| |
Verhoor van den heer dr. L.H.P. Schols:
5894. De Voorzitter: Wilt gij zoo goed zijn uw naam voornaam, beroep, ouderdom en woonplaats op te geven?
A. Leonardus Hubertus Petrus Schols, medicinae doctor en arts, oud 38 jaren, wonende te Maastricht.
5895. V. Mijnheer Schols, u is een van de zeer weinige personen, die gevolg hebben gegeven aan onze oproeping om zich aan te melden tot het geven van dienstige inlichtingen. Wij hebben van uw aanbod gebruik gemaakt. Mogen wij u nu gelegenheid geven om aan ons die mededeelingen te doen, die u begrijpt dat voor de zaak waarvoor wij hier zijn, van nut en belang kunnen wezen?
| |
| |
A. Wilt u ook ecne bepaalde volgorde aangeven?
5896. V. Neen, wij laten die geheel aan u over; u kunt dat dan inrichten, zooals het u het gemakkelijkst is.
A. Aangaande de eerste punten heb ik weinig mede te deelen; alleen betrekkelijk de eerste vraag is mij een en ander opgevallen; ik bedoel den kinderarbeid.
Vooral schipperskinderen worden zeer dikwijls gebruikt als last- of trekdieren. Kinderen van 7, 8 jaar worden door hunne ouders genoodzaakt om de schepen langs de vaarten te trekken, en kunnen natuurlijk geen onderwijs genieten. Die kinderen zijn den geheelen tijd op het schip, trekken van de eene plaats naar de andere en zijn dus buiten de gelegenheid om scholen te bezoeken.
Bij gelegenheid dat ik wel eens op zulk een schip kwam, is mij gebleken dat die kinderen weinig onderwijs genoten hebben. De toestand, wat kinderarbeid betreft, is echter veel verbeterd; want ik herinner mij hoe ik voor 15, 16 jaren des nachts om 12 uur kinderen van 8, 9, 10 jaren over de straat heb zien gaan met een keteltje, waarin wat aardappelen of brood, die zich naar de glasblazerij begaven. Dit heeft gelukkig niet meer plaats.
Omtrent hoofdpunt II kan ik slechts mededeelen dat voor zoover ik weet te Maastricht eene bedoelde plaatselijke verordening niet bestaat.
De aard van den arbeid is zeer verschillend. Op de grootste fabriek die wij hebben, op die van de firma Regout, gebruikt men de meisjes meestal om te schilderen. Dit is eene goede bezigheid voor haar, in een vrij gezond lokaal met goede verlichting, goede lucht en alles wat er noodig is. Verder worden zij gebruikt voor het inpakken, nazien der waren, afkappen, het beplakken van aardewerk door middel van figuren enz., alles zeer lichte arbeid.
De jongens worden gebruikt als pottenknechts, dat wil zeggen: zij moeten den vormer die de borden maakt behulpzaam zijn, de borden aannemen, ze in de droogkasten zetten; voor een groot gedeelte echter ook bij de glasblazers om de voorwerpen weg te brengen naar den koeloven enz.
Omtrent de wijze van loonberekening heb ik geene bepaalde zekerheid, de pottenjongens worden door den pottenbaas betaald. Natuurlijk heeft die hulp voor een prikje plaats, of de vader gebruikt zijn zoon daarvoor.
5897. De heer Ruys van Beerenbroek: Gij zegt dat de arbeid van die jongens door den pottenbaas moet betaald worden. Is het u ook bekend dat dit loon wordt geregeld door den fabrikant, die bepaalt hoeveel percenten van het loon de baas en de jongen krijgt?
A. Dat weet ik niet.
De volgende vraag betreft den arbeid van vrouwen en kinderen in de fabriek zelf. De meisjes zijn meestal van den leeftijd van 13 en 14 jaren. Zij verrichten gewoonlijk de lichtste bezigheden, als: het snijden van papier, terwijl zij bij het vernissen slechts voor het dragen van de kleinste stukken gebruikt worden. Op de Céramique bestaat het algemeen voorschrift dat, als een der meisjes zich ziek meldt, zij slechts een briefje van den dokter behoeft over te leggen, dat zich sporen van loodvergiftiging vertoond hebben om onmiddellijk in eene andere afdeeling geplaatst te worden.
5898. De Voorzitter: Is dit alleen op de Céramique het geval?
A. Bij de firma Regout heb ik de afdeeling niet onderzocht, zoodat ik daar niet van afweet.
Overigens kan, mijns inziens, de arbeid van meisjes in de fabrieken niet voorkomen worden. Vooreerst kan men het uitknippen van het papier niet aan oudere personen of aan jongens opdragen. Ook zijn de meisjes geschikter voor het opplakken der versierselen op de potjes. Het aanbrengen van andere kleine versierselen kan evengoed door de meisjes verricht worden, die zoodoende natuurlijk tot ondersteuning van het huisgezin bijdragen.
