond. Meermalen worden jongens van 14 à 16 jaren als ongeschikt voor dat werk afgekeurd, vooral in den laatsten tijd.
6596. V. Welk werk hebben zij?
A. Het dragen van vormen, het aangeven van gereedschappen, het wegbrengen naar de droogkasten van de vervaardigde voorwerpen. Het meest lijden de jongens in de afdeeling aardewerk van het onvermijdelijke stof. Stof is in geen enkele fabriek te vermijden, maar in eene aardewerkfabriek wordt stof in ruime mate geproduceerd. Daartegen wordt zooveel mogelijk gewaakt door het aanbrengen van exhausters.
6597. V. Van wanneer dagteekent het aanbrengen daarvan in uwe fabriek?
A. Een jaar of acht geleden is de eerste geplaatst. Langzamerhand zijn er meer bijgekomen, en verleden jaar nog twee.
6598. V. Hebben die exhausters eene afdoende uitwerking, maken zij de atmosfeer dragelijk?
A. Neen. Het is trouwens bekend, helaas, dat ook in Duitschland op geen fabriek dat bereikt is. Onder de aardewerkers is de sterfte vrij groot, maar ik geloof dat er geen fabrieken in het buitenland zijn, waar zooveel werk gedaan is als bij ons, om het stof te verwijderen, en ik heb nog al veel fabrieken in den vreemde bezocht.
6599. V. Desniettegenstaande zijt gij van oordeel, dat het toch rationeel en goed zou wezen wettelijke bepalingen te maken om het werken van die aankomende jongens te verbieden?
A. Neen, wel om den werktijd van de jongens van 12-14 jaar tot acht uren daags te beperken.
6600. V. Hoe lang werken zij nu bij u?
A. Tien uur.
6601. V. Welk werk doen de meisjes van dien leeftijd op uwe fabriek?
A. Het grootste gedeelte schilderen, dan volgt het drukken, dan het sorteeren, dan het wegvoeren en eindelijk het verglazen.
6602. V. Worden die meisjes ook gebruikt bij het werken met glazuur?
| |
| |
A. Ja, doch alleen om de goederen aan te geven, zij zelve verglazen niet; dat doen mannen.
6603. V. Maar zij krijgen de voorwerpen toch in de hand op een oogenblik waarop vergiftiging met het émail nog mogelijk is?
A. Ja, zij nemen de voorwerpen aan, terwijl ze nog nat zijn, zoodat aan de vingers iets van het glazuur kleven blijft.
6604. V. Zijn dat jonge meisjes?
A. Niet zoo heel jong, van 15 tot 17. De heele jonge zitten meestal te schilderen en prentjes te knippen voor het drukken
6605. V. Maar de meisjes van 15 tot 17 jaar en daaromtrent, die moeten toch die voorwerpen in de hand nemen met niet behoorlijk gedroogde glazuur. En dat werk is schadelijk voor de gezondheid?
A. Ja, maar het is in de laatste tijden vanzelf verbeterd, door dat de voorwerpen, die verglaasd werden met veel loodwithoudend glazuur, niet meer zoo sterk gevraagd worden; het is wel niet met opzet geschied, maar toch is het eene verbetering. Er wordt wel ⅔ minder van dat goed gevraagd.
6606. V. Bespeurt gij bij de meisjes wel eens nadeelige gevolgen van dat werk?
A. Neen, bij de meisjes niet, die worden zooveel mogelijk verwisseld. Zij werken 14 dagen, 1 maand, soms twee maanden en dan worden zij verwisseld; ik heb getracht een reglement daaromtrent vast te stellen, maar ik heb er van moeten terugkomen.
6607. V. Is dat verwisselen aan het mindere personeel overgelaten?
A. Mijn zoon heeft de directie er over en die geeft zijne bevelen aan de opzichters, maar er ontsnapt natuurlijk veel in zulk een groote zaak.
6608. V. Gij acht dus afwisseling noodzakelijk, maar gij weet niet zeker dat het geschiedt?
A. Neen, dat weet ik niet.
6609. V. Hebt gij kwade gevolgen van het werk bij de meisjes op ouder leeftijd waargenomen?
A. Ik heb er niet van gehoord.
6610. V. Er komen toch gevallen van loodvergiftiging voor in uwe fabriek?
A. Bij de mannen die dit werk doen, dit is een bepaald ambacht. De meisjes blijven niet zoo lang, gewoonlijk tot haar 20ste of 22ste jaar, dan trouwen zij en gaan meestal van het werk af, terwijl de mannen blijven. Wij hebben mannen gehad die langer dan 20 jaar bij ons waren en niets voelden, terwijl anderen reeds na 2 jaar loodkoliek kregen; dan moeten zij weg; maar nu onlangs heb ik in overleg met mijn zoon bepaald dat zij maar 5 jaren aan dat werk mogen blijven en dan krijgen ze ander werk bij ons.
6611. V. Is er behalve de afwisseling om de vijf jaar geen ander preservatief te nemen om de vergiftiging tegen te gaan?
A. Wij hebben er een dat zeer goed is. De algemeene wijze om de borden in het glazuur te dompelen is ze met de vingers aan te vatten, maar wij hebben nu een metalen tang ingevoerd. De werkman pakt daar de borden en dergelijke vlakke voorwerpen mede aan en dompelt ze in. Zoo doende komen de menschen niet meer met de handen in het vocht. Er zijn echter artikelen waarmede dat niet te doen is. Met andere middelen hebben wij proeven genomen, maar dat gaat niet; handschoenen wierpen zij onmiddellijk weg. Wij hebben caoutchouc-vingers verstrekt, maar het glazuur trok er onmiddellijk door en dan is het nog erger. In andere fabrieken zijn ook proeven genomen, maar er zijn er zelfs weinige waar de tang wordt gebruikt, die bij ons zeer voldoet. Ik heb er uit menschlievendheid eenige naar Engeland gezonden, maar men kon er daar niet mee overweg.
6612. V. Zijt gij zeker dat die tang in uw eigen fabriek door het werkvolk gebruikt wordt?
A. Jawel.
6613. V. Al lang?
A. Ongeveer 15 jaar.
6614. V. Maar hoe is daarmede te rijmen dat u toch de menschen na 5 jaar met dat werk laat uitscheiden?
A. Zij wisselen af. Zij hebben toch altijd een zeker werk met de hand. Vlakke voorwerpen als borden kunnen met de tang ingedompeld worden, maar als de drie punten nu eens niet goed loslaten, nemen zij het voorwerp als het half droog is wel met de hand er uit
| |
| |
om het neer te zetten. Verder staan zij met de kleederen aan voor de kuip en deze worden daardoor wel bezoedeld. Bovendien zijn zij den geheelen dag in die atmosfeer en dat is nadeelig. Uwe aanmerking zou dan juist zijn als bij uitsluiting met de tang werd gewerkt; dan konden de menschen het wel tien jaren volhouden. In het algemeen kan men slechts zeggen: deze man werkt met de tang en die niet, daarom is bepaald dat dit werk niet langer dan 5 jaar achtereen door denzelfden werkman zal verricht worden.
6615. V. Gij hebt dus de ervaring opgedaan dat bij die menschen de zeer ernstige gevolgen niet uitbleven?
A. Ja.
6616. V. Houden de menschen zich aan de heilzame voorschriften, die gij ze bij diergelijk werk in hun eigen belang geeft? Gij hebt zooeven gezegd, dat men die handschoenen bij voorbeeld vóór hen kon leggen en ze ter hunner beschikking stellen, maar dat men hen niet kon dwingen ze te gebruiken. Zijn er in diezelfde richting nog andere dingen, die hun aangeraden en voorgeschreven worden en die zij niet nakomen?
