| |
Verhoor van den heer H.E. Suyver, te Amsterdam.
4817. De Voorzitter: Wilt gij uw naam, voornaam, ouderdom, woonplaats en beroep opgeven?
A. Hendrik Everhard Suyver, oud 52 jaren, fabrikant van stoomketels en werktuigen, te Amsterdam.
4818. V. Zijt gij al lange jaren in het vak; hebt gij de zaak zelf van den grond af opgezet?
A. Ja, Mijnheer.
4819. V. Dadelijk in het groot?
A. Neen, in het klein; de zaak is nog niet groot.
4820. V. Maar gij hebt toch 150 man aan uw fabriek, waarvoor gij in den regel druk op werk hebt?
A. Ja, Mijnheer de Voorzitter, meestal. In de laatste paar jaren is de toestand over het algemeen slecht. Bij ons was dit in het vorige jaar ook het geval. Nu is de toestand weer beter, althans wij hebben op het oogenblik druk werk. Het is wel tot zeer lage prijzen aangenomen, maar wij hebben het toch en maken in Amsterdam eene uitzondering op den regel.
4821. V. Zijn daar bijzondere redenen voor?
A. Op dit oogenblik geloof ik niet. Het is ook moeilijk dat te zeggen. Wij zijn bekend als ketelmakers, en wij maken werktuigen ook.
4822. V. Met werktuigen bedoelt gij stoommachines?
A. Ja, en ook andere als het noodig is; maar ketelmakerij is de hoofdzaak.
4823. V. Hebt gij ook jongens in uwe dienst?
A. O zeker.
4824. V. Hoe veel zoo ongeveer?
A. Dat wisselt af tusschen 20 en 30.
4825. V. Van welken leeftijd zijn zij?
A. Ik denk dat er zich een enkele
| |
| |
bij bevindt die even 12 jaar is, en dan loopt het van 16 tot 18 jaar. Dan wordt zulk een jongen een werkman.
4826. V. Werken die jongens gelijk op met het volle volk?
A. Meestal.
4827. V. Hoe laat komt het volle volk?
A. Op het oogenblik 's morgens om half 8, maar de regel is om 6 uren.
4828. V. Ook bij winterdag?
A. Altijd. Het is door het mindere werk in het vorige jaar van lieverlede noodzakelijk geworden later aan te vangen. Dan verbranden wij geen licht. Maar ik heb anders nooit gewerkt dan van 6 uren 's morgens, winter en zomer.
4829. V. Nooit? Hoe lang zijt gij in uwe eigen zaak?
A. Een jaar of tien. Ik ben geweest bij de Maatschappij de Atlas en heb daarna een compagnon gehad, maar nooit was het anders. Als ik het heb kunnen regelen, werd er altijd begonnen om 6 uren en niet vroeger ook. Maar in den laatsten tijd bracht de toestand mee om wat later te beginnen.
4830. V. Is dit des zomers en des winters hetzelfde?
A. Ja.
4831. V. En tot hoe laat werkt gij?
A. Gewoonlijk tot 10 uren des avonds.
4832 V. Toch niet aan één stuk door?
A. Er gaan natuurlijk de schafttijden af. Des morgens van 7½ tot 8, nu van 8½ tot 9 uren en van 1 tot 2 uren. Dan gebruiken de werklui des avonds, omstreeks 6 of 6½ uren nog wat koffie, maar dit gaat onder het werken door.
4833. V. Gaan de werklui tusschen 1 en 2 uren naar huis?
A. Ja, in den regel, maar sommigen, die veraf wonen, blijven op de fabrieken, doch werken dan niet.
4834. V. En gaat het met de jongens op dezelfde wijze?
A. Ja.
4835. V. Dus ook de jongens krijgen bij u de gelegenheid om naar huis tegaan eten?
A. Ja.
4836. V. En doen de jongens dit?
A. Zeker. Alleen sommigen die veraf wonen, krijgen vergunning op de fabriek te blijven. Dit wordt alleen toegestaan aan jongens die wij goed kennen; het eten wordt hun gebracht en zij warmen het op de fabriek.
4837. V. De jongens werken dus den geheelen dag flink door, maar midden op den dag krijgen zij eten?
A. Gewis.
4838. V. Zijt gij ook als jongen aan eene fabriek gekomen? Hebt gij op dezelfde wijze gewerkt en verder uw vak geleerd?
A. In 1848 ben ik als leerling aan de fabriek van Van Vlissingen gekomen, mijne familie verkeerde toen in gunstiger toestand; ik verdiende geen geld gedurende 1½ jaar. Daarna bij achteruitgang mijner familie werd ik jongen en verdiende 40 cents in de week. Toen was dat anders dan tegenwoordig.
4839. V. Dus gij zijt begonnen in dat tijdperk, en wel als jongen tegen 40 cents in de week?
A. Ja.
4840. V. Hoe oud waart gij toen?
A. 13 jaar.
4841. V. Was uw werk ingericht evenals nu voor de jongens?
A. Ja, niet minder.
4842. V. Zoo hebt gij het vak geleerd?
A. Ja.
4843. V. Gelooft gij dat de jongens die bij u zijn, op den goeden weg zijn om knappe werklieden te worden, of zouden zij theoretisch onderricht moeten hebben?