Ook zelfs getrouwde vrouwen. Er is mij een geval bekend, dat de man een ongeluk had gekregen in de kiezelgroeven; hij is verlamd en kan niets doen. Gaat men nu de vrouw verhinderen te werken, dan kunnen zij niet in hun onderhoud voorzien. Hij kookt den pot, zij gaat werken, en zoo blijft het huishouden in stand.
Dat het bedrijf op jeugdigen leeftijd
| |
| |
beter wordt aangeleerd, daar is iets van aan; maar het verschil tusschen 12 of 14 jaar en 16 jaar is toch zoo groot niet. Er zijn echter werktuigen waarvoor wel bepaald handigheid noodig is. Zoo zijn er voor het maken van die kleine driehoekjes, die dienen om de potten van elkander te houden. Er behoort groote handigheid toe, om daarmede om te gaan. Vroeger had men daarvoor eene machine, waar men dikwijls met de vingers tusschenkwam. Men moest die met den voet in beweging brengen, een hefboom besturen en van een oogenblik gebruik maken om het voorwerp er uit te pikken. Dan werd men niet zelden verwond.
Wat de veiligheid der werklieden met opzicht tot de machinerieën betreft, geloof ik dat die voor een groot gedeelte bestaat. Maar de werkman, altijd met denzelfden toestel omgaande, raakt er zoo aan gewend, dat hij de gevaarlijkste dingen doet. Zoo had in de papierfabriek een jongen een ongeluk gekregen, omdat hij onder de bank was doorgekropen waarop eene machine stond, van welke een hefboom onder de bank doorging. Ik vroeg hoe zich dat toegedragen had, en om het mij te toonen, kroop een andere jongen onder de bank door, terwijl de machine in werking was.
Dit is nalatigheid en roekeloosheid van de werklieden zelven. Ook het eigenbelang van de fabrikanten vordert dat niet roekeloos gehandeld wordt en dat geene machine wordt gelaten zonder preventieve maatregelen. Nog een ander geval is mij bekend van een jongen die een drijfriem wilde aftrekken. Eenjongen komt in zijn vrij uur bij een ander zien hoe dat gaat. Hij ziet hoe de riem van het wiel wordt afgenomen en er met een haak weêr opgeschoven. Hij wil dit ook doen; ondertusschen grijpt de riem den jongen en zijn arm gaat af.
De schadelijkheid voor de gezondheid is inherent aan het vak, onder andere voor de faïenciers. In Maastricht heeft men het spreekwoord: een faïencier wordt niet ouder dan 40 jaren; dan volgt de tering. Ik heb mij zelven gevraagd of dit zoo is. Ik heb opgemaakt eene lijst van de leden der ziekenbus van de faïenciers van de firma P. Regout van Februari 1882, en ik heb nagegaan wat er van die personen geworden is. En dan vind ik dat er 214 werklieden zijn: 4 geboren tusschen 1820 en 1830, dus ouder dan 52 jaar toen de lijst werd opgemaakt; 21 ouder dan 42 en jonger dan 52 jaar; 51 tusschen 32 en 42 jaar; 138 tusschen 22 en 32 jaar. De ouderen in aanmerking nemende, kan men dus niet zeggen dat allen op zekeren leeftijd sterven. Volgens dezelfde lijst zijn nog op de fabriek 174 lieden, afwezig 21 die naar andere fabrieken, naar Harderwijk, naar Saargemund of naar andere vakken gegaan zijn, brievenbestellers werden enz. Overleden zijn 19, alzoo een sterftecijfer van 19 op 214, gedurende 4 jaar en circa 11.5 maanden, of van 17.74 op 1000, een getal dat gunstig is naar gelang het beroep zoo ongezond is. De cijfers zijn juist en kunnen op den burgerlijken stand worden nagegaan.
Ziekte-oorzaken zijn er bepaald bij de faïenciers, maar gedeeltelijk door eigen schuld. Komende uit eene verhitte ka mer, halen zij aarde in een vochtigen kelder, die op zekeren afstand is. Naar mijn inzien kon dit gevoegelijk gebeuren door anderen. Volgens den fabrikant zou dan echter de aarde te droog worden en. dus minder geschikt om te bearbeiden. Deze tegenwerping heeft ook hare waarde. Zoo zorgt de werkman die uit de fabriek komt, niet voor het verwisselen van kleeren, en gaat met bemorst gezicht en witte handen naar huis, waardoor hij gedeeltelijk die stofjes naar binnen krijgt. Vroeger ging de ventilatie langs boven, sedert is die langs onder gemaakt. Wordt de ventilatie wat sterk, dan klaagt de werkman over koude en hangt zijne kleêren te drogen.
De klachten die de werklieden somtijds uiten over de betaling zijn niet altijd zeer gegrqnd. Voor eenigen tijd verkeerde een werkman, Willens genaamd, uit de cité ouvrière, in slechte omstandigheden. Zijne vrouw vertelde, dat hij maar drie gulden verdiende, maar bij onderzoek bleek dat hij 12 gulden verdiende en daarbij een lui werkman was.
