De arbeidsenquête van 1887. Deel 2: Maastricht
(1981)–Anoniem Arbeidsenquête van 1887, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
aanraking te komen met de arbeiders van fabrieken en hunne gezinnen? A. Zeer zeker. 5829. Waarin bestond die aanleiding? A. Eerstens ben ik gemeente-armendokter van eene wijk, want er zijn 5 wijken; verder ben ik geweest 12 jaren dokter van de glasslijpers, van 1873 - 1885; 4 jaren van de glasblazers en 4 jaren van de Céramique te Wijk. 5831. V. Heeft uwe langdurige ondervinding u ook gegevens aan de hand gedaan waarvan gij begrijpt, dat het nuttig zal zijn hier mededeeling te doen in het belang van het onderwerp der enquête? A. Jawel, Mijnheer de Voorzitter, maar natuurlijk vooral op het gebied der ziekten. Bij glasslijpers en aardewerkers is de voornaamste en eenige ziekte, die het gevolg is van den aard van hun werk, de phthysis. Door het stof, dat zich aanhoudend in de lucht bevindt, ontstaat natuurlijk hoest, gevolgd door chronische ontsteking der slijmvliezen, die ook de longen aantast, en eindelijk komt de tering. De lieden beseffen dit zelf zoozeer, dat die tering door hen slijpers- en pottemansziekte genoemd wordt, naar het werk waardoor zij ontstaan is. Bij slijpers is de ziekte nog veel erger dan bij de aardewerkers, omdat het stof van het glas, dat aanhoudend in de lucht zweeft, veel scherper is dan het stof van het aardewerk. Het ergst van alles is het echter nog bij het slijpen van bajonetten, dat ik te Luik, waar ik studeerde, heb leeren kennen. De arbeiders aan dat laatste werk houden het geen twee jaar uit of zij sterven. Dat was althans in dien tijd het geval. Het waren toen allen meisjes. Die bajonetten werden geslepen op een steen en dat gaf een straal van vuur, voeten lang. Wel stonden zij er achter, maar het stof van het ijzer zweefde in de lucht, dat werd ingeademd en dit was het groote bederf. Bij de ziekte der aardewerkers behooren ook de loodvergiftigingen, omdat de borden en andere aardewerken, nadat zij gemaakt zijn, gevernist moeten worden. De lieden zitten den geheelen dag met de handen in dat vernis waar loodpraeparaten in zijn. Dit leidt zeer dikwijls tot chronische loodvergiftigingen met paralysis. Ik heb gehoord dat deze wijze van werken thans veranderd is. Ook menie wordt gebruikt en, het is om het fijnste te krijgen, gezift. Ook weder dat stof wordt ingeademd, en brengt acute vergiftiging teweeg. Hetzelfde is het geval bij personen die acetas plumbi maken. Dat wordt gemaakt met plakken van lood tusschen paardenmest, bevochtigd met azijnzuur, waardoor er eene laag acetas plumbi op ontstaat, die dan in handen genomen wordt. Door het aanraken van die natte stof blijft ze aan de handen kleven en omdat de de menschen alvorens te gaan eten de handen niet wasschen, komt de stof in het lichaam en krijgt men loodvergiftiging. Dan heeft men verder gloeiovens, die eene ontzettende hitte verspreiden, want ook wanneer de ovens zoogenaamd uit zijn, heeft men nog eene zeer hooge temperatuur. De werklieden werken daar half naakt, maar omdat zij dan telkens van die heete in eene koude atmosfeer komen, heeft men vele acute gevallen van verkoudheden. Eene andere fabriek is de ijzergieterij. Daar staan de werklieden bloot aan het spatten van het ijzer. Wanneer de vormen nog eenigszins nat zijn, dan springen zij gemakkelijk. Wat de koperfabrieken betreft, ik heb geen kopervergiftiging gezien, maar wel dat de zwaveldampen chronisch hoesten ten gevolge hebben. Vroeger werd in de behangselpapierfabriek arsenik gebruikt, maar thans niet meer. Ten aanzien van de zinkfabriek deden zich, volgens de verklaring van een mij bekend geneesheer, geen speciale ziekten voor. De werklieden zijn sterk. Uit de fabriek te Eysden bij Maastricht ontontsnapte vroeger veel zinkwit, zoodat gras en boomen er onder leden. Ook is de kolendamp daar zeer nadeelig. In de papierfabriek, eene allerprachtigste inrichting, wordt chloor gebruikt voor het ontkleuren van het linnen. Na dat ontkleuren komt het in de waschbakken, waar zich die chloor vrij sterk ontwikkelt. Hierdoor ontstaan keelziekten, chronisch hoesten, slechte spijsver- | |
