| |
Verhoor van den heer H. Regenboog.
3928. De Voorzitter: Wilt gij uw naam, voornaam, ouderdom, beroep en woonplaats opgeven?
A. Herman Regenboog, oud 47 jaar, chef van de firma Ellerman, Harms en Co., boek- en steendrukkers, wonende te Amsterdam, Nieuwer Looiersdwarstraat no. 16.
3929. V. Zoudt gij uwe betrekking van chef bij de firma Ellerman, Harms en Co. met een enkel woord willen toelichten?
A. Ik heb de algemeene regeling van de zaak. Ik verdeel het werk onder de meesterknechts, die het weder aan de knechts uitgeven. Ik werk ook op het kantoor aan de administratie der zaak.
3930. V. Gij houdt zeker toezicht op den gang en de uitvoering van het werk?
A. Zeker.
3931. V. Gij zijt dus de man, die dagelijks af en toe zoowel op de zetterij als op de drukkerij komt?
A. Ik kom overal door het geheele gebouw heen.
3932. V. Uw oog gaat dus over alles?
A. Ja.
3933. V. De firmanten zelven schijnen weinig ter drukkerij te komen?
A. Zeldzaam, althans een van de heeren.
3934. V. Hoeveel jongens hebt gij op de zetterij? Ik bedoel daarmede van den leeftijd van 12 tot 18 jaren?
A. Een en twintig.
3935. V. Hoe laat komen die te werk?
A. 's Morgens om 7 uur, en dan blijven zij achter elkander tot 's avonds 6 uur.
3936. V. En wanneer schaften zij?
A. 's Morgens van 8½ tot 9 uur en 's middags van 1 tot 1½ uur.
3937. V. En dat doen zij aan den winkel?
A. Ja.
3938. V. Gaan zij daarvoor nooit naar huis?
A. Neen, dat zou te ver zijn om in dien tijd heen en weder te loopen.
3939. V. In den regel blijven zij dus?
A. De regel is dat zij blijven.
3940. V. En gaan zij dan om 6 uur naar huis?
A. Dat kan er naar wezen. Als het niet de moeite waard is om terug te komen voor overwerk, of wanneer er maar voor een half uur of zoo werk is, dan zou het gekheid zijn om de jongens, die dikwijls een half uur ver weg wonen, terug te laten komen; maar als zij: moeten terugkomen, dan hebben zij twee uur schafttijd.
3941. V. En tot hoe laat blijven zij dan?
A. Zoolang het duurt en dat kan er naar wezen, tot 11 uur of half 12, ook wel eens den geheelen nacht.
3942. V. Tot den volgenden ochtend?
A. Ja.
3943. V. Zij moeten even lang werken als een volwassen werkman; nietwaar?
A. Ja.
3944. V. En als het voorkomt, dat de jongens den geheelen nacht blijven, hoe laat scheiden zij dan 's ochtends uit?
A. Om 5 uur.
3945. V. En voor hoe lang gaan zij dan naar huis?
A. Voor twee uur.
3946. V. Komen zij dan om 7 uur terug?
| |
| |
A. Ja.
3947. V. En dan beginnen zij den volgenden dag opnieuw?
A. Ja.
3948. V. Dus het geval doet zich voor, dat jongens van 13 en 14 jaar van 7 uur 's morgens tot 6 uur 's avonds aan het werk zijn, met twee keer een half uur rust en dan verder van 8 uur den geheelen nacht door tot den volgenden ochtend, dan 2 uur rust en dan weder op nieuw den geheelen dag?
A. Ja.
3949. V. Wat krijgen die jongens dan te eten?
A. Wat zij medebrengen. Brood, of zij kunnen hun eten laten brengen, zooals er wel sommigen doen.
3950. V. Maar eten laten brengen doen dan toch de minsten?
A. Ja.
3951. V. De regel is dus dat die jongens daar den geheelen dag zitten op een boterham, dien zij 's morgens hebben medegebracht?
A. Ja.
3952. V. Krijgen zij dan nog wat van den patroon?
A. Neen.
3953. V. Behalve duinwater, niets?
A. Neen.
3954. V. Dus van warm drinken of zoo iets komt niets in?
A. Ja, dat krijgen zij wel, maar ze betalen het uit hun zak.
3955. V. Dus zij krijgen het niet; want zij betalen het uit hun zak. Laten wij elkander goed begrijpen. Als nu die jongens om 8 uren zijn gekomen en den geheelen nacht hebben overgewerkt, wat dan?