A. Om een knap, practisch werkman te worden, is dat de weg. De meeste bekwame werklieden bij ons zijn jongens geweest in mijne fabriek. Zij die minder goed opgepast hebben, loopen langs de straat, zijn sjouwerman geworden of iets dergelijks; maar zij die tamelijk opgepast hebben, komen als knap werkman flink te recht.
Maar ik ben er van overtuigd dat, als er een weinig theorie bijkwam, het beter zou zijn. Er is in Amsterdam voor hen, die er pleizier in hebben, trouwens gelegenheid om dergelijk onderwijs te ontvangen. Er zijn heel dikwijls jongens bij ons, die teekenen leeren als zij dat verzoeken; het gebeurt wel dat een vader met zijn zoontje dat komt vragen. Leerlingen hebben wij op de fabriek niet, alhoewel er eenigen zijn, die op dien naam doorgaan. Wij hebben alleen jongens, waaronder jongelieden, die het leergeld zeer goed zouden kunnen be- | |
| |
talen. Elders is het regel dat er tweeà driehonderd gulden per jaar als leergeld betaald wordt, maar omdat ik zelf als jongen begonnen ben weet ik te goed hoe stootend het is dat de eene jongeheer is en de andere voetveeg. Al de jongens aan onze fabriek ontvangen een bagatel geld, zij worden allen betaald. Wij hebben jongens van heel goede familie, die aangeboden hebben om iets te betalen, maar ik heb het altijd afgewezen. Ik geef ze, al is het maar 2½ cent per uur, zoodat hun des Zaterdags eene zekere som wordt uitbetaald; ze staan allen gelijk. Die jongelieden gaan echter wat vroeger naar huis om ze gelegenheid te geven om onderwijs te genieten, terwijl de anderen dat niet kunnen betalen.
4844. V. Is de zoon van mijnheer Van den Biesen flinkweg op dezelfde wijze begonnen?
A. Ja.
4845. V. En die heeft nu een eigen zaak opgericht?
A. Ja.
4846. V. Gij hebt gezegd, dat gij het wenschelijk zoudt vinden als de jongens er theoretisch een beetje onderwijs - met name in het teekenen - bij kregen. Gij hebt er bijgevoegd dat er bij u gelegenheid daarvoor bestond, als er liefhebberij voor was.
Wat bedoelt gij met dat ‘bij u’; op uwe fabriek of in Amsterdam?
A. Ik bedoelde daarmede onze fabriek.
Wij doen zooveel mogelijk alles zelf. Ik ben de baas in de fabriek en mijn compagnon, mijn neef, is voor de administratie. Wij hebben eene teekenkamer met een teekenaar, die daarvoor behoorlijk betaald wordt, en die twee of drie jongens onder zich heeft, wier teekenwerk hij nagaat. Als de jongens het verlangen, worden zij op de teekenkamer gebracht. Nu is er bijv. een zoontje van den meesterknecht Alberdingk van de olie fabriek op de teekenkamer. Als hij daar een jaar geweest is, gaat hij naar de bankwerkerij.
De ambachtsschool, zeker eene goede inrichting, heeft dit tegen, dat de jongens, die zij aflevert - om het kind maar bij zijn naam te noemen - te heerachtig zijn Zij willen dan niet met den werkman gelijkstaan. Dat is een kwaad ding.
In ons land hebben wij te weinig menschen die goed ontwikkeld, en te gelijk werkman zijn. Wij hebben geen werklieden die praten kunnen. Het zijn menschen van slechts zeer oppervlakkige kennis. Ik acht dit het grootste ongeluk voor onze industrie. Want de toestand is allerellendigst, het gaat zeer slecht.
4847. V. Dus jongens, die er liefhebberij in hebben en het u verzoeken, geeft gij gelegenheid om zich op uw teekenbureau te bekwamen?
A. Ja, zoover de ruimte dat gedoogt.
4848. V Natuurlijk, gij kunt er geen teekenschool van maken.
4849. V. Leeren zij ook wel teekenen buiten u om?
A. Als zij dat vragen, wordt hun daartoe permissie gegeven.
4850. V. En bestaat er in Amsterdam buiten de Ambachtsschool nog al gelegenheid om teekenen te leeren?
A. Wel zeker.
4851. V. En maken de jongens bij u daarvan nog al gebruik?
A. Sommigen wel, anderen niet. Op den voorgrond moet ik echter zeggen, dat ik, als ik er eenigszins buiten kan, geen jongens zou willen hebben; men heeft er meer last dan genoegen van, tenzij men het daarin zoeke, dat men die jongens vorme tot knappe werklieden. Anders, zij loopen maar weg, verzuimen, en men moet heel wat door de vingers zien. Daarbij komt nog dat zij te veel werken. De ouders werken dat in de hand. Zij zien liever, dat de jongens f 2,50 of f 3 te huis brengen dan f 1,50. Op de oliefabriek heeft men er wel wat voor over om de jongens wat vroeger naar huis te zenden.