[pagina 55]
| |
tering; de lieden vermageren, omdat de chloor vergiftigend werkt. 5832. V. Gij zeidet daareven dat, wat die chronische vergiftiging betreft, dit in den laatsten tijd veranderd was, door het invoeren eener nieuwe behandeling? A. Ik heb gehoord, dat de arbeiders eene soort van tang zouden hebben om het bord vast te grijpen. Die werklieden arbeiden echter op stuk, en daar het gebruik van die tang niet zoo gauw gaat moet de verdienste van den werkman daaronder lijden. 5833. V. Hebt gij het gebruiken van die tang zelf waargenomen? A. Neen, ik heb nooit iets waargenomen, want in de fabrieken der firma Regout, wordt een ieder, bij aanplakbiljet, verzocht niet te vragen om de fabrieken te zien, ten einde eene onaangename weigering te voorkomen. 5834. V. Dus de fabrieken der firma Regout hebt gij nooit bezocht? A. Nooit, wel die van Lhoest (Lammens). 5835. V. Gij hebt wel werklieden behandeld, die in de fabrieken des heeren Regout kwalen opdeden? A. Ja. 5836. V. Hebt gij daar talrijke gevallen van tering onder de slijpers, loodvergiftiging bij de émailwerkers en bij de menschen, die in de menie werken opgemerkt? A. Ja. 5837. V. Zouden er geen preservatieve maatregelen tegen die euvels te bedenken zijn? A. Ik weet niet hoe die fabrieken eigenlijk zijn ingericht, dus ook niet hoe men er door ventilatie iets aan zou kunnen doen. 5838. V. Gij kent de localiteiten niet, dus is het ijdel er u naar te vragen? A. Ja, alleen weet ik dit, dat, nadat de vorm gedroogd is, die afgedraaid moet worden om dien zuiver en glad gepolijst te krijgen, en dan ontstaat veel stof. 5839. V. Gij hebt ons zooeven medegedeeld, dat bij het uitnemen van gebakken goed uit de ovens, die ovens nog in hooge mate verhit zijn. Weet gij met zekerheid dat dit het geval is? A. Die menschen vertellen het allen zelf. 5840. V. Aan u zelven ook? A. Ja, bepaald meermalen. Ik heb zoo dikwijls gevraagd welke temperatuur in die ovens was. Men antwoordde dan: ‘O God! 't is er bijna niet om uit te houden.’ De menschen gaan er bijna nakend in, en worden over het geheele lijf met zweetdroppels bedekt. 5841. V. Die menschen beklagen zich daarover bij u. Hebben zij u ook in détails verteld hoe het toegaat, waardoor gij eenigszins een beeld verkregen hebt van dien toestand in zulk een oven? A. Het eerste wat een dokter aan zulke menschen vraagt, is: wat is uw beroep? Hij heeft dan den leiddraad voor de ziekte. Hoest zulk een werkman en vertoont hij verschijnselen van longontsteking, en de dokter verneemt dat hij in de ovens werkt, dan laat hij zich daarvan meer vertellen. Niet eens, maar honderde malen heb ik naar de temperatuur van die ovens gevraagd. Het antwoord luidde steeds, dat in die ovens eene zeer hooge, een bijna verstikkende temperatuur heerscht. 5842. V. Is het voor het fabrikaat noodig, dat die menschen in de ovens gedreven worden, of is het alleen om meer spoed te maken? A. Dat geschiedt om de ovens zoo spoedig mogelijk leeg te krijgen; dan bespaart men warmte. 5843. V. Het verschil tusschen winteren zomertemperatuur heeft daarop zeker weinig invloed? A. Och neen, dat heeft daar weinig mede te maken. Als de oven maar even zóó is dat een mensch er in kan, begint het werk. 5844. V. Weet gij ook of er voorzorgsmaatregelen genomen worden om den overgang uit die groote hitte in de gewone temperatuur minder nadeeligte doen worden? A. Neen, dat is mij niet bekend. 5845. V. In een stuk door een te Maastricht bestaande vereeniging omtrent het door u uit eigen beweging ter sprake gebrachte punt wordt het volgende gezegd: ‘Bij druk werk is het aantal ovens voor aardewerk soms te gering. Er is dan geen tijd of gelegenheid om de ovens te laten bekoelen, zoodat de arbeiders half naakt er in moeten gaan om het | |