De faïenceriekas schijnt heel goed te werken. Een werkman die f2 à f2,25 verdiende is zeventien maanden zonder arbeid en krijgt elken dag een gulden.
| |
| |
De loodvergiftigingen, die vroeger voorkwamen, zijn tegenwoordig vrij wat verminderd door het invoeren van tangen, waarmede het voorwerp in het loodpraeparaat wordt gestoken, terwijl vroeger bij de bewerking het voorwerp in de hand gehouden werd. Zoodra er iets bemerkt wordt, gaat de werkman van den bak af.
Eene andere bezigheid, die zeer onaangenaam voor het volk is, is het uithalen van de ovens. Zoodra er afgestookt is, moeten de ovens namelijk uitgehaald en denzelfden dag weer gevuld. - Waarom? Ja, omdat men anders meer ovens moet hebben en warmte zou verliezen.
De ploeg die dat werk doet, bestaat uit 21 of 23 werklieden. leder van hen moet er een honderdtal cassetten uithalen, en kan daarna uitgaan. Hij kan ook eerder weggaan, als hij zich ziek of te warm gevoelt. Hij is gedurende dien tijd aan eene groote hitte blootgesteld, die vooral in den zomer vrij sterk kan zijn. Maar vergelijkt men dit werk met hetgeen in de nabijheid van Maastricht, in België bij de hoogovens geschiedt, dan is het niets. De menschen die uit de ovens komen, die wij nu behandelen, zijn badende in hun zweet.
Het inpakken gaat vrij gemakkelijk. De ovens zijn dan afgekoeld, en de voorwerpen, die er in geplaatst worden zijn koud.
Over het algemeen moet ik echter zeggen dat de werkman zelf heel weinig doet om zich zelf in een beteren toestand te brengen. Hij werkt als eene machine en als hij, het werk gaat per stuk, met wat harder te werken in 5 dagen aan zijn geld kan komen, dan doet hij dat, alleen om een paar dagen vrijaf te hebben.
Over de gezondheidsregelen die hem voorgeschreven worden bekommert hij zich niet veel. Het instrument dat hem verstrekt wordt om aan de ademhaling bij het slijpen te gemoet te komen, gebruikt hij niet, alleen om een paar dozijn meer op een dag te kunnen afwerken.
De toestand in zijn huis laat ook te wenschen over.
Eene bouwvereeniging te Maastricht heeft daarin verbetering willen brengen en tot dat doel arbeiderswoningen gesticht die beneden een kamer en een keuken en boven twee slaapkamers hebben. Maar wat doen de bewoners? Een van de kamers voor de kinderen wordt dan verhuurd aan een neef of door een ouden vader ingenomen, en de kinderen moeten zich dan maar behelpen op ééne kamer. Ook willen zij wel een salon hebben, en de zitkamer bewonen zij alleen bij uitzondering. Ook gebeurt het wel, dat zij de kamers, die voor de kinderen bestemd zijn, bewonen.
De vrouwen, die altijd in de fabrieken werkzaam zijn geweest, kennen al heel weinig van het toebereiden van spijzen en weten niets om het te huis aangenaam te maken, en 's avonds gaat de man naar de kroeg, en daarmede is het uit. De werkman begrijpt niet altijd wat er in zijn belang gedaan wordt. Bij voorbeeld, in de gaarkeukens worden soepen verstrekt, maar de voedzame soepen verkiezen de werklieden niet. Er is een turfvereeniging voor hen opgericht, maar daarvan wordt door een heel andere klasse van lieden gebruik gemaakt. De arbeiders hebben ook weinig aanleg voor sparen. Zij staan er wel op, dat, wanneer er feest is, het weekgeld wordt uitbetaald, en twee of drie dagen later gaat alles naar de bank van leening wat zij hebben Nu zou men denken, dat er des winters meer in de bank van leening gebracht wordt dan des zomers, maar juist het tegenovergestelde geschiedt. In den zomer als de arbeider meer kan verdienen, brengt hij meer in de bank van leening, omdat hij weet dat hij de goederen tegen den komenden Zaterdag weer kan inlossen.
Geld overleggen is bij het grootste deel der werklieden of onmogelijk of zij zijn er niet toe te brengen. Ik weet er aardige voorbeelden van, dat waar het hun was opgelegd, zij er toch geen gevolg aan hebben gegeven. Van hetgeen zij vroeger geleerd hebben in de scholen is heel weinig overgebleven; de meesten kunnen wel lezen, maar zij begrijpen niet wat zij lezen; van de moraliteitsbegrippen is ook weinig overgebleven. Ik zou ook nog de aandacht willen vestigen op de toestanden bij de spoorwegen. Daar gebeurt het dat de machinisten een zeer langen tijd achtereen in het werk zijn. Ik heb mij daarvan een op
| |
| |
gaaf laten verstrekken, en daaruit blijkt het volgende:
Werkuren
|
1e dag v.'sm.11-10.10'sav.,dus 11.10 uren |
2e dag v.'sm.3-8'sav.,dus 17 uren |
3e dag v.'sm.10-5'sav.,dus 7 uren |
4e dag v.'sm.8-8½'sav.,dus 12½ uren |
en de vijfde dag is de man in het atelier werkzaam voor de reparatiën.