A. Hoe bedoelt u?
3956. V. Wat geeft gij ze dan? Niemendal?
A. Ja.
3957. V. Duinwater? Dat duurt dus tot 5 uur 's morgens, en dan gaat zoo'n jongen naar huis voor twee uren?
A. Ja.
3958. V. En dan begint het lieve leventje weer van voren af aan?
A. Ja.
3959. V. Hoelang zijt gij al in het vak?
A. Ruim 30 jaar.
3960. V. En gij ziet dien toestand dag aan dag?
A. Ja, ik heb dien van jongsaf meêgemaakt.
3961. V. Gij hebt misschien eenig interest in den gang der zaken van de firma, daarin wil ik niet komen; ik wil u niet vragen of gij dien toestand goed vindt, uit het gezichtspunt beschouwd van dengene, die de zaken drijft of voor wiens rekening ze loopen, maar wèl of gij in het algemeen vindt dat deze toestand goed is, en dat men hem moet bestendigen?
A. In eene uitgestrekte zaak als de onze kan dat niet anders gebeuren.
3962. V. Die quaestie zullen wij straks behandelen. Thans vraag ik uw oordeel als mensch, en als man van ondervinding, die dagelijks met jongens omgaat, over deze quaestie: vindt gij dat de toestand, dien wij zooeven samen doorloopen hebben, bestendigd moet blijven, of begrijpt gij dat er redenen van menschelijkheid bestaan om te trachten daarin verandering te brengen?
A. Ik ben het volkomen met u eens dat verandering wenschelijk is.
3963. V. Maar gij verandert den toestand niet?
A. Omdat ik het niet kan.
3964. V. Waarom niet?
A. Daarvoor bestaan in eene drukkerij zoovele omstandigheden. De drukkerij is afhankelijk van den jongen, de drukker kan niet zonder hem, want hij is zijn inlegger.
3965. V. De sigarenmakers beweren eveneens niet zonder jongens te kunnen werken, maar dat belet niet dat er zijn die het zonder jongens doen?
A. Dat is best mogelijk.
3966. V. Dus het werk kan zonder jongens plaats hebben?
A. Ja, men kan een knecht nemen.
3967. V. Dus gij erkent de mogelijkheid; ik zeg niet dat het geheel zonder jongens kan gedaan worden, maar wel dat de jongens niet zoo onafgebroken in het touw gehouden worden, als wij dat straks samen bekeken hebben?
A. Dit is uiterst moeilijk. Eene drukkerij hangt van zooveel omstandigheden af, dat men somtijds niet daarbuiten kan. Het gebeurt dat er des avonds om zes uren werkzaamheden komen, waartegen men geen maatregelen kan nemen. Wij hebben het een jaar lang geprobeerd
| |
| |
met eene dag- en eene nachtploeg. De eerste werkte 10 uren, de laatste 8 uren en kreeg dan voor 10 betaald. Toen was het goed geregeld, maar het nadeel was zóó groot, dat men er van moest terugkomen.
3968. V. Gij weet van alles af en zijt volkomen op de hoogte; vertel ons eens welk nadeel dit was en wanneer gij het beproefd hebt?
A. Twee jaren geleden, en wel een jaar lang.
3969. V. Waarom werd het ingevoerd? Omdat ge zelf begreept dat het te druk was, omdat ge het zelf te onmenschelijk vondt?
A. Neen, dat laatste mag ik niet zeggen. Het was op den duur te druk, er werd te veel van het personeel gevergd.
3970. V. Dan zijn wij het eens. Gij oordeeldet zelf, en dat strekt u tot eer, dat er doorloopend te veel gevergd was, en daarom hebt gij er verandering in gebracht en de nachtploegen ingevoerd. Toen was die misstand weggenomen?
A. Ja.
3971. V. Waarom is dat toen niet volgehouden?
A. Omdat er een andere misstand uit volgde.
3972. V. Ik zal dat gaarne hooren.
A. Als een drukker eene oplaag heeft en daar overdag aan werkt en 's nachts een ander hem vervangt en het bederft, dan is er nooit contrôle. De een werpt de schuld op den ander, en dat heeft zooveel verdriet gegeven, dat wij er mede moesten uitscheiden.