[pagina 56]
| |
werk, dat gereed is, er uit te halen. En dan gebeurt het dat de lappen waarmede zij de handen omwinden, door de hitte in brand vliegen. Het behoeft geen betoog, dat deze wijze van het ledigen der ovens, die door het stichten van meerdere ovens geheel onnoodig zou worden gemaakt, niet alleen gevaarlijk, maar hoogst ongezond voor den arbeider is’. Stemt dat met uwe mededeelingen overeen? A. Dit komt met mijn gezegde overeen, maar ik heb nooit geobserveerd dat zij brandwonden hadden. 5846. V. In een ander stuk, dat wij gekregen hebben staat letterlijk als volgt: ‘dan de slaven uit de ovens met hun uitgedroogd lichaam van matheid moete naar de geloeijende ovens in, om de waar er uit te halen dat hun de haren op het hoof verbrande meester het is te warm wat de warm - gij gaad voor twee dagen naar huis en nog eeno keer de poort af dan moet die arme slaaf maar dootstil naar de hel van warmte’. Dit kunnen dus inderdaad feiten zijn? A. Het branden van het haar is wel wat overdreven, dat zij in de ovens moeten of anders de poort uitgaan is ook eene bepaalde waarheid. Als zij om ander werk vragen, wordt er gezegd: gij doet dit werk, of gij gaat de poort uit. 5847. V. Dus voor zoover het mogelijk is geweest om uit de tweede hand gegevens te verzamelen, en uit de verklaringen van uwe patienten omtrent deze feiten moet gij erkennen, dat er voor u geen reden is om in het algemeen de juistheid van die beweringen in twijfel te trekken? A. Het wordt mij te dikwijls gerepeteerd. 5848. V. En op welke fabriek heeft dit met name betrekking, naar u onderstelt? A. Op die van de firma Regout. 5849. V. Met name op de aardewerkafdeeling? A. Op alle afdeelingen. 5850. V. Heeft u in uwe praktijk aanleiding gehad om bepaalde observaties te maken over den schadelijken invloed van het te vroeg in de fabriek arbeiden van aankomende jongens en meisjes, kinderen van 12, 13, 14, 15, 16 jaar? A. Ja, dat is voornamelijk bij glasblazers. Daar heeft men 4 soorten van personen: den souffleur, den carreur, den grooten gamin en den kleinen gamin. De kleine gamin, de jongste jongen staat met de pijp voor den oven en haalt door eene kleine opening het gloeiende glas er uit en loopt er mede naar den grooten gamin, deze geeft het aan den carreur, die in de hoogte staat, opdat de groote stukken niet op den grond zouden komen, en de souffleur staat onder en snijdt het af. De souffleur is eigenlijk de baas. 5851. V. En naar uwe meening is het werk, waarvan gij ons eene korte beschrijving gegeven hebt, schadelijk voor die aankomende jongens? A. Zeer zeker; die kinderen zien er allerellendigst en als levende skeletten uit. Daarbij komt, dat zij niet genoegzaam gevoed worden en slechts f 0,25 per dag verdienen. 