4852. V. Werkt gij dat ook in de hand?
A. Ja, dat gebeurt wel. maar ik kan het niet altijd doen, ik kan mijn zaak er niet voor in de war laten loopen.
4853. V. Maar voor zoover als het redelijkerwijze gaat, geeft gij toch den jongens de gelegenheid om naar de teekenschool te gaan?
A. Niet alleen geef ik aan de jongens de gelegenheid, maar ook aan de ouderen. Ik zou zoo gaarne zien, dat wij met het buitenland konden concurreeren, maar daar scheelt heel wat aan,
| |
| |
daarvoor moet men goede werklieden hebben. Als de jongens van de ambachtsschool komen, dan is er in het geheel niets mede te beginnen, dan willen zij opzichter of zoo iets worden, en daar is de markt van overvoerd. Het mankeert ons aan goede werklieden.
4854. V. Welke inrichtingen heeft men in Amsterdam om goede werklieden te vormen? Bestaat er geen gelegenheid om de jongens wat vooruit te helpen? Is daartoe de eenige weg, dat zij maar bij een baas trachten te komen, die het een beetje wil inschikken om ze naar de teekenschool te laten gaan of naar de andere gelegenheden die in Amsterdam bestaan?
A. Neen, er wordt eigenlijk niet genoeg de hand aan gehouden in het algemeen en, zooals ik zeg, als men 20, 25, 30 jongens heeft - het getal wisselt nog al eens af, dan loopen er wat weg en dan komen er weêr terug - zouden ze allen wel op de teekenkamer willen geplaatst worden, en dat kan niet, zooals vanzelf spreekt. Men moet de jongens kennen en uitzoeken, en men ziet wel gauw wat er in zit als zij een dag of 4, 5 gewerkt hebben. De menschen komen niet allen met evenveel verstand ter wereld. Wij hebben jongens die heel aardig werken, en van wie men vooruit kan zeggen dat het heele knappe kerels zullen worden bij goede leiding. Maar in een groote stad is er een bezwaar. Zoolang de jongens 14, 15, 16, 17 jaar zijn, gaat het goed, maar dan komen zij meer in de verdiensten en gaan zij dikwijls den verkeerden weg op door drinken, enz. Er zijn in Amsterdam zooveel gelegenheden om uit te gaan en zoo, en daardoor krijgt men slechte werklieden, menschen die geen kracht meer hebben om te kunnen werken. En daarvoor worden dan de bazen aansprakelijk gesteld.
4855. V. Als ik u goed verstaan heb, zeidet gij in het begin, dat er in het algemeen niet erg de hand aan gehouden wordt om de jongens de gelegenheid te geven om knappe werklieden te worden?
A. Neen.
4856. V. Wanneer zij niet het fortuintje hebben van bij een baas te komen die een beetje hart voor ze heeft...
A. En die ze nazit, want het zijn geen katjes om zonder handschoenen aan te pakken. Ik althans laat in de fabriek niet den gek met mij scheren, daar ben ik de baas. Ik durf te zeggen en kan het bewijzen dat wij bij ons de knapste werklieden van Nederland hebben, die zeer goed tegen de buitenlandsche werklieden kunnen opwerken. Maar dat zijn ook mannen die meestal jong in de fabriek zijn gekomen. De werklieden bijv. die van de Koninklijke Fabriek komen, kan ik niet gebruiken.
4857. V. Waarom niet?
A. Dat kan ik zoo niet zeggen; er zijn van die zaken welke men ziet en beoordeelen kan zonder daarvan juist eene uitlegging te kunnen geven.
4858. V. Gij zegt tevreden te zijn met uwe werklieden en dat het knappe menschen zijn die gij zelf opgeleid hebt. Maar wanneer ik u goed verstaan heb, dan zeidet gij zoo even dat uwe fabriek eerst tien jaren bestaat. Hoe klopt dat?
A. Juist. Maar vroeger werkte ik als meesterknecht bij Beijerinck en daar had ik ze reeds onder mijne leiding.
4859. V. Ik doe die vraag, omdat het anders later niet te begrijpen zou zijn, dat gij in 10 jaar zoovele werklieden hebt opgeleid.
Ik moet nog even terugkomen op de opleiding der jongens. Zoudt gij het wenschelijk vinden of niet, dat de jongens langer op school bleven?
A. Dat zou wel wenschelijk zijn. Tegenwoordig moeten zij 12 jaar zijn om op het werk te komen, vroeger was het nog erger. Als de jongens wat groot van stuk zijn, probeeren de moeders het wel eens om ze onder de 12 jaar op het werk te krijgen, maar twijfelt men aan den leeftijd, dan moet het geboortebewijs medegebracht worden. Er zijn bij ons kleine kinderen van werkelijk 13, 14 jaar, die men eigenlijk niet zou kunnen laten werken - maar de tijden zijn slecht, de ouders kunnen er niet buiten. De man is bijv. ziek of, wat tegenwoordig in de mode is, werkeloos, en moeten de kinderen wat verdienen. Verleden week kwam er een man bij mij, wiens zoon bij ons werkt, een aardige jongen van 17, 18 jaar, om voor een ouderen zoon, een ondeugenden rakkert, die vroeger ook bij ons ge- | |
| |
werkt had, werk te vragen. De man verzekerde mij dat hij van zijne kinderen moest leven.