3973. V. Nu spreekt gij over de moeilijkheden die gij ondervonden hebt door de opschuiverij en de verwijten van den eenen volwassen werkman op den ander; maar wij spreken op het oogenblik over de jongens. Ik zie niet in dat de zwarigheid, die gij aanvoert en die ik tot zekere hoogte begrijp, het onmogelijk maakte in de positie der jongens verzachting te brengen?
A. Het is uiterst moeilijk. Men moet niet de kleinste jongens nemen, die van 12 jaren, want die blijven geen eenen nacht.
3974. V. Straks hebt gij gezegd van wèl?
A. Als de vader zegt dat hij het niet hebben wil, dan gebeurt het niet.
3975. V. Dus als de vader er zich niet mede bemoeit, dan gebeurt het wèl?
A. Ja, dan wordt de jongen gehouden. Het gebeurt zelfs dat, als de jongen niet gaarne wil, de vader hem op de drukkerij brengt.
3976. V. Om er dubbeltjes uit te halen?
A. Ja.
3977. V. Gij hebt zooeven gewezen op moeilijkheden die ontstaan wanneer de eene werkman het werk van den ander overneemt. Maar dit raakt misschien meer de volwassenen, waarnaar wij minder direct hebben te onderzoeken?
A. Hoofdzakelijk de drukkers, en dan in het bijzonder de jongens. Die jongens zijn de inleggers, en die maken de meeste fouten. Voor de zetters geeft het geen moeite.
3978. V. Dus brengen de jongens de fouten teweeg?
A. Ja, de drukker doet niet veel meer dan de persen nazien, maar de jongens leggen het papier in, en daarop komt het aan.
3979. V. Ik zal natuurlijk geen oordeel hier uitspreken over hetgeen gebeurt, dat zou onredelijk en overijld zijn, maar als ik het goed begrijp, is het eenvoudig eene geldquaestie. Wan neer men wilde inrichten eene dag- en eene nachtploeg, ware de moeilijkheid overwonnen. Niet waar?
A. Ja.
3980. V. Hoeveel jongens zijn op de drukkerij?
A. 15.
3981. V. Is het nu op de drukkerij in bijzonderheden eveneens ingericht?
A. Ja, ook daar komen de jongens om 7 uur en gaan te 6 uren naar huis.
3982. V. Dan komen zij weder te 8 uren des avonds terug tot 5 uren, gaan 2 uren naar huis en hetzelfde leven begint weder den volgenden dag, niet waar?
A. Ja.
3983. V. Krijgen de jongens op de drukkerij ook niets?
A. Neen.
3984. V. Zij brengen des avonds een stuk brood mede voor den ganschen nacht?
A. Ja.
3985. V. Komt dat nachtwerk dikwijls voor?
| |
| |
A. Eens in de drie weken is zeer veel.
3986. V. Maar nu en dan twee à driemaal in de week?
A. Dat is zeer zelden. Dat mag een enkelen keer gebeurd zijn, maar ik geloof niet dat het zich in het afgeloopen jaar driemaal heeft voorgedaan.
3987. V. Ook niet in het begin van het jaar?
A. Dit jaar nog maar één keer.
3988. V. Niet in December van het vorig jaar?
A. Neen.
3989. V. Bedenk u eens goed; is het 29 December jl. niet gebeurd?
A. U heeft gelijk, maar dan is het deze maand niet gebeurd. Ik vergiste mij.
3990. V. Gelooft gij ook niet dat het nachtwerk der jongens voor het werk zelf zijn kwaden kant heeft?
A. Zeker.
3991. V. Die arme jongens zijn dan, wat men noemt, op en vallen immers in slaap voor hun kastje?
A. Zeker.
3992. V. Nu een ander departement van uwe inrichting. Er wordt bij u ook gebronsd en verguld?
A. Ja.
3993. V. Hoe is dàt voor de gezondheid der jongens?
A. Zij hebben er heel weinig last van, want het gaat op de machine.
3994. V. Denk eens goed na, zit er in het bronswerk geen kwaad voor de jongens?
A. Zooals het vroeger ging, ja, zelfs veel, door het brons dat zij inademen
3995. V. Wat deedt gij daartegen?
A. Wij lieten ze elken dag melk drinken.
3996. V. Dat gebeurde niet om de jongens eene versnapering te geven, want wij hebben straks gehoord dat daarvan niets bij u inkwam, maar gij gaaft de melk als medicament om ze zoolang mogelijk in het leven te houden? Is het zoo niet?