Den zesden dag is hij geheel vrij. Nu kan het gebeuren dat zelfs die vrije dag wegvalt, namelijk wanneer eene andere machine in het ongereede is geraakt, want dan moet een andere machinist met zijne machine - elke machinist heeft zijne eigene machine - invallen, en dan gaat de man, wiens machine defect is, in het atelier werken.
Hij heeft dus gedurende 5-dagen gemiddeld 11¾ uur per dag gewerkt waaronder 17 uur aan een stuk op de machine, of althans aan het werk.
Ik meen hiermede de meeste dingen die ter kennis van de Commissie moesten gebracht worden, verteld te hebben.
5899. V. Wanneer ik u goed begrijp, dan zijn de kinderen van de schippers en de machinisten op de locomotieven de arbeidende personen, die uwe sympathie hebben opgewekt.
Maar wat daarentegen de fabrieksbevolking in Maastricht betreft zijn de toestanden nog al dragelijk. Heb ik dat niet goed begrepen zoo?
A. Dat zeg ik niet. Ik ben juist hier gekomen omdat mijne opvatting van de werklieden eenigszins anders is dan die van vele anderen. Ik bewijs hier met feiten dat de toestanden in Maastricht nog niet zoo slecht zijn. Dat bijvoorbeeld de sterfgevallen in de faïencefabriek niet zoo talrijk zijn, meen ik te hebben kunnen bewijzen. Dat de meeste personen daar aan tering doodgaan is zeker, maar het cijfer is toch niet zoo groot. De werkman kan er buitendien veel aan doen om zich daartegen te vrijwaren, door zich te onthouden van jenever, door geregeld te leven enz. De oudste menschen heb ik dan ook steeds gekend als de kalmste en meest bedaarde menschen.
5900. V. Als ik u goed begrepen heb, dan komt uwe mededeeling op het volgende neder: Het des avonds gaan werken van de kinderen op de fabrieken komt zoo goed als niet meer voor.
Met kinderen bedoelt u kinderen boven de 12 jaren.
De gezinnen, waarin de mannen tehuis zitten en voor het huishouden zorgen, terwijl de vrouwen op de fabrieken werken, leveren een toestand op, waarvan gij zegt, dat het nogal heel goed gaat.
De inrichting in de fabrieken te Maastricht, waarbij kinderhanden gebruikt worden om stiftjes te prepareeren - wat door deskundigen verklaard is te zijn een allergevaarlijkst en allerbedenkelijkst bedrijf - vindt gij juist voor kinderen niet ongeschikt.
Dit zijn alle uw eigen mededeelingen, die ik genoteerd heb. Verder:
De ongelukken der werklieden vinden dikwijls hun oorzaak in eigen roekeloosheid.
De oorzaak van de sterfte onder de faïenciers is niet met name tering, die zij in de uitoefening van hun vak opdoen, maar de werkman is niet genegen om voor zich zelf te waken.
De loodvergiftigingen zijn verminderd, want er zijn tangetjes ingevoerd om het object in het email te doopen.
Het gedreven worden van het volk om het gebakken voorwerp van aardewerk uit den oven te halen - ja, dat kan des zomers wel eene eenigszins vrij sterke hitte geven, maar die ziek wordt kan er uit. Voor zich zelf doet de werkman bijna niets. Zijn huis richt hij zoo in, dat hij er als het ware nog een salon op tracht na te houden, en de vrouwen verstaan niet eens de kunst het eten voor haar man smakelijk klaar te maken, zoodat de mannen ergens moeten gaan zitten, in herbergen als anderszins. Is dat niet de zakelijke inhoud van de verklaring, die gij afgelegd hebt?
A. Misschien heb ik het in de uiteenzetting wat te rooskleurig gemaakt.
5901. V. Ik zal u maar dadelijk eene vraag doen. Welke beweegredenen hebt gij om hier te komen?
A. Ik meen in het belang van den werkman
5902. V. Drijft het belang van den werkman u hierheen? En drijft u dat belang alleen, om juist deze dingen, waar ik geen oordeel over uitspreek of zij waar of niet waar zijn, dat laat ik in het midden, want ik zit hier niet als
| |
| |
rechter, maar dan toch uitsluitend dingen die pleiten ten nadeele van den werkman, hier voor do Commissie te komen verklaren? Wilt gij daarop antwoorden?
A. De indruk dien de werkman op mij maakt, waar ik hem alle dag gadesla, is van dien aard, dat ik meen dat hij meer moest doen voor zich zelf.
5903. V. Dat is geen antwoord op mijne vraag. Mijne vraag is deze: wordt gij door hier te komen en ons de zaken uiteen te zetten, zooals gij gedaan hebt en niets anders - want gij zeidet dat gij niets meer te zeggen hadt, dus ook niets tot verbetering - geleid door de meening, dat die mededeelingen strekken kunnen in het belang van den werkman?