4860. V. Gij zijt begonnen met te zeggen, dat het vroeger nog erger was. Bedoelt gij daarmede, dat men bij uw vak, dat toch een zwaar vak is, vóór de wet van 1874 nog met kleiner kinderen aankwam?
A. O ja, gewis.
4861. V. Dat was dus totaal verkeerd? Verder zegt gij, die het vak zoo goed kent en weet wat er aan de jongensquaestie vast is, in antwoord op mijne vraag, dat het naar uw oordeel goed zou zijn, wanneer de leeftijd wat hooger gesteld werd?
A. Ja, het was niet kwaad dat zij een paar jaar langer op school bleven, maar dan zouden zij er toe gedwongen moeten worden, anders geeft het toch niets.
4862. V. Wanneer de wet dus maar eenvoudig bepaalde, dat men de jongens niet vóór hun 14de jaar naar den winkel mocht sturen, zoudt gij vreezen, dat de jongens, in plaats van naar school te gaan, langs de straten slenterden?
A. Die vraag is moeilijk te beantwoorden. Dit hangt vooral af van de inzichten der ouders. Wanneer de jongens bij mij op het werk komen, neem ik wel eens een proef of zij kunnen lezen en schrijven. Zij zijn dan meestal wel eenigszins op de hoogte, maar niet genoegzaam, zoodat het er later toch weer uitgaat.
4863. V. Zij komen onrijp?
A. Ja, dat ziet men het best als zij een briefje moeten schrijven over voorschot en dergelijke. Daar kennen zij niet veel van.
4864. V. Hebt gij in het buitenland gewerkt?
A. Neen, maar ik ben er dikwijls geweest.
4865. V. Gij hebt dus niet met vreemd werkvolk te doen gehad?
A. Neen, maar ik weet wat zij kennen, de Engelschen en de Duitschers.
4866. V. Zijn zij knapper?
A. De Engelschen werken meer steady door dan de Hollanders. Als ik het zeggen moet, zijn wij over het algemeen wat trager van aard. Dat is zoo en niet tegen te spreken. Wij werken niet zoo door. Hoe dat nu komt weet ik niet. De Engelschen genieten over het algemeen hooger loon dan de Hollanders, en zij eten beter.
4867. V. Maar de Engelschen leveren ook meer werk af?
A Dat doen zij ook.
4868. V. Het Duitsche werkvolk heeft dat eene betere opleiding gehad?
A. Ja, en zij zijn vlijtiger ook dan ons werkvolk.
4869. V. Wij zijn dus, als ik wèl begrijp, zoo wat de minste?
A. Wij maken geen heel mooi figuur.
Wij hebben op de fabriek eenige Duitschers, maar die zijn voor ongeschikt werk. Het voorname werk wordt door Hollanders verricht. Soms heb ik 16 à 18 Duitschers; nu zijn er 6. Maar in het algemeen zijn zij beter werklieden. Het zit er in: zij hebben ook een anderen aard, zij zijn gedweeër, totdat zij voorman op eene fabriek kunnen worden; dan verandert de toestand en zijn wij Hollanders het kind van de rekening.
4870. V. Merkt gij ook dat het dagelijksche werk voor de gezondheid van de jongens schadelijk is, dat zij het er bij afleggen en ziekelijk worden?
A. Neen.
4871. V. Thans eene vraag, waaromtrent bij ons twijfel is gerezen. Wat is waar van het beweren dat - ik bedoel niet speciaal in uwe fabriek, maar in het algemeen - de jongens in den ketel gezet worden om de klinknagels tegen te houden?
A. Tegenhouden kunnen zij niet. De jongens verleenen alleen adsistentie. De nagels worden van binnen ingestoken.
4872. V. En, luister goed, zitten de jongens dan in den ketel?
A. Wel zeker.
4873. V. Naar uw oordeel is de meening dat de jongens de nagels moeten tegenhouden eene dwaling, omdat zij daartoe te zwak zijn?
A. Ja.
4874. V. Maar het komt dan toch wel voor, dat de jongens gebruikt worden om in den ketel de nagels door te stesteken, en dat zij een halven of een heelen dag dáárvoor dan er in blijven?
A. Ja.
4875. V. Hebt gij dat in uwe jeugd ook gedaan?
| |
| |
A. Zeker.
4876. V. En is het daardoor dat gij, zoo als ik merk, een weinig doof zijt geworden?
A. Dat worden allen.
Ook het schoonmaken van stoomketels is een kwaad werk Zij moeten dikwijls worden uitgebikt en dat moeten ook de jongens doen.