A. De reinheid wordt hun steeds voorgehouden; men heeft hun gezegd vóór het eten van hun boterham zich de handen te wasschen, alsmede zich te wasschen vóór het verlaten van de fabriek; maar de een doet het en de andere doet het niet; men kan er niet steeds bij zijn. Aan de reiniging van de werkplaatsen wordt veel zorg besteed; maar zij morsen zooveel, dat het als het ware een strijd wordt tusschen vuilmaken en schoonhouden. Het is zelfs verdrietig dat menschen, wier eigen belang het is den boel schoon te houden, zoo vuil kunnen zijn. Zij hebben bij voorbeeld een schort voor; in plaats dat nu, zooals hun aangeraden wordt, af te doen en in de open lucht uit te kloppen, zitten zij het in de werkplaats, terwijl zij het aan hebben, gedurig af te kloppen, zoodat de stof hen in neus en keel komt. Aan vermaningen echter ontbreekt het hun zeer zeker niet.
6617. V. Wat doen de getrouwde vrouwen, waarvan gij er een goede honderd hebt, in uwe afdeeling voor werk?
A. Getrouwde vrouwen worden bij ons in den regel niet aangesteld. Doch wanneer zij als meisje bij ons werkzaam zijn en zij trouwen, dan vinden wij geen reden om ze te bedanken; vandaar dat wij betrekkelijk zooveel getrouwde vrouwen op de fabriek hebben.
Die vrouwen blijven hetzelfde werk verrichten dat zij als meisjes deden; de meeste zijn in de drukkerij; verder zijn er in de schilderkamer en in de verniskamer; ook zijn er voor het vullen der cassettes, terwijl de meer jonge meisjes in de magazijnen de goederen sorteeren.
6618 V. Maar daar zijn ongetrouwde ook bij?
A Ja, de grootste meisjes zijn daar.
6619. V. De invloed van den fabrieksarbeid van getrouwde vrouwen op de gezinnen heeft u waarschijnlijk wel eens aanleiding tot waarnemingen gegeven. Ik kan begrijpen, dat wanneer gij als fabrikant een jong meisje in dienst hebt en zij trouwt, dit voor u geene reden is om haar den verderen toegang tot de fabriek te weigeren. Daar spreek ik ook geen oordeel over uit. Maar wat denkt gij van het werken van getrouwde vrouwen, niet speciaal op uwe fabriek, maar op fabrieken in het algemeen?
A. Mij dunkt dat de werkgever zelf de speciale gevallen beoordeelen moet. Wanneer een meisje op eene fatsoenlijke wijze trouwt en zij blijft in de eerste zes maanden buiten zwangerschap, dan zie ik niet in waarom zij zou moeten te huis blijven.
6620. V. Zou het in orde houden der huishouding, het gereed maken van het eten voor den man, het zorgen dat de man geen krooglooper wordt, het niet wenschelijk maken dat de vrouw te huis was?
A. Volstrekt niet. Dat te huis blijven der vrouw heeft een gewonen gang, die vrij regelmatig is. Als zij twee kinderen hebben, beginnen zij zachtjes aan verlof te vragen om te huis te blijven; dàn hebben zij een kind ziek, dan is er iets anders; en als zich dat wat herhaalt, zegt de opzichter vanzelf: Nu wordt het tijd, dat gij te huis blijft. Maar het gebeurt meestal, dat die menschen eene zuster of moeder te huis hebben die op de kinderen past, en dan verdient zij als vrouw ruim zooveel dan zij als meisje
| |
| |
verdiend heeft, want zij is bedaarder geworden en heeft den goeden slag gekregen; dit is de tijd, dat zij het best werkt. Terwijl zij als meisje 60 cents verdiende, wordt het nu 80 cents en f 1 per dag, wat de vrouw missen zou als zij te huis bleef. Er is een schafttijd van 12 ure tot half 2. Als zij wat overleg hebben en het ruwe gedeelte van de huishouding vooraf klaar maken, kunnen zij, als zij te huis komen, nog tijdig genoeg den pot koken, dat de man kan eten, en dan zijn zij om half 2 weder aan het werk. Wij hebben dáárom vooral den schafttijd gezet op 12 tot half 2, in plaats van 12 tot 1. Dat is reeds lang geleden, maar ik herinner mij zeer goed dat dat een der redenen was, dat men een ruimer tijd wilde laten om het eten klaar te maken en de menschen behoeven zich nu niet zoo te overhaasten.
6621. V. Er zijn gevallen dat vrouwen met een talrijker gezin toch op fabrieken blijven werken. Hebt gij niet den indruk gekregen dat dit voor het gezin nadeelig is?
A. Ik heb die ervaring niet. Ik geloof niet dat wij veel vrouwen met meer dan twee kinderen hebben. Wenschelijk zou ik het achten dat eene bepaling wierd gemaakt, volgens welke eene vrouw met meer dan twee kinderen niet meer in de fabriek mocht werken, behoudens uitzonderingen. Een weduwe bijv. met drie kinderen moet wel den kost voor allen verdienen, maar zulke vrouwen nemen wij slechts uit medelijden aan.
6622. V. Hadt gij in uwe inrichting geene gelegenheid op te merken dat aan den arbeid der gehuwde vrouwen bij toeneming van haar gezin een einde moest worden gemaakt?
A. Dan blijven zij vanzelve weg.
6623. V. Gij hebt gezegd dat de jongeren schilderen, sorteeren, de cassettes voor de ovens laden en lossen; werken ook niet meisjes bij het maken van stiftjes voor triangles?
A. Ja.
6624. V. Is dat niet een gevaarlijk werk?
A. Thans niet meer; vóór eenige jaren is daarvoor een toestel ingevoerd, dat in Engeland werd gebruikt. Men was echter niet zeker van de bewegingen van het vliegwiel, zoodat de vingers werden afgesneden.
Wij hebben het onmiddellijk afgekeurd.
6625. V. Heeft het geneeskundig Staatstoezicht zich daarmede bemoeid.
A. Wij ontvingen eene waarschuwing van dokter Van Kleef.
6626 V. Dr. Van Kleef is niet van het Staatstoezicht. Bespeurt gij nooit iets van dat toezicht?
A. Nooit.
6627. V. Is het bestaan daarvan u onbekend?
A. Ja. Mijn zoon had de waarschuwing ontvangen. Hij was het volkomen met mij eens tot het onmiddellijk afschaffen, alhoewel het wonder was, daar ze in Engeland goed werken.
6628. V. Het volwassen mannelijk personeel in uwe afdeeling verricht een arbeid, die wel aanleiding geeft tot kwalen en ziekten, en die zeer bedenkelijk is, ten gevolge van de ontwikkeling van stof?
A. Ja.
6629. V. Die menschen worden in den regel niet oud, niet veel ouder dan 40 jaar?
A. Doorgaande beginnen zij op het 45ste jaar ongeveer te laboreeren.
6630. V. Is het niet reeds een weinig jonger?
A. Er zijn er, die veel vroeger beginnen, maar dat hangt ook veel af van het gestel. Wanneer men eerder begonnen was met het keuren der jongens, dan was de geheele generatie waarschijnlijk beter geweest.
6631. V. Werklieden boven de 50 jaar zijn in uwe afdeeling uitzonderingen, niet waar?
A. Ja, maar ik geloof wel dat er oudere zijn. Ik heb echter nooit een statistiek daarvan laten maken, maar wij kunnen het bemerken aan het ziekenfonds, wij hebben in het ziekenfonds der aardewerkers altijd zooveel meer percenten van de leden dan iń de andere fondsen onzer fabriek.
6632. V. Hebt gij ook sterftestaten bij laten houden in de fabriek?
A. Jawel.
6633. V. Dat ziekenfonds wordt gevoed door contributiën van de werklieden, niet waar?
| |
| |
A. Ja, en een derde door de firma; als de werklieden een gulden storten, dan storten wij 33 cents.
6634. V. Dat fonds wordt aangewend tot het geven van geldelijke uitkeeringen in geval van ziekte en ook tot het bekostigen van de hulp van den medicus over wien wij in het begin van ons verhoor gesproken hebben?
