A. Zoo wat vier jaar.
6734. V. Wat hebt gij tot uw 30ste jaar gedaan?
A. Werkman geweest.
6735. V. Van jongs af aan?
A. Om u te dienen.
6736. V. Waar hebt gij gewerkt?
A. Op de glasblazerij van de firma Regout.
6737. V. Hoe oud zijt gij begonnen?
A. met mijn tiende jaar, op een half jaar weet ik dat zoo niet te zeggen. Daar heb ik gewerkt, dat was een martelwerk, en toen ben ik te huis gekomen op verscheidene plaatsen verbrand. Toen zeide mijn vader: neen, om zoo u te laten slachtofferen, al moest ik broodsgebrek lijden, gij gaat er niet meer heen. Ik had mij gebrand aan de armen en aan den hiel.
6738. V. Op uw tiende jaar zijt gij dus in de fabriek van den heer Regout gekomen, en wel in de glasblazerij. Hoe lang zijt gij daar geweest totdat uw vader u daar vandaan nam?
A. Zoowat 6 of 7 maanden zal ik daar geweest zijn.
6739. V. Dus nog geen vol jaar?
A. Dat geloof ik niet. Ik ben daarna een tijd thuis geweest, en daarna ben ik op de pottebakkerij van den heer Regout gekomen.
6740. V. Waart gij toen al 12 jaar?
A. Ja, ik had mijn communie gedaan,
6741. V. Hoe lang zijt gij in de pottenfabriek gebleven?
A. Dat zal ongeveer 1½ jaar geduurd hebben.
6742. V. Gij waart toen tusschen de 13 en 14 jaar. Wat is er toen met u begonnen?
A. Toen ben ik op de weverij van den heer Posthumus gekomen, waar ik ongeveer 4 jaren gebleven ben; zoowat tot mijn 17de jaar.
6743. V. En wat toen?
A. Toen ben ik gekomen bij mijnheer Stassen in de Havenstraat om met de kar te rijden. Van daar ben ik naar Luik gegaan, en toen ik daar een tijd geweest was, zei ik: vooruit, nu in dienst en ben toen nummerverwisselaar geworden.
Ik paste goed op, en toen mijn tijd om was, deed mijnheer Stassen zijn best om mij terug te krijgen, omdat ik natuurlijk fatsoenlijk was.
Toen ik 's Maandagsmorgens om 12 uur uit dienst kwam, had men mij dadelijk willen hebben, maar ik ben eerst den volgenden morgen weer aan 't werk gegaan.
6744 V Hoelang zijt gij daar geweest?
A. Totdat ik een herberg ben gaan doen, waarvoor de heer Stassen mij het geld heeft voorgeschoten, omdat ik altijd goed opgepast had, natuurlijk. En nu gaat het mij redelijk goed.
6745. V. Nu doet gij uw eigen zaak in steenkolen en een herberg, en mijnheer Stassen heeft je aan kapitaal geholpen?
A. Ja.
6746. V. En het gaat u daarin goed?
A. Ja Goddank, met de Heilige Moeder Gods!
6747 V. Zijt gij getrouwd?
A. Om u te dienen, met 6 kinderen. En ik mag er nog twaalf krijgen, als het zoons zijn, zijn ze allen voor den Koning; ze worden allen dragonder of huzaar. Liever dan op de fabriek. Als zij teekenen willen, mogen zij het doen voor hun geheele leven. Ik ben zelf soldaat geweest, en als ik een soldaat zie groeit mij het hart in het lijf, als hij maar proper is.
6749. V. Nu, laat ons nu eens komen tot het punt waarvoor gij nu hier zijt.
Zeg precies zooals het is. De zaken niet leelijker maken dan ze zijn, maar eerlijk en te goeder trouw vertellen zooals het is. Wat ligt u nu nog bij uit den tijd dat gij in de glasblazerij waart? Gij zijt er het eerst naar toe gegaan op uw tiende jaar. Hoe laat moest gij er naar toe?
A. 's Nachts om half twaalf, dat was ook tot verveling van mijn ouders, die 's nachts moesten waken om mij te roepen. En dan kwam ik 's morgens om half twaalf naar huis, zoo zwart als een moor, terwijl ik bijna niet kon staan van vermoeidheid, dat kunt gij begrijpen.
6750. V. Waren er veel kinderen met u toen ter tijd of weinig van die kinderen van 10 jaar?
A. Dat was equilibre.
6751. V. Waren er veel?
A. Heel veel.
6752. V. Waren er naar uw rekening 10 of 12 of meer?
A. Wel een 30, misschien meer.
6753 V. Waren dat allen van die kleine jongens?