5852. V. Het is dus niet uw indruk, dat de arbeidersbevolking aldaar er zoo florissant uitziet en voor een medisch oog geen aanleiding geeft om te denken, dat er in die fabrieken dingen plaats grijpen die schadelijk zijn voor de gezondheid? - Gij lacht; maar in het allereerste begin van onze verhooren is ons van medische zijde gezegd, dat de arbeidsbevolking te Maastricht, als men die zoo op het oog zag, in geen enkel opzicht aanleiding gaf tot het instellen van eenig onderzoek. Is uwe ervaring eene andere? A. Dan worden die kinderen nagejaagd, alles moet snel gaan en als de jongens dan niet sterk zijn, worden zij loomerig en mislukt er dan het eene of andere stuk dan krijgen zij er op, niet alleen met de hand maar ook wel met een gloeiend ijzer. Dat gebeurt nu niet veel - maar er wordt ook niet veel geklaagd, want als de baas het hoort deugt het niet. Eenmaal heb ik gezien dat het ijzer, doordat het gloeiend was, zich om de knie had geslagen en op de knieschijf eene vrij dikke brandstreep had achtergelaten. 5853. V. Die feiten zelve hebt gij natuurlijk niet gezien, maar wel de gevolgen er van? A. Natuurlijk vraag ik, als een jongen met zoo iets bij mij komt, hoe of | |
[pagina 57]
| |
hij daaraan komt. En dan wordt het verteld. 5854. V. Hoe is het, met zulke dingen voor oogen, te verklaren dat niettegenstaande alle mogelijke moeite door ons gedaan om werklieden tot getuigen voor deze enquête te krijgen, slechts één brief van een werkman is ontvangen uit geheel Maastricht. Is daarvoor eene verklaarbare reden, bij voorbeeld vrees? A. Vrees om te spreken meent gij? 5855. V. Vrees om te spreken zal ik niet zeggen, maar wellicht vrees van weggejaagd te worden, omdat men gesproken heeft? A. Dat zou bepaald eene reden kunnen zijn. 5856. V. Hebt gij eene bepaalde meening over hot laten arbeiden in fabrieken van aankomende jongens 12-16 jaren in het algemeen; keurt gij het af? Zoudt gij het wenschelijk vinden dat het verboden werd of acht gij den toestand bestaanbaar? A. Ik zou den leeftijd minstens op 14 en liefst op 16 jaren gesteld willen zien. De jongens zijn dan meer ontwikkeld en sterk genoeg om te werken. Op 12-jarigen leeftijd zijn het nog kinderen, die met knikkers moeten spelen. 5857. V. En deze kinderen spelen niet met knikkers! Zijn zij echter behoorlijk ontwikkeld, wat het onderwijs betreft? A. Neen, zij blijven bij afwezigheid van de moeder tehuis om op de kleinere kinderen te passen. In plaats daarvan leggen zij de kleinen eenvoudig in de wieg en loopen de straat op. 5858. V. Dus dit hangt, wanneer ik het goed begrijp, ook alweer samen met het werken in de fabrieken door de moeder? Ook dat keurt gij af? A. Juist omdat ik wist, dat er een enquête zou gehouden worden, heb ik er met verscheidene vrouwen over gesproken. Zij waren eenparig van oordeel, dat het verboden moest worden, maar tevens dat het eene noodzakelijkheid is omdat de mannen niet genoeg verdienen dat het gezin er van zou kunnen bestaan. De arbeid der moeders is ook alweer eene reden van de groote sterfte onder de kinderen, die thans de borst niet krijgen, daar de moeders reeds drie weken na de bevalling weer aan het werk moeten zijn. In Maastricht sterven de meeste kinderen beneden den leeftijd van éénjaar, en dat is de oorzaak daarvan. 5859. V. Dus gij hebt met het oog op deze enquête, met vrouwen uit dien stand over deze zaken gesproken. Hebben zij ook niet andere dingen gezegd? A. Ja, er is geen middageten. De mannen komen om 12 uren van de fabriek en om 1 uur moeten zij er weder zijn. Zij drinken een kop koffie, eten een boterham en daarbij moet het blijven. 5860. V. Maar aan de fabriek der firma Regout is, meende ik, eene soepkokerij. Wordt daar geen gebruik van gemaakt? A. Dat is van latere origine; daar weet ik niet van. Ik geloof dat zij een jaar of drie bestaat. 5861. V. En heeft men aan de andere fabrieken niets van dien aard? A. Neen, maar daar betalen zij beter. De werklieden daar heb ik althans nooit hooren klagen. 