A. In de afdeeling aardewerk hebben wij twee afdeelingen voor het ziekenfonds: het faïenciers-ziekenfonds en het zoogenaamde aardewerk-quinzaine-ziekenfonds.
De faïenciers staan onder directie van mijn neef, dat zijn degenen, die de voorwerpen onmiddellijk vervaardigen, en het personeel dat onder mijn zoon staat bewerkt de voorwerpen van af den tijd, dat zij uit den oven komen. Dat laatste personeel wordt meer beschouwd als zijnde werklieden die geen bepaald vak geleerd hebben, het is een meer afwisselend personeel, dat een kleiner loon verdient, en aan hen wordt alleen geldelijke ondersteuning en geen geneeskundige hulp gegeven, omdat zij meestal geholpen worden door de stadsdokters.
6634bis. V. Het eene gedeelte krijgt dus geldelijke ondersteuning en moet bij het armbestuur geneeskundige hulp vinden. De deelneming aan die ziekenfondsen is verplichtend niet waar?
A. Ja, van af het 18de jaar voor de mannen.
6635. V. En hoeveel beloopt de contributie in de week? Hoeveel percent van het loon?
A. Naar den staat van de kas, van 1 tot 2½ percent, gemiddeld is het 1½ percent. Voor degenen die geneeskundige hulp verkrijgen, de faïenciers namelijk, betalen omtrent 3 percent.
6636. V. Hebt gij nog andere fondsen aan uw fabriek?
A. Andere hebben wij niet. Wij hebben jaren geleden getracht een weduwenfonds te stichten voor de employés, ongeveer 70 in getal. Wij vonden het wenschelijk, dat die heeren geen bedrijf uitoefenden buiten de fabriek. Er waren er, die een détail-handel uitoefenden enz. Daaruit ontstonden misbruiken. Het personeel dat onder hun toezicht stond meende gunsten te verkrijgen, wanneer zij zich daar voorzagen van goederen; toen hebben wij het verbod opgelegd aan de heeren employés om eigen zaken te doen; de salarissen zijn toen eenigszins vermeerderd.
Toen kwam de klacht hunnerzijds: wat zal er nu met onze vrouwen gebeuren als wij sterven? De aanmerking was gegrond en wij antwoordden: wij zullen een weduwenfonds stichten; de firma geeft f 2000, gij betaalt per maand zooveel, de firma weer 1/3 Dit heeft zoo drie jaren geduurd. Toen deed zich het geval voor dat een pas aangestelde geëmployeerde op sterven lag. De andere heeren kwamen toen bij elkander en zeiden: Hoe jammer! Nu zal waarschijnlijk de weduwe van dien pas aangekomene 240 gulden pensioen krijgen van den inbreng, dien wij hebben gegeven, die zoo lang hier zijn. Dat was het eerste bezwaar dat zich voordeed, maar het was zóó overwegend dat de heeren het reglement zouden gaan wijzigen, maar toen vonden zij het wel zoo eenvoudig om het fonds te ontbinden en ieder het ingelegde geld terug te nemen. Sedert hebben wij aan die zaak niets meer kunnen doen.
De f 2000 die wij gestort hadden, hebben wij niet teruggenomen, maar van de kleine rente worden de weduwen van een paar geëmployeerden bedeeld. De man die toen op sterven lag, is beter geworden, en het geld zou dus gered zijn geweest, maar de heeren hadden nu eenmaal daardoor een ander inzicht in de zaak gekregen.
6637. V. Aan de dekenfabriek van den heer Jules Regout heeft men eene soortgelijke ondervinding gemaakt; ook daar heeft men het fonds weder verdeeld?
A. Dit is mij niet bekend.
6638. V. Dan zal ik u met deze zaak niet lastig vallen. Dus andere fondsen andere caisses de prévoyance van welken aard dan ook, bestaan in uwe fabriek niet?
A. Mag ik u observeeren, dat de ziekenbus eigenlijk werkt als pensioenfonds. Het personeel blijft lid tot aan den dood toe, De ouden van jaren blijven leden en trekken de helft van hun loon gedurende twee jaren, en daarna ⅓ levenslang uit die kas.
6639. V. Hebben dan alle werklieden
| |
| |
die op leeftijd gekomen zijn en ongeschikt worden om langer te werken in uwe fabriek, eene uitkeering uit die bus, uit dat fonds?
A. Neen, niet allen, slechts wanneer zij lid zijn en aan de eischen voldoen, die het reglement van het fonds stelt.
6640. V. Maar ik meen dat gij daar straks gezegd hebt, dat allen verplicht waren lid te worden?
A Behalve degenen, die op te laten leeftijd zijn ingetreden. Onze fabriek bestaat sedert jaren en vroeger was dit reglement niet zoo volledig als thans. Het is een keer of acht gewijzigd Zoo is er ook later de bepaling in opgenomen dat diegene, die bij het intreden der fabriek den ouderdom van 50 tot beneden de 60 jaren bereikt heeft, slechts tot en met zijn 60ste jaar van deze ziekenkas deel kan uitmaken; na dien tijd heeft hij niet de minste aanspraak meer op eenige bijdrage of uitkeering.
Nu zijn er gevallen voorgekomen van menschen, die boven de 50 jaren zijn ingetreden en tot boven de 60 zijn blijven werken. In dit geval hadden wij geen bevoegdheid hen uit dat ziekenfonds iets te geven.
6641. V. Maar komt het niet voor, dat er menschen zijn, die bij u gedaan krijgen met werken, omdat zij voor u onbruikbaar zijn geworden, die niet de minste uitkeering krijgen?
A. Dat komt niet anders voor dan wanneer er gegronde redenen bestaan om ze niet te bedeelen.
6642. V. Welke gegronde redenen zijn dat?
A. Wanneer zij bij voorbeeld weggezonden worden wegens wangedrag, maar niet wegens onbruikbaarheid, door ouderdom ontstaan. Ik herinner mij daarvan slechts een geval, namelijk van een voerman, die thans op den Calvariënberg is. Die is boven de 50 jaren ingetreden en wordt niet bedeeld.
6643. V. Bedriegen mijne herinneringen mij niet, dan zijn hier verklaringen afgelegd door andere getuigen in anderen zin. Komt het dus niet voor dat menschen, die niet meer werken kunnen, gedaan krijgen, en daarmede uit?
A. Mannen? Vrouwen trekken van ons niets. Die hebben nooit gestort.
6644. V. Dus de vrouwen, is uw antwoord, krijgen gedaan, en daarmeê uit, zonder dat gij u over haar lot hebt te bekommeren?
A. Ja.
6645. V. Maar nu de mannen?
A. Die trekken volgens dit reglement hun geheele leven, ook wanneer zij als versleten menschen kunnen beschouwd worden.
6646. V. Ik kan zeer goed begrijpen, dat ge, bij eene zaak van zulk een omvang wanneer men voor détail-quaestiën en scherp geformuleerde vragen gesteld wordt, misschien het antwoord moet schuldig blijven. Maar laat ik u zeggen, er is hier, meen ik, stellig verklaard, dat het zeer dikwijls voorkomt, dat mannen, die versleten raakten, eenvoudig gedaan kregen, zonder dat zij verder in het genot waren van eenigerlei uitkeering of ondersteuning vanwege de fabriek of van eenig fonds aan de fabriek annex. Is dat juist of niet?
A. Dan zou het geheel buiten mijn weten zijn, en die het verklaard heeft, heeft het reglement niet in het oog gehouden.
6647. V. Hoeveel mannen, die, omdat zij versleten waren, op waren, niet meer konden werken, en als zoodanig congé hebben gekregen, genieten van den kant van uwe fabriek pensioen of uitkeering?