Daar wordt bijv. op dit eigen oogenblik te Amsterdam een stoomketel schoongemaakt in eene diamantslijperij. Daarvoor worden jongens gebruikt, maar ook wel volwassenen. Acht tot tien man bikken dien ketel. Het is daarom zulk een lastig werk omdat het er zoo heet is en het in een paar dagen gedaan moet zijn. Voor jongens is het een kwaad ding en waarlijk om medelijden met hen te hebben, want het is niet alleen een warme maar ook een zeer smerige arbeid. Vooral op stoombooten kan het moeilijk anders gedaan worden dan in dit korte tijdsbestek.
4877. V. Wordt dan voor een paar dagen de boel stilgezet?
A. Was het maar een paar dagen. Bijv. nu is het van daag Zaterdag en heeft gisteren de diamantslijperij het werk gestopt om morgen vroeg weer te beginnen, tenzij er een reserveketel is. Nu moet er in het midden van den nacht begonnen en den geheelen dag doorgewerkt worden.
4878 V. Hoeveel jongens gaan er dan in den ketel?
A. Zes of acht, en een man die op hen past. De meeste menschen nemen geen jongens meer, omdat zij altijd weg-Joopen. In een suikerfabriek bijv. zijn de jongens dadelijk in alle hoeken en gaten verdwenen en zitten zij aan de suiker, maar in den ketel het minst.
4879. V. Men is nu juist vandaag bezig een ketel schoon te maken?
A. Ja.
4880. V. Zijn de jongens er nu van daag ingegaan?
A. Neen, wij gebruiken geen jongens meer, maar sjouwerlieden, kerels, omdat de jongens wegloopen. De Amsterdamsche jongens zijn nog al platjes.
4881. V. Maar elders worden er toch veel jongens voor het schoonmaken van ketels gebruikt?
A. Ja, want er zijn ketels, waar zoo weinig ruimte in is, dat slechts jongens er in kunnen.
4882. V. Het blijkt echter dat volwassen mannen het werk ook kunnen doen?
A. Ja, die worden ook voor de meeste stoomketels gebruikt, maar op stoombooten bijv., die op de Middellandsche zee varen, is de toegang tot de ketels zoo eng dat er geen man door kan, derhalve gebruikt men daarvoor jongens.
Als zij er uitkomen, zien zij er dikwijls ontoonbaar uit.
4883. V. Hoe lang blijven zij zoowat in zulk een ketel?
A. Dat hangt er van af. Moet de boot spoedig vertrekken, een paar dagen; anders vier dagen.
4884. V. Zij krijgen toch hun gewonen rusttijd tusschenbeide?
A Dat spreekt vanzelf.
4885. V. Moet ik daaruit begrijpen dat die jongens in al die werkuren, die wij zoo even nagegaan hebben, slechts den gewonen rusttijd hebben, als zij in die ketels zitten te bikken?
A. Neen, zij komen er nu en dan wel eens uit, vooral in deze tijden, als het zoo koud is.
4886. V. Ik moet nog eens terugkomen op het tegenhouden.
Gij hebt gezegd, dat de jongens het niet doen, maar wel in de ketels zitten als er geklonken wordt. Maar hoe wordt dan tegengehouden?
A. Alleen op plaatsen waar dit niet anders kan, wordt met de hand tegengehouden. Dit geschiedt dan met een zwaar stuk ijzer van 10 of 12 kilogram. Waar de ruimte het maar eenigszins toelaat, wordt daarvoor echter een schroef gebruikt.
4887. V. Aan andere getuigen heb ik juist gevraagd of het tegenhouden niet met een machine gebeurde, en heeft men mij toen geantwoord: neen.
Nu blijkt dit wèl het geval te zijn. Moeten de jongens dan in ketels, waar een man niet kan inkomen, tegenhouden?
A. Een jongen kan het eigenlijk niet doen. In zulke gevallen wordt er een hefboom gebruikt, dien een man houdt; maar het kan gebeuren dat een jongen dien hefboom moet besturen.
4888. V. De zaak is ons nu klaar ge- | |
| |
worden. Er was iets in wat duister scheen, maar die tegenstrijdigheid is nu verklaard.
Maar nu iets anders. Hoe kwaamt gij straks te zeggen dat het zoo warm kan zijn in een ketel die afgebikt moet worden?
A. Er is niet altijd genoeg tijd om een ketel voldoende af te koelen vóór iemand er in moet. Tegenwoordig hebben sommigen dan ook reserveketels.
4889. V. Maar de warmte is toch niet van dien aard, dat die jongens zich branden kunnen?
A. Dat nu niet, maar wel dat zij er spoedig uit moeten.
4890. V. En de oorzaak daarvan ligt in de haast die de eigenaars maken?
A. Zeker. Nu heeft een werkman van ondervinding van die warmte niet zooveel last, omdat die dieper in den ketel kruipt, waar het minder warm is, terwijl de jongens die nog vreesachtig zijn, meer bij den uitgang blijven, en daar is de warmte het grootst.