A. De vraag is: hoe is de toestand van den werkman te Maastricht?
5904. V. Permitteer mij. Indien wij u hadden opgeroepen en u hadden verzocht ons een beeld te geven van den toestand van den werkman te Maastricht, dan zou voor mijne vraag geen aanleiding zijn. Maar zoo is de positie niet. Wij hebben u niet opgeroepen. Gij hebt u zelven aangegeven om hier verklaringen te komen doen. Wat is uw motief voor uwe reis van Maastricht naar hier? Uw antwoord is: de behartiging van de belangen van den werkman. Indien gij cns aan het slot van uw exposé gegeven hadt middelen tot verbetering, dan zou ik uwe houding misschien nog hebben begrepen, maar gij zijt er alleen toe gekomen om ons en noir de zaken mede te deelen en alleen te zeggen wat tegen den werkman pleit. Dat begrijp ik niet. Nu doe ik u eene andere vraag - en ik vestig er uwe aandacht op dat de Commissie bevoegd is een eed van u te vorderen - met welke fabrikanten hebt gij vooraf over uwe opkomst gesproken?
A. Met geen enkele. De eenige persoon met wien ik vroeger in relatie ben geweest was een van de heeren Regout. Bij voorkomende gelegenheid heb ik de zaak met hem besproken en ben in de fabriek geweest, hoewel daartoe weinig toegang is.
In de Céramique ben ik zeer dikwijls geweest bij ongelukken enz.; maar in den laatsten tijd heb ik met geen fabrikant een woord over dezezaken gesproken.
5905. V. Gij zegt dus, dat geen fabrikant kennis draagt van uw reis naar 's Gravenhage, dat gij met geen fabrikant daaromtrent in eenige bespreking zijt getreden?
A. Juist.
5906. V. Bedenk wel wat gij zegt: hebt gij bij geen der fabrikanten inlichtingen gevraagd ter uwer voorbereiding voor uwe mededeelingen? Dit lag toch voor de hand, en in uw geval zou ik het gedaan hebben.
A. Ik niet; ik wilde geheel onpartijdig in de zaak zijn, en niet belast worden door iemand om voor hem hier te komen spreken De door mij gebezigde lijst is van 1882, toen ik eene bus had; thans ben ik geen bus-dokter meer, en om te weten welke werklieden er nog zijn, heb ik mij bij den burgerlijken stand vervoegd, zonder dat de heer Regout noch iemand daarvan kennis droeg.
5907. V. Zijt gij dokter geweest aan eene bus van werklieden?
A. Ja.
5908. V. En dat zijt gij niet meer?
A. Neen, sedert het sterven van dr. Dumoulin, dus sedert 5 jaar.
5909. V. Heeft die dood u aanleiding gegeven om te bedanken voor die bus?
A. Ja, mijne praktijk werd zoo uitgebreid, dat ik dat ambt daarbij niet kon waarnemen. Aan de ‘Géramique’ ben ik nog voor de helft.
5910. De heer Beelaerts van Blokland: Geheel daargelaten of gij eenigszins ten gunste of ten nadeele van werklieden eene verklaring aflegt, wensch ik te weten welke de bronnen uwer waarneming zijn. Gij hebt ons onderscheidene punten medegedeeld: hoe weet gij die?
A. Omtrent welke feiten verlangt gij speciale bewijzen?
5911. V. De feiten omtrent het minder nadeelige voor de gezondheid van die verschillende werkzaamheden in de fabrieken, die gij hebt opgenoemd; hebt gij die zelf waargenomen, bij voorbeeld dat uithalen van die ovens?
A. Ja, dat heb ik zelf gezien in den winter in de Céramique.
5912. V. Lang geleden?
A. Dat zal zoo wat een jaar of drie geleden zijn.
5913. V. En niet bij de firma Regout?
| |
| |
A. In de fabriek der firma Regout wordt niemand toegelaten tenzij dat het hoog noodig is.
5914. V. Dus ook het maken van de stiftjes, waarover gij gesproken hebt, hebt gij zelf niet gezien?
A. Neen, maar ik heb wel de kinderen verbonden die daarbij geblesseerd zijn. Ik heb gezegd dat handen en voeten tegelijk bezig zijn, de voeten brengen een hefboom in beweging, en op hetzelfde oogenblik wordt met de hand gepikt.
5915. V. Acht gij dat niet gevaarlijk?
A. Dat heb ik niet gezegd.
5916. V. Ik vraag niet wat gij gezegd hebt, maar wat gij nu verklaart, acht gij dat werk gevaarlijk?
A. Dat acht ik zeer gevaarlijk. Het feit is daar dat er geblesseerden van komen.
5917. V. Heb ik goed gehoord dat volgens uwe mededeeling, 's zomers meer in de bank van leening gebracht wordt dan 's winters?