A. Volgens den staat, dien ik heb overlegd, zijn het er 12.
6648 V. Mag ik u eens eene kleine opmerking maken? Gij hebt straks gezegd, en dat laat zich in verband met de zaak gemakkelijk aannemen, dat de menschen door het fatale werk dat zij moeten doen, en niettegenstaande alles wat ge meent als preservatief te kunnen invoeren, zeer spoedig versleten raken. Gij hebt een mannelijk personeel van ongeveer 800 personen. Wanneer er nu maar 12 menschen zijn, die eene uitkeering genieten, gelooft gij dan nog te kunnen blijven bij uw gezegde van straks, dat allen, die niet meer kunnen werken, eene uitkeering van den kant der fabriek krijgen? of is dat meer wat gij wenscht dan wat in werkelijkheid bestaat?
A. Ik kan alleen als mijne meening zeggen dat de ouden van jaren, voldaan
| |
| |
hebbende aan het reglement van de ziekenbeurs, tot hun overlijden geldelijke ondersteuning genieten. Er kunnen gevallen zijn, mij niet bekend, dat het niet geschiedt. Ik heb aan de heeren, die mij te Maastricht over de zaak spraken, verzocht mij de namen op te geven, en ik ken alleen dien van den voerman, welk geval mij onbekend was.
6649. V. Wanneer ik op dit punt doorga, wil dan niet meenen dat mijne vragen eene minder aangename strekking hebben. Gij zult mij toegeven dat het beter is u vragen te stellen en dat ze door u worden beantwoord, dan dat de dubia eerst bij het openbaar maken van het verbaal ter uwer kennisse kwamen, zonder dat u de gelegenhied door mij was aangeboden om ze op te lossen?
A. Gelief dan die vragen te stellen; voor zoover mij bekend is, zal ik daarop antwoorden.
6650. V. Ik begrijp niet dat in uwe afdeeling, waar bijna 800 mannen arbeiden aan een werk, dat ondanks alles wat ten goede geschiedde, van fatalen aard is, mannen die, behoudens enkele uitzonderingen op betrekkelijk jongen leeftijd ongeschikt worden voor verderen arbeid, thans slechts 12 mannen zouden leven die bij u werden ontslagen. Als gij meent dat er slechts twaalf menschen eene uitkeering trekken, dan zou ik haast denken dat gij in dwaling verkeert met te meenen, dat alle ontslagenen uitkeering trekken?
A. Het zijn menschen die het permanent ontvangen, maar er zijn ook nog zieken.
6651. V. Die laatsten bedoel ik niet, maar de menschen die voorgoed hun congé hebben ontvangen. En dit moet, dunkt mij, veelvuldig voorkomen bij menschen die vroegtijdig ongeschikt worden om te werken. Ik wijs er opzettelijk op om u de gelegenheid te geven dit op te lossen en duidelijk te maken.
A. Die twaalf zijn zoogenaamde quinzaine-arbeiders, die geen medische hulp krijgen.
6652. V. Maar weet ge niet te zeggen of meer dan twaalf eene geldelijke ondersteuning, een pensioen krijgen?
A. Het is eigenlijk geen pensioen; wanneer die menschen weder kunnen werken, komen zij weder werken.
6653. V. Maar gij hebt het toch straks uitgelegd alsof het een pensioenkas was. Als equivaleerende uitdrukking kunnen wij toch het woord pensioen gebruiken voor de geldelijke uitkeering, welke die menschen, die voorgoed ongeschikt zijn geworden om te werken, op hun ouden dag ontvangen. Nu zegt gij dat er slechts 12 zijn. Ik wijs u op de geringheid van dat cijfer tegenover het hooge cijfer van het arbeidend personeel, p.m. 800 man, en in verband met het zeer gevaarlijke, schadelijke en ongezonde werk dat zij te verrichten hebben.
A. Ik wil mijn gezegde in zoover wijzigen dat het niet werkt als pensioenfonds, maar als ondersteuningsfonds voor diegenen, die door langdurigen arbeid een onderstand tijdelijk verdienen.
6654. V. Ontvangen buiten die twaalf personen nog meer gewezen werklieden eene uitkeering vanwege uwe fabriek?
A. Neen.
6655. V. Wij hebben nu gesproken over het werk van de aankomende jongens en meisjes, van jonge en getrouwde vrouwen en eenigermate over de positie van de volwassen werklieden.
Ik wensch nog even terug te komen op het lot van de jongens Ik wil u niet onbekend laten met de feiten, gij zult het later zelf kunnen lezen, die ons daaromtrent zijn medegedeeld. Ik zal u in de gelegenheid stellen om daartegen in te brengen wat u goed zult vinden. Er is verklaard, dat het wel voorgekomen is, dat jongens niet alleen hard werk moesten doen en hard werden bejegend, maar dat het ook voorgekomen is, dat zij met een gloeiend ijzer tegen het lijf werden geslagen, indien zij zich niet naar den zin van den baas gedroegen. Het mag wezen, dat dit in eene andere afdeeling geschiedde, maar daarom kon toch het feit u bekend zijn?
A. Het feit is mij niet bekend.
6656. V. Mag ik dan, in verband met de positie van de volwassen mannen, u bekend maken met een bezwaar dat er ingebracht is in stukken, die bij de Commissie zijn ingekomen. Het eene stuk naar aanleiding van eene circulaire, die van ons uitgegaan is, kort na ons optreden en die op ruime schaal verspreid is, en een ander stuk dat ongevraagd is ingezonden door een tot nog- | |
| |
toe aan ons niet bekend persoon. In beide stukken wordt op een bitteren toon gesproken over het harde lot van de menschen, die in de fabriek belast zijn met het werk aan de ovens, met name aan de zoogenaamde biscuit-ovens. Ik kon u eenige woorden uit die stukken voorlezen, maar gij zult wel begrijpen wat ik bedoel. Ik wil u in de gelegenheid stellen om tegen die bewering het een en ander in te brengen. Men zegt, dat het werk in de ovens een hard en gruwelijk werk is. Wilt gij het feit tegenspreken, dan zullen wij u de gelegenheid daartoe geven; ik voor mij mag, naar ik meen, hier tegenover u dit onderwerp niet onbesproken laten, omdat gij later niet zoudt zeggen: waarom heeft men er mij en temps utile niet over gesproken.
A. Heeft u de stukken soms bij de hand?
6657. V. Gaarne. Zooals ik u zeide, is het een stuk afkomstig van een man dien wij nog niet hebben gehoord, maar wij hebben begrepen dat het niet verantwoord zou zijn, wanneer wij hem niet opriepen. Wij zullen trachten hem te nopen om ons de waarheid te zeggen en geen gekleurde waarheid, geen dingen die u benadeelen. Wij zullen ons best doen om den man op betamelijke wijze op het gemoed te drukken, dat hij geen leugens moet vertellen, maar in afwachting dat hij komt, kan ik niet anders doen dan u de passage mede te deelen die des betreffende er in voorkomt.
Het is geen zeer mooi Hollandsch, maar letterlijk staat er:
‘Dan de slaven uit de ovens met hun uitgedroog ligchaam van matheid moete naar de gloeijende ovens in, om de waar er uit te halen, dat hun de haren op het hoof verbrande meester het is te warm wat te warm gij gaad voor twee dagen naar huis en nog eene keer de poort af dan moet die arme slaaf maar doodstil naar de hel van warmte enz.’
Dat is het eene stuk: het andere is van eene erkende vereeniging te Maastricht afkomstig: daarin staat ten opzichte van de ovens het volgende; het spijt mij dat ik het moet releveeren, maar het is beter het u nu te zeggen, dan dat u het later tot uwe onaangename verrassing in de verbalen leest: ‘Bij druk werk is het getal ovens voor aardewerk soms te gering. Er is dan geen tijd en gelegenheid ze te laten bekoelen, zoodat de arbeider gedwongen wordt zich half naakt in den heeten oven te begeven om het werk dat gereed is, daaruit te halen, dat dan plaats moet maken voor ander. Gebeurd is het, dat de lappen, waarmede hij zijne handen had omwonden, door de hitte in brand vlogen.