In de diepte is het niet zoo heet als boven, ten gevolge van de dampen, als er nog vocht in den ketel is.
4891. V. Dat is dus inderdaad een kwaad werk?
A. Ja, maar men heeft fabrieken in Amsterdam en misschien ook wel daarbuiten, waar men een vast personeel heeft voor dat werk.
4892. V. En wordt dat personeel extra betaald?
A. Als het gebeurt in den vrijen tijd, dan wel.
4893. V. Er gebeurt iets aan uwe fabriek, dat niet bij vele anderen geschiedt gij betaalt meer loon wanneer er overgewerkt wordt, niet waar?
A. Ja, wij betalen, als er's avonds na tien uur gewerkt wordt 25 pct. extra.
4894. V. De loonen van uw volk loopen zeer uit elkander. - A. O ja.
4895 V. Maar in den regel laat gij niet overwerken, of gij betaalt extra?
A. Ja
4896 V. Komt dat dikwijls voor?
A. In den laatsten tijd niet.
4897. V. Was dat omdat de zaken niet zoo druk waren?
A. De werklieden werken liever Zondags dan Zaterdagsavonds, maar nu komt het wel voor, dat er 's avonds reparatiewerk komt, of eene stoomboot die stuk is, en in het droogdok staat, en in dat geval verdienen de werklieden, behalve 25 pct. extra, nog wel wat extra. Ik heb getracht om dit meer algemeen ingevoerd te krijgen, maar dat is mislukt.
4898. V. Wat bedoelt gij hier met: meer algemeen?
A. Dat algemeen de werktijd op een zeker aantal uren per dag werd vastgesteld, niet voor de jongens alleen, maar voor alle werklieden. Ik had gewild dat algemeen van werken na 6 uur 's avonds 25 pct. verhooging werd gegeven en na 10 uur 50 pct. Maar dat schijnt niet best te gaan. Ik ben lid van de afdeeling Amsterdam der Vereeniging voor Fabrieks- en Handwerksnijverheid, daar heb ik bij het volgend schrijven het voorstel gedaan tot verwezenlijking mijner denkbeelden:
| |
Amsterdam, den 3den Juli 1884. Den Weledelen Heer L. Ketjen,
Secretaris der Vereeniging ter Bevordering van Fabrieks- en Handwerksnijverheid in Nederland. Afdeeling Amsterdam.
Mijnheer!
De ondergeteekende verzoekt UEd. beleefd onderstaande vraag in de eerstvolgende algemeene vergadering te brengen.
‘Aangezien de werktijd in vele fabrieken hier te lande, naar de meening van den ondergeteekende, té lang is, dikwijls 14 à 15 uur per dag, wenscht hij de volgende vraag aan het oordeel der Vereeniging te onderwerpen.
Ligt het op den weg der Vereeniging ter Bevordering van Fabrieks- en Handwerksnijverheid stappen te doen om in navolging van het buitenland het belang van den Nederlandschen fabriekswerkman te steunen door den werktijd algemeen te stellen op bijv. 10 uur per dag (van 6 uur 's morgens tot 6 uur 's avonds met 2 uur schafttijd) en voor het geval er later gewerkt moet worden, van 6 uur tot bijv. 10 uur 's avonds, alsdan 25 pct. verhooging van loon te geven en na dien tijd en gedurende den nacht tot 's morgens 6 uur 50 pct. verhooging, en dit laatste ook toe te passen
| |
| |
wanneer op Zon- en algemeene feestdagen gewerkt wordt.’
Met de meeste hoogachting,
UEd. dw. dienaar,
(get.) H.E. Suyver.
Later heb ik nog eens pogingen in die richting gedaan. Ik had er een paar van mijne kennissen over gesproken, die het denkbeeld zeer goed vonden. Daar ik mij echter niet geschikt achte om mijne meening in die vergadering te verdedigen, heeft de heer Elias dit voor mij gedaan.
4899. V. De heer Elias, de ingenieur? Van de Atlas?
A. Ja. De vroegere directeur van de Maatschappij ‘de Atlas’.
4900. V. Heeft de heer Ketjen u op dien brief geantwoord?
A. Ja.
4901. V. Wilde hij er niets van weten?
A. Dat juist niet. Maar er waren anderen die er bepaald oppositie tegen voerden, onder meer een tabaksfabrikant uit Wageningen.
4902. V. De zaak is derhalve toen op uw verlangen, na uw brief, behandeld in eene vergadering van de Vereeniging tot bevordering van Fabrieks- en Handwerksnijverheid?
A. Ja.
4903. V. Maar er is niets van gekomen?
A. Neen. Naderhand heb ik het nog eens beproefd met hetzelfde gevolg, bij het aannemen van eene groote stoomboot in Amsterdam. Maar wij hebben natuurlijk' een massa concurrenten en kwaadsprekers, en die zeiden: ‘gij moet bij die menschen niet laten werken, als zij zooveel meer betalen, wordt het werk daardoor ook zooveel duurder!’
