jongen een aardig duitje kunnen inbrengen? Gij hebt er niet aan toegegeven, maar kwam het nooit in u op?
A. Ik heb van zijn leven wel armoede geleden, maar dat denkbeeld is nooit bij mij opgekomen.
4793. V. Zooals gij weet, zijn er wel die anders denken?
A. Als een werkman zich in het huwelijk begeeft, dan gaat alles goed, maar als het huisgezin vermeerdert, dan komt de daling; die crisis moet doorgestaan worden. Als de kinderen ouder worden, dan komt de welvaart terug, maar die tijd, die daarvóór ligt, is de moeilijkste voor den werkman, dan is het wel eens lastig om tevreden te blijven. Als er nu werkeloosheid bij gekomen was, dan zou de vraag, die u mij zoo straks deed, wel eens bij mij opgekomen zijn, maar ik heb voortdurend werk gehad. Mijn vader werkte op dezelfde fabriek als ik en is thans gepensionneerd.
4794. V. Werkte die dus ook op de Hollandsche Suikerraffinaderij?
A. Ja, vader heeft er 50 jaar gewerkt.
4795. V. Is hij door de fabriek gepensionneerd of uit een fonds?
A. Door de fabriek. Mijn vader vond het altijd goed, als hij ons in de boeken vond; het was zijn grootste pleizier als hij zag dat zijn kinderen knapper waren dan hij, en nu wacht ik later van mijn zoon hetzelfde.
4796. V. En gij zijt de wereld altijd moeten doorkomen met f 11?
A. Ja, dat heb ik altijd moeten doen.
4797. V. Maar gij hebt waarschijnlijk maar één kind groot te brengen gehad?
A. Neen, ik ben 19 jaar getrouwd en heb 17 kinderen gehad, altijd mijn vrouw natuurlijk.
4798. V. Maar hoeveel zijn er dood?
A. Ik heb verleden jaar nog een meisje verloren, maar ik heb er nu nog twee over.
4799. V. Hebt gij in het geheel dan nog 15 kinderen?
A. Neen, ik heb er 15 verloren.
4800. V. Dus op het oogenblik hebt gij maar twee kinderen tot uw last?
A. Op het oogenblik ja.
4801. V. Dus behalve dat gij het verdriet van het verliezen hebt gehad, is dat hetzelfde alsof gij er maar twee gehad hadt?
A. Neen, dat scheelt een heele boel.
4802. V. Maar gij hebt toch twee kinderen groot moeten brengen?
A. Ja.
4803. V. Maar als gij ze alle 17 hadt moeten grootbrengen, zou het er anders hebben uitgezien?
A. Misschien beter.
4804. V. Misschien beter?
A Ja, op het oogenblik.
4805. V. En slechts met die elf gulden 's weeks, zijt gij zoo mooi rondgekomen?
A. Mooi, dat is eene andere vraag.
4806. V. Mooi noem ik het, omdat gij het hebt kunnen doen.
A. Ja, ik heb moeten scharrelen om er te komen.
4807. V. In uw vak is dus altijd, als men oppast, brood te vinden?
A. Ja, dat ligt aan den werkman zelf.
4808. V. Voor u zelf behoef ik het niet te vragen, want het is u best aan te zien dat gij het niet doet, maar wordt door het volk in de raffinaderij geen misbruik van sterken drank gemaakt?
A. In de fabriek niet. Dat is afgeschaft.
4809. V. Vroeger dan?
A. Ja, maar in mijn tijd is het afgeschaft.
4810. V. En buiten de fabriek?
A. Ja, daar moet ik mijn kameraden vrijlaten, dat geldt hun eigen rekening en verantwoording.
4811. V. Jawel, maar komt het nog al eens voor?
A. Dat zullen de heeren uit de jaarlijksche cijfers zelf wel weten.
4812. V. Hebt gij nog iets te zeggen?
A. Niets dan dat ik hoop dat de gevraagde aandacht aan mijne mededeelingen zal geschonken worden, vooral op het tweede punt, den kinderarbeid.
Nog wenschte ik de aandacht te vestigen op één punt. Er zijn tal van werklieden die in de fabrieken een ongeluk krijgen, waardoor in de huisgezinnen armoede en ellende ontstaat. Nu zou ik gaarne wenschen dat er, zoo mogelijk, later iets kon gedaan worden voor dergelijke werklieden Ik ben lid van eene vereeniging die circa 2300 leden telt en hoor daardoor vele klachten; ook dit is een van hunne grieven. In Amster-