‘Het behoeft geen betoog dat deze wijze van ovens ontledigen, die door het stichten van meer ovens geheel onnoodig zoude worden gemaakt, niet alleen gevaarlijk, maar ook hoogst ongezond voor den arbeider is.’
Ziedaar, de beide plaatsen, laat ik u er bij zeggen, om u niets te verhelen, dat door meer dan één getuige dit wel bevestigd, maar niet tegengesproken is. Wilt gij er soms wat tegen zeggen?
A. Daar kan ik dit tegen zeggen: wanneer het gebeurt, dat men in een oven moet gaan die warm is, dan gebeurt dit bij uitzondering, in den zomer op een warmen dag als er geen tijd is om hem te laten afkoelen, voornamelijk omdat de vervaardigers van aardewerk buitengewoon hard werken, zoodat de ovens hen niet bij kunnen houden. De menschen maken vóór kermis of vastenavond ⅓ per dag meer dan anders. Dan is het onbegrijpelijk wat zij voortbrengen. De oven kan maar een zekeren kubus inhouden, en dan moet het werk overhaast worden, ten einde die menschen niet te laten verzuimen Zooals het echter in dat stuk staat, is het wel wat scherp gekleurd.
Ik wil er nog bijvoegen dat hetzelfde zich voordoet in alle aardewerkfabrieken.
6658. V. Gij zegt dat het feit wel wat scherp gekleurd is, maar gij vindt toch geen vrijheid om pertinent de feiten tegen te spreken of te loochenen. Nu doe ik u liever, zonder verder op onaangename wijze dit punt te urgeeren - hoewel ik u volkomen vrijheid laat er zoo lang over te spreken als u uwerzijds verkiest - deze vraag: zou aan die feiten, voor zoover zij bestaan en die toch een zeer ernstig karakter hebben, niet een einde kunnen gemaakt zijn, in- | |
| |
dien er wat meer ovens bijgebouwd waren? Ik doe die vraag naar aanleiding van hetgeen in het zooeven aangehaalde stuk in dit opzicht gemoveerd is en op grond van de verklaringen der hier gehoorde getuigen. Misschien zoudt gij persoonlijk zelf het goedgevonden hebben als er meer ovens bijgebouwd waren? Is het waar dat er eene oplossing en voorkoming van het kwaad te vinden zou zijn door eenige ovens meer bij te bouwen?
A. Het bezwaar zou op die wijze op te lossen zijn, en er wordt geleidelijk in voorzien. Dat is ingezien, en wij wachten het gunstige seizoen af om twee ovens te doen bijbouwen.
6659. V. Hoeveel ovens hebt gij?
A. Ik geloof 22.
6660. V. En gij werkt met 800 man daar?
A. Ja.
6661. V. Hoeveel ovens heeft de zóóveel minder bevolkte ‘Céramique’? Is het getal niet 17?
A. Dat weet ik niet.
6662. V. Door het bijbouwen van ovens zou de zaak dus te vinden geweest zijn?
A. Het produceeren van ons artikel is zeer uiteenloopend.
6663. V. Met deze opmerking dan toch, het is nog eene herinnering uit vroegere dagen, dat gij in deze positie vekeert, dat er meer vraag is naar uw artikel dan gij bij machte zijt te leveren. Gij hebt dus geen reden, om de capaciteit van uwe fabriek niet op te voeren tot het maximum?
A. Neen, maar wij wenschen alles in evenredigheid te houden. Dat belet niet, dat de vraag naar groot goed of klein goed zulk een groot verschil maakt voor de capaciteit der ovens, dat er geen rekening mede te houden is. Als er veel klein goed gevraagd wordt, moeten wij verscheidene ovens ongebruikt laten. Daarin is echter nu in zooverre voorzien, dat, voor het geval er gebrek is aan ovens, order gegeven is om de produceerende werklieden een halven dag te laten ledig loopen. Daardoor zal het forceeren der ovens verholpen worden. Verleden week hebben zij reeds een halven dag ledig geloopen, enkel ter wille der ovens.
6664. V. Het forceeren der ovens - om die uitdrukking te gebruiken - is een feit dat bestaat, dat gij betreurt en dat gij genegen zijt te bestrijden en te verminderen. Ik zal verder over dat punt zwijgen.
Er is een ander feit, dat ook hier gemoveerd is en waar wij over moeten spreken in verband met ons onderwerp, namelijk de positie die de werkman heeft opzichtens het loon dat hem toekomt. Wat is de regel omtrent de uitbetaling par quinzaine? Wat is daarvan het motief? Waarom worden de mannen in deze fabriek betaald per 14 dagen en niet, zooals in ons landje naar ik geloof overal elders het geval is, bij de week?
A. Het volk werkt bij ons, ik kan zeggen allen, per stuk. Het opmaken van die rekeningen is zóó omslachtig, dat, waar het heel moeilijk is, wij verplicht zijn het met de maand te doen. Als ik mij niet vergis zijn wij tegenwoordig overgegaan ze met de halve maand te betalen. Een jaar of vier geleden werden de zoogenaamde faïenciers allen per maand betaald. Ik ben niet zeker of zij tegenwoordig allen met de halve maand betaald worden, maar het betalen bij de week zou ons te veel bezwaar opleveren door het opmaken van de rekeningen.
6665. V. Laat ons de beide ietwat tegenstrijdige belangen eens tegen elkander wikken en wegen. Aan den eenen kant staat een gemak voor de administratie van uwe groote inrichting. Het ware wel zoo gemakkelijk de loonen te doen berekenen en uitbetalen bij nog langer termijnen, maar met een bureauman meer ware het bezwaar misschien wel te overwinnen. Daartegenover staat het tastbaar belang van den goeden gang der huisgezinnen van alle uwe werklieden. Deze zijn geen kapitalisten om 14 dagen te kunnen uitzien naar loon; wanneer om de 8 dagen wordt betaald, snakken zij reeds daarnaar. Nu worden zij genoodzaakt om te borgen. te verpanden, enz. Als wij nu beide belangen tegenover elkander wegen, zoudt gij dan niet meenen dat het overweging verdient verbetering in bedoeld opzicht aan te brengen?
A. Ik zou dit ongaarne verklaren.
| |
| |
De betaling geschiedde vroeger grootendeels per maand, doch dit is reeds zooveel mogelijk veranderd en gesteld op eene halve maand. Verder meen ik niet te kunnen gaan.
6666. V. Geschiedt niet te Maastricht in fabrieken, industrieele of mercantieele ondernemingen de betaling aan de werklieden op andere wijze?
A. Ik meen dat zij in andere vakken op zijn vroegst per halve maand worden betaald, ook in de Céramique
6667. V. De moeite waarmede u te doen hebt heeft niets gemeen met den aard van het artikel; de groote omvang uwer inrichting veroorzaakt die moeite en doet u betalen bij groote periodes; maar gij zult toch niet ontkennen dat het voor de gezinnen van de werklieden een kwaad ding is?
A. Dat kan ik nog niet inzien. Het komt mij voor dat zij meer overleg krijgen als zij met de halve maand betaald worden.
6668. V. Dit is zeker dat zij dan langer tijd in penurie verkeeren. Maar als dat de bedoeling is, is het dan misschien niet eene ietwat gevoelige school?
A Maar wanneer men ze alle dagen betaalde. dan zouden ze leven ‘au jour le jour’; nu leeren zij toch een zeker overleg.
6669. V. Mag ik daartegenover opmerken dat zij nu op den betaaldag eene som in handen krijgen, die wel wat heel groot is? Ook zelfs die goede zijde wordt dus weder door de kwade overwogen. Dit schijnt wel zeker dat die menschen op de nu gevolgde wijze van betaling eene penibele periode moeten doorworstelen, die hun bespaard kan worden indien zij bij de week werden betaald. Heeft wel niet eens een van uwe employés u er attent op gemaakt dat het in het belang van die menschen wenschelijk zou zijn om in de wijze van betaling eene verandering te maken?