A. Ja.
3997. V. Dus is het bronzen inderdaad een schadelijk werk met het oog op de gezondheid van de jongens?
A. Ja.
3998. V. Als de jongens 's avonds - ik spreek nu niet van nachtwerk - een paar uur langer moeten blijven, in plaats van tot zes, bijv. tot acht of negen, dan hooren zij het pas op het laatste oogenblik; de jongens weten dat niet vooruit, niet waar?
A. Zij weten het niet vooruit.
3999. V. Hoe komen de arme drommels dan aan eten?
A. Als zij wat hebben willen, moeten zij het zelf koopen.
4000. V. Dat wordt dus een tweede boterham van eigen centen?
A. Ja.
4001. V. Die jongens staan dus van 's morgens 7 uur, met twee halve uurtjes rust tusschenbeide, die geene gelegenheid om behoorlijk te eten overlaten, tot 's avonds 8 uur, zegge: 13 uren achter elkander te werken. En dat is niet eens hun ergste dag; die is als de nacht er overheen komt. In dien tijd hebben zij niets anders gehad dan twee keer een boterham.
Gij vindt dat niet goed?
A. Zeker niet.
4002. V. Worden er bij u wel boeten geheven?
A. Ja zeker. Als zij 's morgens te laat komen, krijgen zij die boven de f 6 verdienen, behalve een uur verzuim, een dubbeltje, en zij die daaronder verdienen vijf cents boete.
4003. V. Worden er nog andere boeten toegepast?
A. Ja, wanneer de een of ander iets moedwillig bedorven heeft, anders nooit.
4004. V. Nu, daartoe hebt gij dan volle recht. Zijn de jongens nogal willig?
A. Jawel.
4005. V. Zijn de jongens, die gij krijgt in den regel nog al onderwezen?
A. Dat kan er naar zijn. Voor de zetterij moeten zij wel onderricht genoten hebben; anders zijn zij niets waard.
4006. V. Vergewist gij u daaromtrent?
A. Neen, niet altijd. Dat moet vanzelf blijken. Zij beginnen als loopjongen, leeren zetten aan de letterkast en klimmen zoo op.
4007. V. Nu eens een oogenblik niet over het vak. Zeg mij eens, als man van meer ontwikkeling, wat de indruk is die dat gros van jongens van 12, 13, enkelen van 14 jaar op u maken. Hebben die jongens behoorlijk lager onderwijs genoten of niet?
| |
| |
A. Zeer zeker.
4008. V. Maar er zijn er toch onder die moeilijk kunnen spellen?
A. O! zeker, maar uw vraag was algemeen gesteld en dan zeg ik met overtuiging: Ja.
4009. V. En kunnen zij het vak op de zetterij - over de drukkerij spreek ik niet, want dat is louter machinaal werk - niet meer behoorlijk leeren als zij er een paar jaar later mede beginnen? Wees nu omzichtig met het geven van een antwoord.
A. Zeker, al waren ze 30 jaar, dan kunnen zij het nog leeren.
4010. V. Om dus in uw branche een knap werkman te worden, behoeft men dat naar uwe ondervinding niet aan te pakken op 12 jarigen leeftijd?
A. Neen, daar heb ik juist zeer veel tegen.
4011. V. Spreek daar eens over door, zeg uw oordeel eens.
A. Ik zou wenschen dat de ouders hun kinderen langer onder hunne vleugelen hielden, bijv. tot hun 16de jaar.
4012. V. Ga daar eens over door.
A. Dat kan ik niet.
4013. V. Dat kunt gij wel, ik zie wel dat gij over die zaak hebt nagedacht.
A. Ik zou liever zien, dat de jongens tot hun 14de jaar op school bleven dan tot hun 12de.
4014. V. Zouden zij dan meer geschikt zijn. zoodat gij er dan meer aan zoudt hebben?
A. Dat niet, maar voor de jongens is het beter.
4015. V. Dus gij zoudt van uw standpunt en met uw kennis er geen kwaad in zien, dat de wet van 1874 op den kinderarbeid werd uitgestrekt van het 12de tot het 14de jaar?
A. Ik zou zulk eene wet zegenen.
4016. V. Maar nu wat anders. Indien de wet inderdaad eens werd uitgestrekt tot het 14de jaar, wat zou er dan gebeuren? Gij zijt zeker wel bekend met de gezinnen van die jongens, en weet dus wat er in die klasse omgaat; denkt gij dat de ouders hunne kinderen tot hun 14de jaar naar school zouden zenden, of zouden zij de jongens langs de straat laten loopen?