A. Ja, dat verschilt zeer.
5918. V. Van wien weet gij dat?
A. Van den directeur der bank van leening, dien ik er zelf naar gevraagd heb.
5919. V. Gij zegt: dat verschilt zeer. Is dat verschil van eenig belang?
A. Ik geloof het wel. De directeur heeft mij gezegd: 's zomers komen zij met vijf of zes pakken kleeren, om die in de bank te zetten, 's winters slechts met een of twee pakken. Op mijne vraag, waarom dat 's winters zoo weinig was, antwoordde de directeur: ja, de slechte tijden; zij verdienen dan te weinig om het tegen den aanstaanden Zaterdag te kunnen lossen.
5920. V. Zou de kermis daarvan ook een reden kunnen zijn?
A. Niet alleen de kermis, maar alle mogelijke zaken, waaraan zij hun geld kunnen geven. In den regel denkt het volk niet aan sparen. Zij, die stil te huis blijven, behooren tot de uitzonderingen.
Een mijner kennissen heeft mij uit eigen ondervinding daaromtrent het volgende medegedeeld:
Voor eenige jaren had hij onder zijne werklieden, die f 6,50 per week verdienden - thans verdienen zij f7 - 24 koffierapers. Hij gaf er de voorkeur aan om daarvoor zijne werklieden, geholpen door hunne vrouwen en kinderen, te bezigen. Zij verdienden dan, door die hulp, f 12 tot f 15 's weeks. Hun werd toen gezegd: het is een gulden tijd voor u! Spaar nu; laat uw geld staan, dan kunt gij 6 percent interest krijgen. Later kunt gij er iets voor inkoopen of uw geld met de renten terugnemen. Niet een heeft er gespaard.
Thans sparen er van de werklieden die nu f 7,50 verdienen tegen f 12 op f 5. Vroeger vier 50 cents en drie f1.
Als er dan wat bij elkander is, wordt er een stukje voor gekocht, of gaat het naar de spaarbank.
5921. V. Kunt gij ook bijzonderheden mededeelen omtrent misbruik van sterken drank?
A. Over het algemeen is dat minder groot dan in Noord-Nederland, althans wat jenever betreft maar bier wordt in groote hoeveelheden gebruikt. Om en bij de fabrieken zijn tal van kroegen waar de werkman een of twee borrels gaat gebruiken. Als hij Zaterdag zijn loon ontvangt, is daarheen zijn eerste gang, om af te betalen; wat hij overhoud, geeft hij dan aan de vrouw, die er maar mede moet zien rond te komen.
Zooals ik reeds mededeelde omtrent Willems, wiens vrouw in de meening verkeerde dat haar man f3 verdiende, terwijl bij onderzoek bleek dat hij f 12 verdiende, en als hij niet lui ware geweest, nog meer had kunnen verdienen, gaat het meer.
5922. De heer Goeman Borgesius: Hoe komt gij aan de wetenschap dat kinderen van 12 tot 14 jaar 's nachts niet meer in de fabrieken werken?
A. Toen ik student was en 's avonds van een partijtje naar huis keerde, kwam ik de arme stumpers met troepjes van 3, 4 tegen, met een klein blikken trommeltje; zij gingen dan op hunne klompjes naar de fabriek en dan zeide ik bij mij zelf: gij gaat nu mooi naar bed en de werklieden moeten naar hun werk. Nu ik tegenwoordig op alle uren van den nacht op straat ben, gebeurt het niet meer dat ik ze tegen kom.
5923. V. Gij kunt alleen verklaren dat gij ze niet meer tegenkomt, maar als ik het goed begrijp, verklaart gij niet dat er niet meer 's nachts gewerkt wordt. Hebt gij er niet naar geïnformeerd?
| |
| |
A. De heer van der Loeff maakt er mij eene grief van als ik mijne opinie zeg omtrent hetgeen ik heb opgemerkt.
5924. V. Meer dan één deskundige uit Maastricht heeft verklaard, dat het wel degelijk geschiedde, met name bij de glasblazerij. Gij weet alleen, dat het niet geschiedt, omdat gij ze niet tegenkomt?
A. Ik ben ze niet tegengekomen
5925. De heer Ruys van Beerenbroek: Men moet niet uit het oog verliezen, dat de tijd, waarvan getuige spreekt, vóór 1874 was, toen in de glasblazerij gewerkt werd van 12 tot 12; toen zag men natuurlijk om den tijd van middernacht het werkvolk gaan naar en komen uit de fabriek en daarbij ook kinderen - dat is een feit, dat niet te ontkennen valt - van 9, 10, 11 jaar. Maar sedert is de toestand in de glasblazerij in zoover veranderd, dat, afgezien van het niet meer werken van kinderen beneden de twaalf jaar, ook de tijd van aflossing is veranderd, en de werktijd niet meer is van 12 uur's morgens tot 12 uur 's nachts voor de eene ploeg en van middernacht tot 12 uur des middags voor de andere, maar van 7 uur 's avonds tot 7 uur 's morgens voor de eene ploeg en van 7 uur's morgens tot 7 uur 's avonds voor de andere. Derhalve het in den nacht op straat loopen van kinderen en het tegenkomen daarvan is niet meer mogelijk.