4904. V Zij begrepen dus niet dat op uwe wijze de menschen flinker en krachtiger werken?
A. Juist, dat was natuurlijk mijne bedoeling.
4905. V. Wij mogen nu, wat de volwassenen betreft, niet te diep in de zaak ingaan; maar toch, wij hebben met belangstelling van uwe mededeelingen kennis genomen. Maar hetzelfde geldt nu toch ook van de aankomende jongens, die zouden er dus ook mede gebaat zijn, daar zij dan korter behoefden te werken en meer geld verdienden?
A. Dat is wel zoo. Maar, om voort te gaan, anderen waren bang, dat het loon door de vermindering der uren kleiner zou worden. Zij redeneeren namelijk zoo, dat de werkman die 14 uren per dag tegen 15 centen per uur werkt, wanneer hij 12 uur werkt, naar evenredigheid minder zal verdienen.
Ik houd het er voor, dat het overwerken veel door den sleur geschiedt. Nu zal, wanneer dit plan uitgevoerd kan worden, het overwerken veel verminderen. De werkman zal dan wel zorgen dat hij zijn loon terugkrijgt, wanneer ten minste de toestand even gunstig is als in 1885, toen ik het voorstel deed. Vooral zal dit het geval zijn in dit gedeelte van Nederland. De loonen zijn hier werkelijk niet laag. Tusschen Holland en Groningen of Drenthe maakt dit wel een verschil van 50 pct.
Ik moet nog voegen bij hetgeen ik zoo straks zeide, dat de heer Mouton in den Haag de eenige was die er voor was.
4906. V. Dat is dus in 1884 of 1885 geweest. Uw brief was van 1884.
A. Dan was het 1884.
4907. V. Maar gij hebt het tweemaal beproefd?
A. Ja, ik heb het in 1885 herhaald, maar het is geweest in de vergadering van 1884.
4908. V. En niet van 1885?
A. Daar heb ik een brief over gekregen. Toen was de vergadering in Haarlem, en daar moest ik de zaak zelf komen verdedigen. En dáár dorst ik niet aan.
4909. V. Ge weet wel te handelen, maar misschien niet te praten?
A. Neen, dan maken zij mij zoo klein, dat ik wel in een inktpot kan. Daar is niet aan te doen.
4910. V. Hebt gij nog niet iets uit uwe ondervinding van dien aard van zaken te vertellen, iets wat ge begrijpt dat met deze enquête samenhangt? De enquête loopt vooral over jongens, maar als wij wat goeds kunnen hooren over het groote volk, zullen wij ook dat gaarne hooren, al mogen wij er niet bepaald naar vragen!
A. Hoe bedoelt gij dat?
4911. V. Wel, bezin u eens op uw gemak. Gij hebt eenmaal beproefd den
| |
| |
standaard van het werk in ons land, die, naar gij zegt, slecht is, wat te verhoogen. Hebt gij misschien meer van die zaken beproefd?
A. Wanneer de werklui wat moois hebben gemaakt, wanneer bijv. hun werk op de tentoonstelling is bekroond, dan beloon ik dat om hen aan te moedigen, Ik behandel mijne werklieden streng, ik ben een voorstander van eene Pruissische militaire behandeling; ik wensch gehoorzaamheid aan de bevelen. Ik zelf sta altijd klaar voor ieder die mij roept. In ons land wordt op de groote, misschien ook op de kleine inrichtingen wel eens do English fashion nagevolgd om laat te komen en vroeg naar huis te gaan, zoodat veel aan ondergeschikten wordt overgelaten, waardoor de boel in 't riet loopt. Men moet zelf bij de zaken zijn, anders gaan ze niet goed. Wat moet er in de toekomst van die groote fabrieken, als de Koninklijke Fabriek, de fabriek Atlas, worden? Juist door het weinige werk, waaronder ook zij lijden, zoekt men overal werk op, en zelfs werk, waaraan men vroeger niet dacht. Daartegen moeten wij oproeien en dat is hoogst moeilijk. De fabriek van den heer Stork is eene goede fabriek, maar die heeft het voordeel van mindere loonen. Men vindt daar knappe werklieden, en het schijnt dat de eigenaren - die ik persoonlijk niet ken - er veel voor over hebben. Anders gaan de zaken slecht. Wij als particulieren moeten van 's morgens tot 's avonds bij het werk zijn en de menschen goed betalen, dan alleen verkrijgt men goed werk, en dat doen wij zooveel mogelijk. Ik ben altijd werkman geweest en kan er dus over oordeelen Gelijk ik reeds zeide, ben ik in 1848 bij Van Vlissingen gekomen als leerling, klom op tot werkman en arbeidde in verschillende werkplaatsen. Daar ik het voorrecht had wat teekenen te leeren, heb ik het wellicht daaraan te danken, dat ik vooruitgekomen ben, eerst meesterknecht werd en het later tot patroon bracht. Wij hebben thans eene fabriek van stoommachines, stoombooten, draaibanken, alles, maar ook zorg in hooge mate! Als man van ondervinding verklaar ik dat mijn gelukkigste tijd die was, toen ik als werkman hoog loon verdiende en mijn patroon
tevreden was over mijn werk. Een werkman heeft de minste zorg, maar hij moet zijn vak in den grond verstaan. De fabrikant heeft nooit rust. Het kost groote moeite, om in den tegenwoordigen tijd in ons land, - ik spreek alleen van de ijzerindustrie en den scheepsbouw, die hier in ellendigen toestand zijn, - het hoofd boven water te houden.