A. Die tot zijn 12de jaar naar school gaat, zal er ook wel tot zijn 14de blijven.
Dat is mijne opinie.
4017. V. En uwe ervaring?
A. Zeker, maar daar staan tegenover andere dingen, die schade veroorzaken in de gezinnen, dat neem ik aan. Wie echter tot zijn twaalfde jaar school gaat, doet het ook tot zijn veertiende.
4018. V. Wat bedoelt gij met schade in de gezinnen?
A. De ouders zouden de inkomsten van de jongens missen, daarvan zou een heele boel te vertellen zijn.
4019. V. Maar datzelfde hebben wij in 1874 gehad, toen de kinderen van tien jaar niet meer mochten gebruikt worden, en hebt gij daar schadelijke gevolgen van gezien?
A. Neen, niets dan goeds.
4020. V. Dus het zou wezen eene beperking van het exploiteeren, want anders is het toch eigenlijk gezegd niet, van die kleine jongens door hunne ouders? Dat zou het eenige kwaad zijn; voor het vak zou het niet slecht zijn, en voor de jongens zou het een heelen boel goed doen?
A. Ja zeker.
4021. V, Wat verdienen de jongens op dien leeftijd? 1 cent per uur?
A. Het minste is 2 cents per uur, maar dat is er ook maar één.
4022. V. Met hoeveel gaat zoo'n jongen dan Zaterdags naar huis?
A. Hij krijgt 60 uur per week, meer reken ik nooit, dat is f 1,20 per week.
4023. V. En het overwerk dan?
A. De jongens van 2 cents werken nooit over.
4024. V. Goed, maar andere jongens, die wel overwerken, krijgen die voor het over- of nachtwerk meer dan 2 cents per uur?
A. Neen, dat is precies hetzelfde.
4025. V. Wat doet gij met uwe mannen, als zij oud geworden zijn en versleten?
A. Ik heb er een. Toen die 50 jaar bij ons was, heb ik hem gezegd: Bakker, van nu af aan kunt gij uw geld elke week komen halen, maar gij behoeft niet meer te werken.
4026. V. Dat is best, maar gelooft gij dat dit dikwijls voorkomt?
A. Ik zou het niet weten, maar het is niet in het zicht. Dat is de eenige die zoolang bij ons gewerkt heeft. Wij
| |
| |
hebben hem van den ouden heer overgenomen. Hij kwam van de binderij.
Ik weet natuurlijk niet hoe de patroons er over zouden denken om de lieden allen na vijftigjarigen dienst dat pensioen te geven. Daarover kan ik geen oordeel uitspreken; maar de zaak is nog te jong, want de drukkerij bestaat ruim 13 jaren.
Bakker heeft echter voor ons aanbod bedankt, zeggende dat hij zich thuis vervelen zou en liever bleef werken zoolang het hem mogelijk was.
4027. V. Hebt gij meer werklieden van dien leeftijd?
A. Wij hebben gehad Pietersen, die 47 jaren bij de firma was, doch gestorven is. Thans is er nog de magazijnmeester Bekker, die ontegenzeggelijk op dezelfde wijze zal behandeld worden als Bakker.
4028. V. Gij hebt echter andere zaken gezien en weet hoe het daar toegaat. Nu vraag ik u niet naar namen, maar hoe handelt men in andere zaken met den ouden werkman? Begint men niet met zijn loon te verminderen?
A. Ja, en als hij niet meer kan, dan wordt hij eenvoudig ontslagen.
4029. V. En hoe komt de man aan zijn eind?
A. Allerongelukkigst, ik kan daarvan een voorbeeld noemen. De heer Termeulen, die gewoond heeft op den Voorburgwal, had iemand 25 jaar in zijn dienst gehad. Toen feliciteerde hij den man, gaf hem een zilveren horloge, doch beduidde hem tegelijk dat het niet aanging hem op zijn ouden dag f 8 weekloon uit te betalen en dat hij het dus maar op f 4 zou stellen.
4030. V. In den laatsten tijd richten werklieden veelvuldig fondsen onder elkaar op. Met sommige is het slecht, andere daarentegen gaan heel aardig. Werken de patroons daartoe mede?