5926. De heer Goeman Borgesius: Mag ik hier bijvoegen, dat dit volstrekt niet bewijst dat het niet meer gebeurt, altijd sprekende van kinderen boven de twaalf jaren.
A. Ik ben vóór 1874, in den tijd toen ik nog student was, stumpers tegengekomen van 8, 9 jaar.
5927. De heer Ruys van Beerenbroek: Hebt u hier speciaal het oog op meerdere fabrieken of op eene enkele?
A. Op eene enkele.
5928. V. Dat was de glasblazerij, niet waar?
A. Ja.
5929. V. Is het u bekend, dat nog in andere fabrieken kinderen 's nachts werken?
A. Neen.
5930. De heer Goeman Borgesins: Heb ik goed verstaan, dat u uit de staten, die u hebt, afgeleid hebt, dat de sterfte onder de faïenciers te Maastricht gemiddeld is 17 per 1000?
A. 17,74 per mille.
5931. V. Uit de staten die ik voor mij heb en die getrokken zijn uit het Ver slag omtrent de volksgezondheid te Maastricht, blijkt, dat in 1883 de sterfte op de geheele bevolking, arm en rijk - u weet dat de sterfte onder de armen het grootst is - bedroeg 25,1 per mille.
In 1884 bedroeg het 29,47 per mille. Gij zult mij toestemmen dat die cijfers wel eenigszins een contrast vormen met het door u genoemde cijfer. Zoudt gij nu uit uwe cijfers de conclusie willen of durven trekken, dat daaruit blijkt, dat het arbeiden van die faïenciers uit een hygiènisch oogpunt onder gunstiger omstandigheden plaats heeft?
A. Ik heb geen conclusie willen trekken, maar slechts willen wijzen op de overdrijving.
5932. V. Maar wanneer de sterfte over de geheele bevolking 29,47 per mille bedraagt, dan is het toch niet aan te nemen, dat onder menschen, die zulk voor de gezondheid schadelijk werk verrichten, de sterfte slechts 17,74 per mille bedraagt?
A. Gij vergeet dat onder dat cijfer van 29,47 per mille zich ook bevinden de kinderen van 1-5 jaren, waarvan de helft gewoonlijk sterft vóór zij dien leeftijd bereikt hebben. Wanneer gij die er aftrekt, dan zult gij een geheel ander sterftecijfer krijgen.
5933. V. Maar het verschil is zeer groot: 17 en 29.
A. Juist omdat het getal mij zoo voordeelig is voorgekomen, heb ik de noodzakelijkheid ingezien om het hier mede te deelen en een nader onderzoek in te stellen. Den heer Wintgens heb ik opgaven gevraagd, hij heeft ze mij beloofd, doch op het oogenblik heb ik ze nog niet. Het getal overledenen in al die jaren nemende, moest ik nu de sterftestatistiek nagaan. En dan geef ik toe dat de meesten aan tering zijn gestorven. Maar volgens mijn staat, opgemaakt tijdens ik als dokter aan de fabriek werkzaam was, is het feit door mij opgegeven niet te wederleggen.
5934. V. Bij mij kwam terstond de
| |
| |
gedachte op, of het verschil niet daarin ligt dat de meeste faïenciers niet als zoodanig zijn gestorven, maar dat zij voor hun dood de fabriek hebben verlaten. Kan dit het geval niet zijn.
A. Pardon. Ik heb gevraagd wat of de levensduur der personen is. Ik heb hier de namen der 19 overledenen voor mij met de data van hun geboorte. Juist om de gunstige verhouding heb ik het getal medegedeeld.
Ik geef dit niet als een overwaardelijk iets, maar heb eenvoudig de aandacht der Commissie op deze statistiek, die door een bevoegd ambtenaar moet opgemaakt worden, willen vestigen.
5935. V. Juist omdat het cijfer mij zoo vreemd voorkwam, heb ik nadere toelichting gevraagd.
A. De zaak is eenvoudig deze, dat wanneer ik het cijfer 17 krijg, daarbij niet de kinderen gerekend zijn.
5936. V. De kindersterfte is, zóoals gij weet, te Maastricht buitengewoon groot. Aan welke oorzaken schrijft u dit toe?
A. In de eerste plaats aan de omstandigheid dat de kinderen veelal niet het natuurlijke voedsel verkrijgen, maar met pap gevoed worden. Zij worden onder de hoede gesteld van eene vrouw die ze voor eenige centen houdt. Om 12 uren worden de kleinen teruggehaald en krijgen dan weer wat pap. Zoo gaat het door, totdat zij dood zijn. Ook de begrafenisfondsen zijn, naar het mij voorkomt, aan die sterfte niet onschuldig.