5862. V. Hebben de klachten, die door u vernomen werden bij de besprekingen met het oog op deze enquête dan meer bepaald betrekking op de fabrieken van de firma Regout? A. Ja, vandaar is eens die opstand van de glasblazers gekomen. Nadat er veertien dagen gewerkt was, werd gezegd: wij betalen maar zooveel uit. 5863. V. Dat was die loonsvermindering? A. Ja; dat was na veertien dagen werkens. Er was niet vooraf gewaarschuwd: wij gaan dat doen. 5864. V. Gij spreekt van 14 dagen omdat het loon uitbetaald wordt par quinzaine. Niet waar? Maar krijgen de menschen hun loon onmiddellijk na het verstrijken van die quinzaine of verloopen er nog eenige dagen tusschen den vervalen den betaaldag? A. Dit weet ik niet? 5865. V. Die loonsvermindering werd dus niet vooraf aangekondigd maar ingevoerd nadat het hoogere loon reeds verdiend was? A. Ja, zooals mij is verzekerd. 5866. V. Hebt gij wel gehoord dat het loon verminderd werd als het bleek dat de werkman, die bij stuk betaald | |
[pagina 58]
| |
wordt, een zeker cijfer bereikt had? A. Ja. 5867. V. Als dus de werkman door sterkere inspanning een hooger loon zou kunnen verdienen, treedt de loonsvermindering in met het effect dat ondanks de meerdere inspanning het loon en définitive denzelfden standaard bleef behouden? Is dit zoo? A. Ja; als de menschen pas aan het werk komen hebben zij nog geen behendigheid in het vak. Zij krijgen dan bijv. f 2 voor 100 te vormen stukken, doch als zij er later 200 maken ontvangen zij slechts f 1, zoodat in den regel niet meer dan f 1,50 per dag kan verdiend worden. Dit was het geval bij de faïenciers volgens het verhaal van de werklieden; zelf heb ik het niet waargenomen. 5868. V. Uw praktijk brengt u evenwel in de kringen van die menschen, en dan storten zij hun hart door die klachten voor u, den dokter, uit? A. Ja. 5869. V. En op grond van die mededeelingen en van uwe onder die omstandigheden verkregen ervaring legt gij uwe verklaring af? A. Ja. 5870. V. Hoe denkt gij - de vraag is misschien naïf, maar toch wensch ik uw antwoord daarop te vernemen - over het nachtwerk van aankomende meisjes en van vrouwen; keurt gij dit goed of af? A. Ik weet niet dat door vrouwen en meisjes te Maastricht des nachts gewerkt wordt. 5871. V. Ook niet door vrouwen? A. Ik geloof het niet. 5872 V. In onderscheiding van de vorige vragen kunt gij met het oog op feitelijke ervaring op die vraag aangaande het nachtwerk geen bepaald antwoord geven? A. Neen. 5873. V. Wanneer die werklieden oud zijn geworden, voor zoover dat dan met hen het geval wordt, en versleten zijn, hoe komen zij dan aan hun einde? A. Dan worden zij heel eenvoudig aan de deur gezet. Dat gaat tegenwoordig een weinig vroeger, en wel als zij wat minder werk presteeren. 5874. V. Is dat in alle fabrieken zoo? A. Ik weet het niet. De Céramique ken ik niet lang genoeg. Bij Lhoest gebeurt het niet; daar blijven de werklieden lang, omdat de patroon zeer humaan jegens hen is. Al die werklieden hebben hem lief. 5874. V. Dus een hebbelijkheid van klaagliederen aan te heffen, rauwelijks er maar op toe, zonder regard op personen in 't algemeen, hebt gij- bij de werklieden in Maastricht niet opgemerkt? A. In het algemeen niet. 5876. V. Gij zegt dat de menschen bij Lhoest niet klagen en hun patroon liefhebben? A. Ja, ook op de Céramique. 5877. V. De nadeelige dingen, die gij gememoreerd hebt en hebt moeten memoreeren, omdat gij verplicht zijt als getuige hier de waarheid te zeggen, die nadeelige dingen hebben betrekking, op welke fabrieken? A. Voornamelijk op de fabrieken van de firma Regout. Ook in de Céramique heb ik ook wel tering bij de aardewerkers waargenomen, maar niet zooveel als bij de fabrieken van de firma Regout. 5878. V. Hoe is de toestand in de kleinere fabrieken, als de geweermakerij, de deken- spijker- en behangselpapierfabrieken? A. Daarover heb ik geene speciale opmerkingen. 