A. Ik kan mij dat niet herinneren.
6670. V. Herinnert gij u niet de verbetering van het veranderen van de afrekening van een maand op 14 dagen?
A. Jawel.
6671. V. Dat gebeurde uit de consideratie dat het wenschelijk was in het belang van den werkman?
A. Ja.
6672. V. Is toen niet bij dezelfde gelegenheid gewezen op het wenschelijke om een stap verder te gaan en bij de week uit te betalen?
V. Ik kan mij dat niet herinneren.
6673. V. Is het waar dat de loonen die per quinzaine berekend worden, om een voorbeeld te noemen, die verdiend zijn van den 1sten tot den 15den van de maand niet betaald worden op den 16den, 17den of 18den, maar eerst op den 30sten of 31sten; met dat gevolg dat men eerst betaald wordt nadat à peu près een andere quinzaine verstreken is?
A. Ja, dat is zoo.
6674. V. Vindt gij dat dan nu toch niet bedenkelijk voor den werkman?
A. Wij hebben het anders gehad maar zijn om onderscheidene redenen verplicht geweest het zoo in te stellen. Men had geen aantal employés genoeg om de rekeningen te verifieeren. In eene zaak zoo omslachtig waar zooveel détails bijkomen, daar is de rekening voor ieder werkman uit den aard der zaak eveneens zeer omslachtig, het is niet alsof men met één artikel te doen heeft. Men heeft boekjes van werklieden die één of twee folio's beslaan. Het uitrekenen van de prijzen neemt zooveel tijd weg, dat er 4 à 5 dagen noodig zijn om de boekjes in orde en de betaalsrollen gereed te krijgen. Dit is één reden.
De ondervinding heeft geleerd, dat, wanneer men hiermede met overhaasting te werk ging, er dan dikwijls betalingen ten onrechte geschiedden, of dat anderen te kort kwamen. Wij geven nu ruim tijd aan de opzichters, en kunnen dan ook vergen dat alles in orde is. De werklieden aan de fabriek zijn gebonden om 14 dagen te voren kennis te geven dat zij weg zullen gaan, evenzoo zijn wij verbonden hen 14 dagen vooruit kennis te geven dat zij ontslagen zullen worden. Nu hebben wij het onmisbaar gevonden om de werklieden daartoe te verplichten, om 14 dagen hun loon in de hand te houden. Dit zijn de twee hoofdredenen.
6675. V. Als ik het goed begrijp, komt de zaak hierop neder, dat de maatre- | |
| |
gel, waarvan het schadelijke voor den werkman duidelijk in het oog springt, in stand moet gehouden worden om twee redenen. De eene reden is van administratieven aard. Ik wil al dadelijk vragen of niet door versterking van het administratief personeel daaraan te gemoet kan worden gekomen. De andere reden is een wensch van de eigenaren van de fabriek om een middel van contrainte te hebben op de arbeiders. Heb ik dit goed begrepen?
A. Ja.
6676. V. Nu is er nog eene quaestie. Het verheugt mij dat ik dan aan het einde ben gekomen van de onaangename dingen, die ik tot mijn leedwezen te zeggen had. Deze quaestie nu betreft de tariefsvermindering; wij wenschen u in de gelegenheid te stellen mede te deelen wat u wenscht. Wij behoeven u niet mede te deelen wat wij met die tariefsvermindering bedoelen, het woord zelf zal u voldoende zijn.
A. Wat u tariefsvermindering noemt is eigenlijk prijswijziging en kan zoowel vermeerdering als vermindering betreffen. Prijswijzigingen gaan het geheele jaar door, niet alleen verminderingen, maar ook vermeerderingen. Het is de taak der opzichters om daarvoor te zorgen; wij doen dat liefst niet met schokken. Wij willen de werklieden een fatsoenlijk loon laten verdienen, niet te veel mag dit zijn, maar ook niet te weinig. De wijziging wordt bekend gemaakt en treedt dan in de volgende halve maand in werking. Degenen die ten gevolge der wijziging de fabriek willen verlaten, kunnen het dan zeggen.
Maar in de aardewerk-afdeeling is een verzoek ingekomen van de oudste meesters om liever de wijziging onmiddellijk na de vaststelling in te voeren. Een bewijs dat ook dikwijls vermeerderingen voorkomen. De prijswijzigingen zijn van toepassing op de faïencewerkers die per stuk werken, en wanneer zij het anders wenschen, dan hebben zij het maar te zeggen, want onze regel is dat de toepassing een halve maand na de bekendmaking plaats heeft.
Het is niet van te voren te zeggen hoeveel loon iemand verdienen zal, dat hangt af van de handigheid van de personen. Men heeft er die aan hetzelfde werk dubbel zooveel verdienen als een ander. Wanneer wij nieuwe inrichtingen maken, nieuwe gereedschappen aanschaffen, dan is dit ter besparing van personeel. Nu verbeelden de menschen zich wel dat wanneer zij meer fabriceeren dit te hunnen voordeele moet komen, maar dit ben ik niet met hen eens. Er zijn menschen, die eischen stellen welke geen grond hebben; wanneer de fabrikant nieuwe kosten heeft, voor nieuwe vindingen, dan moeten de voordeelen daarvan hem ten goede komen. Het volk is de uitvoerder van het werk, dat aangewezen wordt met de aangegeven gereedschappen. Wien dit niet convenieert, die moet elders maar gaan zoeken.
6677. V. Dus u voert aan, en dit is natuurlijk een feit van veel beteekenis, dat die tariefswijzigingen evengoed plaats grijpen in plus als in minus? En dat zij altijd vooruit geannonceerd zijn, zoodat niemand ooit de dupe van de geschiedenis kan zijn?
A. Juist.
Om niet den schijn te hebben van arbitrair te zijn, hebben wij voor de faïenciers nog deze bepaling gemaakt, dat, niettegenstaande wij aan hun verzoek voldoen om die wijziging hetzij verhooging of verlaging onmiddellijk toe te passen, diegenen, welke ten gevolge van die wijziging de fabriek wenschen te verlaten, gedurende 14 dagen nog kunnen blijven werken tegen den ouden, dat is hoogeren prijs, ingeval er vermindering is.
6678. V. Wordt er in sommige afdeelingen van uwe fabriek niet eene betaling in den vorm van korting van 6 pet voor de machinekracht geëischt?
A. Daarvan is mij niets bekend. In vroegere jaren heeft het wel bestaan; het stond toen gelijk met een loonsvermindering van 6 pet.
6679. V. Dat is de practische uitkomst; maar van de regeling zelve is u niets bekend?
A Neen.
6680. V. Is het ook mogelijk dat het in den nieuwen bouw bestaat?
A. Neen. De ‘nieuwe bouw’ is eigenlijk eene verkeerde benaming en het moest luiden ‘de oude bouw’. Het heeft den naam van ‘nieuwen bouw’ behou- | |
| |
den van voor den tijd dat de laatste nieuwe gebouwen, dat zijn die met de gemetselde vloeren, opgericht werden. De zoogenaamde ‘nieuwe bouw’ is eigenlijk een bergplaats, want het was ongeschikt voor werkplaats, omdat het een houten vloer had en te veel stof gaf.
Toen hebben wij twee nieuw gemetselde gebouwen laten maken, waarin werken: op de eerste verdieping 14 personen, in eene ruimte van 1400 vierkante meter inhoud; op de tweede 19 in 1230 meter; op de derde 5 in 1065 meter, dus respectievelijk voor elk man 100, 65 en 213 meter. De vierde verdieping is geheel tot bergplaats ingericht. Op elke verdieping zijn twee droogkamertjes verwarmd door kachels en is eene kraan om in geval van brand terstond water te kunnen geven. Aan den buitenkant van het gebouw is een brandtrap aangebracht. Alle aardbewerkers werken uit de hand, zonder machines of machinerieën, welke door stoom in beweging gebracht worden.