5937. V. Dus, wanneer ik het goed begrijp, acht ook gij het werken der vrouwen op de fabrieken nadeelig?
A. Ja zeker. Ik heb vroeger ook alleen beweerd dat men het niet kan verbieden, omdat de vrouwen voor sommigen fabrieksarbeid bij uitstek geschikt zijn en zij, wanneer zij een groot huishouden hebben, de verdienste op de fabriek niet kunnen missen, zooals bleek uit het geval dat ik u noemde.
5938. De heer Ruys van Beerenbroek: Er bestaat sedert eenige jaren te Maastricht eene vereeniging tot bevordering der volksgezondheid, die zich zeer heeft beziggehouden met het nagaan der statistieken met betrekking tot Maastricht. Weet de getuige misschien, welke de bevindingen daaromtrent zijn, meer bepaald de sterfteverhouding van kinderen van 1 tot 5 jaar tot die van personen boven dien leeftijd, en welke factor die sterfte van 1 tot 5 jaren is in het geheele sterftecijfer?
A. Daaromtrent kan ik niet meer zeggen dan in het verslag staat. De Gewerbestatistik is nog niet aangeraakt, en die kan alleen met bepaalde kennis van zaken en veel moeite behandeld worden, daar elk geval moet worden geschift. Ik heb er eene proeve van geleverd en ik zeg u de conclusie. Als ge hetzelfde gaat doen bij de landbouwers en sluit de kinderen uit, dan zult ge zeker een veel minder sterftegeval krijgen; maar juist omdat het getal zoo weinig was, meende ik er u kennis mede te moeten laten maken.
5939. V. Het sterftecijfer van Maastricht is hoog. Daaronder is het sterftecijfer van de kinderen een zeer beduidende factor. Gij komt veel in aanraking met menschen van allerlei stand. Hoe is in het algemeen de gezondheidstoestand van den werkman te Maastricht?
A. Die kon over het algemeen beter zijn.
5940. V. Welke zijn daarvan de oorzaken?
A. De bekrompene en ondoelmatig ingerichte woningen. Verder de voeding. Zij voeden zich over het algemeen met aardappelen, terwijl zij voor hetzelfde geld erwten en boonen konden eten. Vleesch is voor hen niet te bekomen. Alleen varkensvleesch eten zij en twee of drie keeren gezouten vleesch. Dan eindelijk de fabrieken, die ook hare nadeelige zijden hebben.
5941. V. Gij zijt ook wel in aanraking met begrafenisbussen. Is u iets bekend van de minder gunstige werking dier bussen? Weet gij ook dat soms kinderen in begrafenisbussen worden ingeschreven en dan niet goed worden behandeld en zelfs verwaarloosd.
A. Als ik bepaalde bewijzen had, zou ik er den officier van justitie kennis van hebben gegeven om de zaak te vervolgen. Maar dat die bussen een nadeeligen invloed uitoefenen, daarvan ben ik overtuigd.
5942. V. Tusschen verwaarloozen van kinderen en feiten als gij bedoelt is een groot verschil, want die verwaarloozing is moeilijk te bewijzen. Alleen feiten,
| |
| |
die aan moedwillige veronachtzaming zijn toe te schrijven en die den dood ten gevolge hebben, zouden in die categorie vallen. Maar de grootere sterfte is zeker te wijten aan slechtere voeding?
A. Die voeding is voornamelijk papvoeding.
Indien ik mag aanvoeren wat ik noodig acht ter verbetering van den toestand, zou ik dit zeggen. Gaarne zag ik vanwege den Staat pensioenkassen opgericht, waarin de fabrikanten zeker percentage moeten storten onder controle van den Staat, voor alle hunne werklieden. Bij het verlaten door een werkman van de fabriek worde zijn aandeel in de algemeene kas gestort. Wegens het moedwillig beschadigen van grondstof en het te laat komen, moeten boeten opgelegd worden ten bate van de kas. Voorts behooren er te zijn ziekenbussen, niet overgelaten aan de willekeur der fabrikanten, waarin de werkman recht had op ziekengeld en op geneeskundige behandeling en apotheek, met de bepaling dat het armbestuur geen beslag kan leggen op die ondersteuning. Voorts beperking van den arbeid, waarbij aan kinderen van 12-16 jaar beurtelings een halve dag arbeid en een halve schooldag wordt voorgeschreven, met aanvulling van de vrije uren door technische opleiding in lezen, rekenen en teekenen.
5943. V. Zoudt gij die school in de fabriek of in de gemeente wenschen?
A. Wanneer de fabriek niet in het centrum gelegen is, brengt het belang van den fabrikant mede, om de school in zijne fabriek te houden; anders kan die van gemeentewege of door particulieren worden opgericht. Lichte arbeid, zooals papier snijden en tellen, kleine voorwerpen inpakken enz., zou aan meisjes en kinderen kunnen worden toevertrouwd.
5944. De Voorzitter: Hebt gij nog verdere punten te bespreken?
A. Ik meen dat ik het voornaamste heb aangeroerd.
5945. De Voorzitter: Dan is uw verhoor afgeloopen.
L. Schols. |
|