Wat kunnen wij tegenover de buitenlandsche concurrentie doen?
Toch moet ik als eene zeldzaamheid mededeelen, dat ons een stoomketel besteld is voor Duitschland, wat in geen 15 jaar is gebeurd. Die stoomboot zal naar Nederland komen om den ketel er in te doen plaatsen.
Wanneer er geene verandering in den toestand komt, zal geene machine-fabriek het hier te lande kunnen houden. Onze fabriek kan het houden, omdat wij er altijd bij zijn en door geen andermans bril behoeven te kijken.
4912. V. Als gij zegt: als er geene verandering in komt, hebt gij dan daarmede bepaalde maatregelen tot verandering en verbetering op het oog?
A. Er zijn dunkt mij verschillende oorzaken van den tegenwoordigen toestand. Het gaat bij ons slecht, dat is niet tegen te spreken. Wij hebben dat voor een groot deel te danken aan de buitenlandsche concurrentie. Als wij niet achteruitgegaan zijn, zijn wij ten minste stil blijven staan. Als ik terugzie op een 25 jaar vroeger, dan waren toen onze ijzerindustrie en onze scheepsbouw heel wat meer mans. Maar behalve de buitenlandsche concurrentie is de slechte toestand geloof ik daaraan te wijten, wat de Hollanders wel eens uitdrukken door het gezegde: het zijn onze eigen honden, die ons bijten. Ik geloof dat er hij ons te weinig nationaliteit is.
Als een werkman Hollandsch spreekt, is dit voor de meeste menschen - natuurlijk niet voor allen - genoeg om hem niet te gelooven. Ik geloof dat, als ik in plaats van Hollandsch, Engelsch, Duitsch of Fransch sprak, ik nu een rijk man zou zijn. Ik wil echter niet ontkennen, dat wij zelven daartoe waarschijnlijk veel hebben bijgedragen.
Vroeger werkten wij voor Egypte, Japan, Rusland en Frankrijk. En nu
| |
| |
heeft het kleine Nederland met zijne kolossale koloniën niet eens werk genoeg om zijne belachelijk kleine ijzerindustrie en scheepsbouw aan het werk te kunnen houden. Het is eene zeldzaamheid, als er stoomketels en machines, uit Amsterdam afkomstig, naar Nederlandsch-Indië uitgevoerd worden. Nu lezen wij bijv. in de couranten, dat op Java zijn aangekomen kolossale werktuigen, machines, waarvan de cylinders 2000 kilogram wegen, werktuigen om suikerriet uit te persen, rollen die afgedraaid zijn, die alle de Koninklijke Fabriek in Amsterdam alle eer aandoen.
En nu moet gij weten dat wij reeds 20 jaren geleden zulke suikermolens maakten, als er geen werk was. Wij namen er dan 3 of 4 onderhanden en die werden destijds meest naar West-Indië gezonden. Dat was dagelijksch werk, waarvan nooit gewag werd gemaakt. En nu is het reeds zoo ver gekomen, dat als zulk werk eens afgeleverd wordt, de couranten dat met ophef vermelden. Alles is weg, alles! Alleen de firma Stork heeft in den laatsten tijd iets op dit gebied gedaan, maar overigens is er voor ons niets te doen. Duitschland en België nemen alles weg. Uit die landen ziet men te Amsterdam, stapels goed ter verzending naar de koloniën liggen.
4913. V. Wij hebben u op die punten heel gaarne laten doorpraten, omdat het van zooveel belang is van iemand als gij zijt, zulke beschouwingen te hooren. Maar ik vrees dat wij, hierop doorgaande, te ver uit de lijn zouden komen, die ons is afgebakend. Wij mogen u daarmede niet nog langer bezighouden,
Alleen moet ik u, in verband met eene verklaring van een vroegeren getuige, nog iets vragen, dat eigenlijk een nesterij is in verhouding tot de belangrijke punten, die door u zijn besproken. Gij hebt een eigen ketelmakerij; of hebt gij er meer?
A. Een ketelmakerij en een machinefabriek.
4914. V. Maar die ketelmakerij, hoe is die gebouwd, hoe ziet die er uit?
A. Voor een ketelmakerij gaat het nog al, er zijn er wel mindere.
4915. V. Werken de werklieden daar in de open lucht?
A. Dat behoort tot de zeldzaamheden.
4916. V. Dus zij hebben geen reden van klagen?
A. Ontevreden lieden zal men altijd vinden.
4917. V. Wij danken u er zeer voor, dat gij gekomen zijt. Uw verhoor is afgeloopen.
H.E. Suyver. |
|