6681. V. Wat gij ons daar gegeven hebt is eene beschrijving van het gebouw; maar de vraag gold deze, of van de werklieden in een zeker gedeelte der fabriek niet 6 percent machine- of standgeld, of hoe men het noemen wil, gevorderd wordt. Maar het schijnt dat gij het u bona fide niet herinnert, dat de zaak u niet helder voor den geest staat?
A. Neen, maar ik kan bijna met zekerheid zeggen dat het onjuist is.
6682. V. Hoe is het met de boeten in uwe fabriek, of bestaat er geen boetenstelsel?
A. Voor slecht werk, meestal van leerlingen, wordt eene korting van zooveel procent als boete opgelegd. Dat boetengeld wordt gestort in de ziekenkas.
6683. V. Dat is de bestemming der boeten, maar hoe is de wijze van heffing? Is daar een geschreven en aangeplakt reglement op?
A. Neen.
6684. V. Dus is dat iets, dat, ik zeg niet van den kant der heeren, maar van de zijde van meesterknechts, of dergelijken eene zaak van willekeur zou kunnen zijn?
A. Het kan zijn, maar ik heb het nooit bevonden.
6685. V. Maar vaste regels zijn dan van het hoofdbestuur der fabriek niet uitgegaan?
A. Neen
6686. V. Hebt gij hinder van slechte opleiding van het arbeidend personeel, of vindt gij dat het behoorlijk ontwikkeld en bekwaam is? met andere woorden: gevoelt gij voor uw vak al dan niet behoefte aan eene betere opleiding bij hen? Begrijpt gij dat met het lager onderwijs tot 12 jaar volstaan kan worden, of zoudt gij wenschen dat aan vakonderwijs en teekenonderwijs meer tijd kon worden gegeven en er meer gelegenheden voor konden worden geopend?
A. Ik geloof van niet. Ik ben van gevoelen dat volstaan kan worden met het tegenwoordig onderwijs.
Bij het tegenwoordig onderwijs blijkt genoegzaam of er iets zit in een jongen van zekeren leeftijd. Vele onzer hoofdbeambten die vroeger werklieden waren, ontvingen geen ander onderwijs.
6687. V. Ware het niet nuttig ten aanzien van teekenen, boetseeren als anderszins eene theoretische opleiding te doen geven?
A. In het algemeen acht ik die niet noodig. Voor onze speciale behoefte hebben wij eene soort van teekenschool opgericht. Zes of zeven jongens van 14 à 16 jaar bezoeken haar twee uren in de week gedurende den werktijd. Zij leeren daar graveeren en decoratieschilderen. Wij hadden reeds jongens van andere teekenscholen, maar achten het beter in dit opzicht zelf ons personeel te vormen; waarmede wij goed kunnen volstaan.
6688. V. Gij maakt dus op die wijze eene pépinière voor den staf van uwe fabriek?
A. Ja.
6689. V. Wordt aan uwe fabriek misbruik gemaakt van sterken drank of bier?
A. Dat mag niet worden ingevoerd.
6690. V. Hebt gij na alle mijne vragen wellicht nog iets mede te deelen?
A. Ten aanzien van gehuwde vrouwen die twee kinderen hebben spraken wij reeds. Ik acht het geen bezwaar haar aan den arbeid te houden; natuurlijk moet haar niet worden opgedragen zware stapels borden te tillen en dergelijk
| |
| |
werk; maar rustig schilderen aan een tafel kunnen zij wel 10 uren uithouden; ook zwangere vrouwen.
6691. V. Hebben deze zekeren tijd om in die omstandigheid rust te nemen in hare gezinnen? Of is het overgelaten aan hare eigen inzichten?
A. Er is daaromtrent geen regel gesteld.
6693. V. Is het een feit of een fabeltje dat er wel gehuwde vrouwen aan de fabriek komen en hare kinderen in het een of ander deel van de fabriek deponeeren, terwijl zij aan het werk zijn, zoodat zij zich feitelijk een primitief genre van crèches maken?
A. Neen, de toegang van kinderen beneden de 12 jaar is trouwens totaal verboden.
6694. V. Is er op 1 Januari jl. op het stuk van de gehuwde vrouwen eene verandering op uwe fabriek gekomen?
A. Neen. Ik heb dezelfde vraag aan den heer Jaunez, chef van de ‘Céramique’ gedaan en hij antwoordde mij: ‘j'allais vous faire la même question.’ Hij vond het even als ik onnoodig verandering aan te brengen.
Wat nu betreft de moraliteit, daarin is in de laatste jaren veel verbetering gekomen, vooral onder de vrouwen. Wij hebben heel veel daaromtrent te danken aan de geestelijkheid, aan de vereenigingen van weldadigheid, aan de Société de Charité van dames en aan de heerenvereeniging van Sint Vincent. Die brengen die menschen bezoeken. Men weet hoe het gaat met de jonge meisjes onder het fabrieksvolk. Wanneer zij verkeeren, gebeurt wel eens iets dat haar noodzaakt om te gaan trouwen. Ik geloof dat bijkans de helft van die menschen bij ons de trappen van het stadhuis opgaan, omdat zij in die noodzakelijkheid verkeeren. Wanneer die meisjes niet trouwen wanneer zij moeder zijn geworden, dan trachten die vereenigingen ze zooveel mogelijk op den rechten weg te brengen. Er is een tijd geweest dat bij ons gezegd werd: Gij moet die schandalen niet in uwe fabriek houden, de vrouwen die bevallen en niet getrouwd zijn, dat zijn slechte vrouwen. En wat was het gevolg? Zij werden publieke vrouwen. Wij hebben eenigen tijd dien weg gevolgd, maar zijn er van teruggekomen; wij zorgen nu dat de vereenigingen van weldadigheid die vrouwen aansporen om te huwen, dat is de eenige weg om de moraliteit te herstellen waar zij een oogenblik verloren is gegaan. Wanneer de moraliteit verloren is gegaan en wij repudieren die vrouwen, dan maken wij een groot getal publieke vrouwen. Zoo is het met veel dergelijke zaken, in theorie is alles zeer mooi, maar vele van die sociale quaestiën moeten afzonderlijk behandeld worden.
Ik heb eene nota overgelegd betreffende een zeker onderdeel van een gebouw, dat de heer Ruys van Beerenbroek niet bezocht heeft, toen hij de fabriek gezien heeft; ik doe dit nu, omdat niet zou beweerd worden, dat de heer Ruys niet alles zou gezien hebben.
Ik meen dat het het beste zou zijn, wanneer een pensioenfonds voor werklieden van Rijkswege werd ingesteld. Een fonds, zooals wij getracht hebben op te richten, is uit den aard der zaak altijd gebrekkig. De Rijksambtenaren blijven altijd bij denzelfden patroon, den Staat, maar de werkman verwisselt dikwijls van patroon, en dan moest het geld dat hij gestort heeft, uitgekeerd worden. Het gevolg zou dan zijn, dat een werkman den dienst ging verlaten om dat geld in handen te krijgen, en dan zou het fonds toch niets geven.
Indien er een Rijkspensioenfonds werd opgericht, dan zou ik het wenschelijk vinden dat ook de fabrikanten verplicht werden daartoe mede te werken door het geven eener bijdrage. Dan heeft pas de werkman de waarborgen die hij noodig heeft, indien de bijdrage niet geheven wordt door en onder toezicht blijft van den patroon.
6695. De heer Ruys van Beerenbroek: Ik wensch nog een paar vragen aan den heer Regout te stellen, ten einde m.i. zooveel mogelijk de afdeeling aardewerk af te werken.
Heeft overwerk plaats? In den overgelegden staat wordt vermeld gedurende 3 weken per jaar, een à twee dagen.