A. Bij ons niet.
4031. V. En waarom niet?
A. Om de eenvoudige reden, dat het naar hun wijze van zien het luieren in de hand werkt. Zij hebben onder elkander ziekenfondsen, voor zoover zij daaraan deelnemen. Ik kan natuurlijk alleen over onze drukkerij spreken. Waar ik vroeger werkte, is het nooit voorgekomen. Daar waren geen ziekenfondsen, enkel de stadsbussen, zooals men te Amsterdam zegt, de typographische vereeniging en het ziekengeld uit andere fondsen en vereenigingen, en zoodoende was men voor gebrek een weinig gevrijwaard; maar de patroons doen er niets aan; dat kan ik en gros vertellen.
4032. V. Dit bevestigt wat wij van anderen gehoord hebben; maar de zaak is mij niet duidelijk. Gij zeidet dat de ziekenfondsen wel eens aanleiding konden geven tot luieren; maar wij spraken van den ouden dag. De menschen hebben hun geheele leven gewerkt, en zwaar gewerkt; daar zijn wij het wel eens over; nu zijn zij 60 jaar geworden en de oogen beginnen te verzwakken. Wat dan? Hebben nu - en dat begrijp ik niet - de patroons geen animo om met geregelde bijdragen of subsidiën die fondsen wat te helpen? De lieden zijn wakker genoeg, om er niet Jan en alleman in op te nemen. Daar hebben wij al genoeg van gezien. Worden die zaken dan nooit gesteund door de patroons?
A. Neen.
4033. V. Bestaan in het drukkers- en zettersvak dan ook onder de werklieden pensioenfondsen voor den ouden dag, of niet?
A. Neen.
4034. V. Er zijn toch andere takken van bedrijf waar het wel gebeurt?
A. Neen, voor zoover ik weet althans.
4035. V. Waaraan schrijft gij dit toe?
A. De bijdrage zou te hoog moeten zijn.
4036. V. Hebben de patroons nooit de hoofden bij elkaar gestoken om zoo iets tot stand te brengen?
A. Neen.
4037. V. Is dat idée nooit bij u opgekomen?
A. Neen.
4038. V. Moet dan alles komen van de wet en van den Staat?
A. Ik verwacht niet veel van het eigen initiatief. Bovendien zijn er pensioenfondsen genoeg, waaraan de werkman deel kan nemen.
4039. V. Worden bij u couranten gedrukt?
A. Ja.
4040. V. Ook De Tijd?
A. Ja.
4041. V. Die wordt geredigeerd een paar huizen van de drukkerij, en dus
| |
| |
de jongens moeten van 's morgens 9 tot 's middags 4 uren onafgebroken de 66 treden van de trap op en af om de kopij te halen en te brengen?
A. Ja; daarvoor zijn vier jongens.
4042. V. Hebben de jongens te 4 uren een oogenblik dat zij adem kunnen halen?
A. 1½ uur.
4043. V. En begint dan het loopen opnieuw?
A. Neen. dan gaan ze naar huis.
4044. V. Moeten de jongens dan niet de courant vouwen?
A. Neen, wij zorgen niet voor het vouwen van de courant. Wij drukken alleen, en het blad wordt ééns dichtgeslagen, zoo gaat het naar het huis waar de redactie is.
4045. V. Brengen de jongens dat?
A. Ja, en dan hebben zij afgedaan, wat ons betreft.
4046. V. Maar dan kunt gij ook niet zeggen dat zij naar huis gaan?
A. Zij gaan bij mij vandaan.
4047. V. Welke couranten worden nog bij u gedrukt?
A. De Nederlandsche Katholiek, de Sport, de Nieuwe Zaansche Courant, het Weekblad van Nederland. Bijvoegsels van twee pagina's worden in de Spuistraat gedrukt waar de drukkerij van het Dagblad is.
4048. V. Wordt de Amsterdammer bij u gedrukt?
A. wij leveren alleen de werkkrachten. Wij zijn loondrukkers voor de Amsterdammer, leveren papier, gebouw, enz; met licht hebben wij niet te maken, wij drukken alleen.
4049. V. Is dat een ander personeel?
A. Ja.
4050. V. Drukt gij ook het Vliegend Blad?
A. Ja.
4051. V. En de Echo?
A. Neen.
4052. V. Gij hebt dus drie drukke dagen in de week: Maandag, Woensdag en Vrijdag, dan komt het voor dat de jongens lang aan het werk blijven of vroeg moeten komen?