5879. V. Gij hebt dus geen reden om een ongunstigen dunk te hebben van den toestand van de kleinere fabrieken in Maastricht? A. Juist. 5880. De heer Ruys van Beerenbroek: De jonge werklieden van 13-15 jaar komen op de fabrieken natuurlijk in aanraking met de oudere werklieden. Werkt dat contact op hunne ontwikkeling in goeden of slechten zin? A. In het algemeen is het peil van beschaving van de werklieden tamelijk laag. Zij hebben een taal en wijze van spreken, ook op zedelijk gebied, die allesbehalve kan geroemd worden. De jonge werklieden komen ook in contact met de meisjes, en dientengevolge krijgen zij ook buiten hot werk omgang - met elkaar, waardoor vele onnatuurlijke kinderen ontstaan. De meisjes zijn echter geen slechte vrouwen; wanneer | |
[pagina 59]
| |
hunne vrijers hun militieplicht vervuld hebben, trouwen zij. Zij moeten tot hun 24ste jaar wachten; eerder kunnen zij niet huwen, zij hebben dan reeds een, twee of drie kinderen. Het is eene zeldzaamheid als een man, die van dienst afkomt, van zijn meisje afziet. 5881. V. Gij zijt werkzaam geweest als dokter bij de militie en hebt als zoodanig nogal ondervinding kunnen opdoen, wat de lichamelijke ontwikkeling betreft van de jongens, die onder dienst moeten. Hoe staat het daarmede? A. In het laatste jaar niet, maar vroeger moesten er veel worden afgekeurd. Die echter soldaat worden, knappen, al zijn zij wat achterlijk, onder dienst wel op; zij gaan er beter uitzien, en als zij na afloop van den diensttijd weder naar de fabrieken gaan, wat regel is, dan kunnen zij weder een tijd mede. 5882. V. Gij komt als sectiedokter nog al eens met de gezinnen in aanraking. Hoe staat het, naar uwe ondervinding, met de ontwikkeling dier menschen; doen zij nog al aan lectuur? A. Niet veel, de meesten kunnen niet eenmaal schrijven en die al lezen kunnen, ontbreekt het daarvoor aan tijd, behalve op Zondag. 5883. V. Zijn er te Maastricht ook leesgezelschappen? A. Ja. De Katholieke Heerenvereeniging en de Loge hebben bibliotheken die kosteloos lectuur verschaffen. Het meeste gebruik wordt gemaakt van de lectuur der eerstgenoemde vereeniging. 5884. V. Gij hebt gesproken over het kinderen krijgen van ongehuwde fabrieksarbeidsters. Waar blijven die kinderen, dat wil zeggen, wanneer de arbeidsters weinig tijd na hare bevalling weder naar de fabriek gaan? A. Die blijven te huis bij de grootmoeder, die voert ze pap, dan krijgen ze darmontsteking en dan gaan zij dood. 5885. V. Is het u bekend of er eene crêche op de eene of andere fabriek is waar de kinderen gebracht worden gedurende het werk? A. Die ken ik niet, maar ik heb wel gehoord, dat er eene crêche in de fabriek der firma Regout zou ingevoerd zijn. 5886. De Voorzitter: Gij hebt vernomen dat praatje liep, maar of het waar is weet gij niet? A. Ik weet het niet en geloof het ook niet. 5887. V. Hebt gij ook ondervinding opgedaan omtrent het drankmisbruik onder de arbeiders? A. Dat gebeurt nog al, vooral die arbeiders welke den geheelen dag voor het vuur staan drinken nog al. 5888. V. Dus gij bedoelt meer bepaald de blazers? A. Ja, maar ook de slijpers. 5889. V. Drinken zij gedurende het werk? A. Neen, dat is verboden. 5890. V. Zij brengen dus op de fabriek de flesch niet mede? A. Neen, dat mag niet. 5891. V. Drinken de vrouwen en de meisjes ook? A. Dronken vrouwen en meisjes ziet men bijna nooit. 5892. V. Wat drinken zij, jenever of bier? A. Zij drinken veel jenever. Wanneer het volk om 12 uur uit de fabriek komt, dan stormt het naar al de vergunninkjes in de Boschstraat, en dan wordt er nogal tamelijk gedronken, dat gaat uit bakskens. 5893. V. De Voorzitter: Ik dank u vriendelijk voor uwe inlichtingen. Dr. J. Nijst. |
|