A. Dat wordt zooveel mogelijk voorkomen door het minder werken van de afdeelingen, die te sterk zijn. Waar dus overgewerkt zou moeten worden, wordt aan den produceerenden kant verminderd.
| |
| |
6696. V. In de afdeeling faïencerie heeft in sommige afdeelingen nachtwerk plaats, niet waar?
A. Ja, waar de klei geslempt en geperst wordt.
6697. V. Op welke wijze zijn de ploegen ingericht?
A. Van 's avonds tot 's morgens 12 uur komen zij op.
6698. V. Te beginnen met Maandagmorgen of loopt de molen ook 's Zondags?
A. Tegenwoordig wel, maar bij uitzondering. Zij komen Zondagsavonds op tot Maandagmorgen.
6699. V. Dat opkomen is afwisselend?
A. Ja.
6700. V. Behalve het loopen van dien molen heeft dus Zondags geen werk plaats?
A. Het stoken van de ovens, het toezicht op de molens en een enkelen keer is er een man of 10, 12 voor het bedienen van de molens noodig.
6701. V. Juist; maar behalve dat komt geen Zondagswerk voor in uwe afdeeling?
A. Neen.
6702. A. Straks hebben wij meer speciaal gesproken over de vormers, maar er zijn nog de grondwerkers en daarbij de aardewerkers. Zijn daar geen speciale ziekten te bespeuren?
A. Neen.
6703. V. Is er bij de menschen die de grondstoffen malen en het gips iets wat volgens u nadeelig is?
A. Neen, dat is niet zoo nadeelig als de stof van de klei.
6704. V. Dat geschiedt in een groot, ruim lokaal?
A. Ja.
6705. V. Het gipsbranden zou wat betere ventilatie vorderen, volgens den heer Bekaar. Geeft dat gipsbranden volgens u aanleiding tot iets wat minder gunstig zou zijn?
A. Neen, een man werkt daar onafgebroken gedurende 5 uur per dag, maar ik zal nota van uwe opmerking nemen.
6706. V. Bij de gipsvormers hebben wij geconstateerd dat er twee ventilators zijn; die werken goed en verwijderen alle mogelijke gips die bij het vermengen met water opstijgt.
A. Ja.
6707. V. Hoe geschiedt in de lokalen waar nu het faïencewerk gemaakt wordt de reiniging van de lokalen, en hoeveel malen per week heeft die plaats?
A De lokalen worden dagelijks uitgebezemd en tweemalen per week worden de vloeren door de waterleiding overstroomd. Wanneer het water vanzelf weggestroomd is - de vloer is een hellend vlak - dan wordt het overblijvende water met de geweekte klei die niet is weggevloeid, verwijderd. De afvoer van het vuile water geschiedt langs goten en en pijpen naar het riool.
Hetzelfde heeft plaats in het bordenmakersgebouw, waar men het meeste last van stof heeft.
6708. V. Voldoen de exhausters, die daar aangebracht zijn, goed?
A. Zeer goed.
6709. V. Sedert hoeveel jaren bestaan zij?
A. De eerste zijn 8 à 10 jaren geleden geplaatst; en telkens naar gelang dat de ondervinding leerde dat die exhausters goed waren zijn er nieuwe bijgebouwd. Thans zijn er 17.
6710. V. Hoe is de gewone werkdag verdeeld?
A. Van 's morg. 7-12 en van 1½-6½ uur.
6711. V. In die werkuren hebben de werklieden nog een korten rusttijd?
A. Ja, des morgens en des namiddags tien minuten.
6712. V. Dien tijd moeten zij in de lokalen doorbrengen?
A. Ja.
6713. V. Doch gedurende den etenstijd moeten alle werklieden de fabriek verlaten?
A. Ja, behalve degenen die belast zijn met het toezicht over de machines, want de molens blijven onder den schafttijd draaien.
6714. V. Tijdens ons bezoek aan uwe fabriek, hebben wij een oven gezien, die brandde. Toen zeide uw zoon ons dat men naar eene betere wijze zocht tot lediging van de brandstoffen onder den oven, wanneer het aardewerk gebakken was. Op welke wijze zou dat kunnen geschieden? Het is immers nog niet in werking?
A. Hij nam er eene proef mede door er roosters onder te brengen.
| |
| |
6715. V. En meent gij dat het goed zal werken?
A. Ik geloof dat het leiden zal tot spoediger afkoeling en tot voorkoming van het bezwaar, dat de menschen in een te heeten oven moeten werken.
6716. V. Bij ons bezoek hebben wij de soepkokerij gezien. Zoudt gij ons daarvan iets kunnen mededeelen dat van belang is voor deze enquête? Hoe lang bestaat zij?
A. Sedert anderhalf jaar.
6717. V. Wordt er gebruik van gemaakt?
A. In den laatsten tijd minder.
6718. V. Op welke wijze is zij ingericht?
A. De menschen kunnen voor 5 cents eene kom soep krijgen, die ons zelf 6¼ cent kost.
6719. V. Om welke reden denkt gij dat er nu minder gebruik van wordt gemaakt?
A. Dat kan ik niet verklaren; maar het kan weder toenemen.
6720. V. Krijgen sommige werklieden of kinderen daar gratis soep?
A. Ja; de jongens, die van de dorpen naar de fabriek komen, krijgen gratis soep, tot vergoeding van den tijd dien zij geven om den weg te maken, ten einde bij ons te komen.
6721. V. Gaan zij 's avonds weder naar huis of blijven zij in de stad?
A. Zij gaan naar huis.
6722. V. Hebt gij vele van hen?
A. Een 60tal jongens die gratis soep krijgen, en een 60 vrouwen, en dat neemt zeer toe. Die kunnen wij ruim krijgen.
6723. V. Omdat zij in de fabriek meer verdienen?
A. Ja, en omdat zij dan geregeld werk hebben.
6724. V. Heb ik het wèl dan is volgens uwe inlichtingen de verhouding van het loon van vrouwen en mannen zoo wat als 1 tot 2?
A. Ik zou zeggen dat het voor eene vrouw was als 2 tot 3.
6725. V. Dus eene vrouw verdient ⅔ van het loon van een man. Is dat de verhouding?
A. Dat is als eene vrouw goed geoefend is, maar een meisje verdient 50 of 60 cent en een man f 1,10 of 1,20; doch als do vrouwen geoefend zijn, gaat het voor haar soms tot f 1 per dag.
6726. V. De fabriek heeft als zoodanig geene arbeiderswoningen?
A. De firma zelve heeft een groot gebouw in de St. Anthoniestraat; dat is haar eigendom gebleven.
6727. V. Hoeveel gezinnen wonen daar?
A. Er zijn 76 kamers; maar dat hooge gebouw vindt men niet zoo goed als de woningen die laag bij den grond zijn, zooals er nu een aantal door mij en mijn broeder zijn gebouwd.
6728. V. Denkt gij er nog meer te bouwen?
A. Ja; er worden nu weder 12 gebouwd.
6729. V. De loodwit- en meniebereiding, die wij bij u ook hebben gezien, geeft die aanleiding tot acute vergiftiging?
A. Neen, wij fabriceeren alleen loodwit voor eigen gebruik; om de 6 weken werken daaraan 6 à 8 mannen gedurende 4 of 5 dagen. Afgewisseld met anderen arbeid veroorzaakt dit geen last. De werklieden ontvangen dan melk. Wij hebben het voordeel boven andere fabrieken dat wij nat malen; juist in het droog malen ligt het groot gevaar van vergiftiging.
6730. V. Bestaat in het ziften van de menie gevaar voor den werkman?
A. De menie wordt ongeveer op dezelfde wijze bereid door vuur. Het doet mij leed dat de heer Goeman Borgesius, die onlangs eene schoone rede te Maastricht hield, onze fabriek niet heeft bezocht; naast zijne theoretische beschouwingen zou ik hem practische zaken hebben kunnen toonen.
6731. De Voorzitter: Ik dank u voor uwe komst en voor uwe mededeelingen.
L. Regout. |
|