A. Neen, dat zijn geene jongens; maar het volk komt driemaal in de week om 5 uur, en dan duurt de dag tot des avonds 6 uur.
4053. V. Dan hebben de zetters gedaan?
A. Ja.
4054. V. Wordt door den patroon iets gedaan als de lieden ziek worden?
A. Alleen voor hen die met vast weekgeld werken; gewoonlijk zijn dit meesterknechts en deze behouden hun weekgeld als zij ziek zijn. Daartegenover hebben zij geene over-uren. Dit is in hoofdzaak gedaan, omdat de treurige ondervinding ons heeft geleerd dat, wanneer de over-uren betaald worden, er aan dat overwerken geen einde komt. Hebben daarentegen de meesterknechts volk noodig, dan kunnen zij werklieden van ons krijgen, als het werk inderdaad van dien aard is, maar dat coupeer ik daardoor; zij werken nu veel minder over, dat is de man zijn eigen belang.
4055. V. Aan de andere lieden wordt in geval van ziekte niets gedaan?
A Neen.
4056. V. Als bijv. een man om half drie des middags ziek wordt, dan wordt hij dus tot drie uur betaald?
A. Neen, tot half drie.
4057. V. En daarmede is het uit, en wordt niet meer naar hem omgekeken?
A. Ja.
4058. V. Vindt gij dat goed?
A. Ik laat wel eens vragen hoe het met hem is.
4059. V. Ik bedoel, of gij het beter zoudt vinden dat daar eene andere regeling op was; zoudt gij het niet wenschelijk vinden dat er meer band bestond tusschen patroons en werklieden; kan dat?
A. Het kan, maar ik zie er het nut niet van in, het zou verkeerde dingen in de hand werken.
4060. V. Gij bedoelt het luieren?
A. Ja zeker, er zou misbruik van gemaakt worden.
4061. V. Maar hoe gaat het dan als zij onder elkander ziekenfondsen weten op te richten en in stand te houden. want dat gevaar, om door kwaadwilligen bestolen te worden, bestaat toch voor hen onderling evenzeer?
A. Ja.
4062. V. Maar als zij het onderling weten klaar te spelen, zouden toch misschien de patroons het nog béter kunnen doen?
| |
| |
A. Zij kunnen het onderling evenmin, klaarspelen.
Ik ben gedurende 20 jaren in de ver eeniging ‘Voorzorg en Genoegen’ geweest; daaraan was ook een ziekenfonds verbonden; maar daarvan is nog op schromelijke wijze misbruik gemaakt.
Het is niets waard om een dokter te foppen. Men schrijft dezen een brief of stuurt hem een klein kind met de boodschap dat men de koorts heeft.
De dokters komen liever niet dan wel om zich zelf van den toestand te overtuigen.
4063. V. Heeft men in de onderlinge vereenigingen met dezelfde moeilijkheden te kampen?
A. Neen. Bij ons bestaat een onderling fonds, maar niet voor allen; de helft is er niet in.
4064. V. Zeker omdat men niet iedereen wil opnemen?
A. Zij vertrouwen elkaar niet. Sommigen, misschien wel de knapsten, willen er niet in.
4065. V. Zij verkiezen er dus niet in te gaan, omdat zij niet gediend zijn van de zoogenaamde bus-hulp, die zoo heel best niet is?
A. Ja, omdat zij die hulp nietnoodig hebben.
4066. V. Voor het ziekenfonds wordt dus, hoeveel of hoe weinig het ook zij, op uwe fabriek niet aangewend het provenu van de boeten?
A. Neen.
4067. V. Wat gebeurt met de boeten?
A. Die worden bij ons althans eens per jaar onder de knechts verdeeld.
4068. V. Zijn er vele andere drukkerijen, waar het anders toegaat?
A. Het is een algemeen gebruik op de drukkerijen, dat op Koppermaandag de boetepot wordt gedeeld, naarmate van de weken die men er is geweest.
4069. V. Hebt gij ook naar aanleiding van de Schets, die gij ontvangen hebt, dingen mede te deelen, die gij op grond uwer lange ervaring in het vak nuttig en noodig zoudt oordeelen?
A. Omtrent hetgeen wij gesproken hebben over den kinderarbeid, ben ik geheel van uwe meening, Mijnheer de Voorzitter. En wat mij aangaat, zal ik gaarne zien dat de wet dien leeftijd beperke tot 14 jaar. Ik heb meer aan jongens van 14 dan van 12 jaar.
Verder ben ik ook van meening, dat er zaken zijn, die verbeterd zouden kunnen worden. Ik wijs op brandgevaar. Eene kleine drukkerij in één huis met één trap gevestigd, die zich langzamerhand uitbreidt, zoodat er misschien een paar honderd man werken, biedt altijd veel brandgevaar aan, omdat het dikwijls onmogelijk is zich een tweeden trap of uitgang te verschaffen
Wat het gevaar aangaat, daaromtrent kan ik een paar voorbeelden aanhalen. Bij ons is het veilig, omdat wij twee trappen hebben.
4070. V. Dat betreft de veiligheid voor brandgevaar?
A. Ja.
4071. V. Zoudt gij durven zeggen, dat uwe zaak ook veilig is, wat de machines betreft?
A, Verwondingen komen meer in de drukkerij voor en steeds door onvoorzichtigheid en speelschheid.
4072. V. Maar het is in de drukkerij toch zeer nauw?
A. Nauw is het er, maar dat kan geen ongelukken veroorzaken.
4073. V. Men kan er toch moeilijk passeeren?
A. Dat kan wel.
4074. V. Ook met pakken papier?
A. Dat gebeurt alle dagen. Er zijn nooit ongelukken gebeurd ten gevolge van het werk zelf, altijd geschiedde het door onvoorzichtigheid. Wanneer een jongen op het bankje staat en hij licht, uit aardigheid, zijn voet zoo hoog op, dat de machine hem pakt, dan is dat zijn eigen schuld. Een andere jongen probeerde hoeveel maal hij zijn vingers wel op het kamrad kon leggen, en op een gegeven oogenblik verwondde hij de toppen van twee vingers, dat is wel weer bijgegroeid, maar ook hier was het weder eigen schuld
4075. V. Maar men zegt, ook lieden geheel buiten uw personeel om zeggen dat, laat ik u dit mededeelen, dat met name bij de firma Ellerman, Harms en Co. de doorgang tusschen de vliegwielen zeer gevaarlijk is?
A. Nauw is hij, dat ben ik volkomen eens.
| |
| |
4076. V. Zoudt gij daar niets tegen kunnen doen?
A. Neen.
4077. V. Deskundigen zeggen van wel?
A. Neen, dat kan niet.
4078. V. Zoudt gij er niet een klein beschot kunnen zetten?
A. Dat geeft niet, want dan wordt het nog nauwer.
4079. V. Dat hangt er maar van af, hoe gij het laat maken?
A. Toch niet. De beide vliegwielen zijn wel dicht bij elkander, maar de jongen behoeft er niet tusschendoor. Er is een andere gang.
4080. V. Ook niet om tegen te houden?
A. Neen, hij heeft er niet tusschendoor noodig.
4081. V. Weet gij dat wel heel zeker?
A. Zeker; hier staat de jongen, zoo loopt de pers, nu heeft hij op zijn bankje maar hierheen te loopen om tegen te houden. Hij behoeft dus niet om te loopen, om het aan den anderen kant te doen.
4082. V. Maar hoe doet hij het?
A. Dat is zijn eigen zaak.
4083. V. Hij loopt er toch wel eens door?
A. Ja.
4084. V. Dus de gelegenheid is er te over om een ongeluk te krijgen?
A. Men kan altijd een ongeluk krijgen; ik kan den arm wel tusschen de machine steken.
4085. V. Gij zegt dat er een andere toegang is, buiten de machine om, en daar loopen de jongens wel door?
A. Ja.
4086. V. Goed; maar dan kunt gij toch den nauwen toegang opheffen?
A. Dat is niet noodig.
4087. V. Waarom? Ik zou zeggen dat, zooals gij de zaak helder voorstelt, men dien nauwen toegang missen kon. Gij vindt het verkeerd dat van dien toegang gebruik gemaakt wordt; hij dient tot niets als tot het doen ontstaan van ongelukken, en gij weet dat de aard van de jongens juist zoo is, dat zij genegen zijn dien gevaarlijken weg te nemen. Waarom sluit gij dien toegang niet?
A. Omdat het niet kan.
4088. V. Waarom niet?
A. Omdat men er tusschen beide door moet.
4089. V. Dus de jongens moeten er wel door?
A. Zij moeten de machine smeren.
4090. V. Terwijl die werkt?
A. Neen.
4091. V. Maar zij smeren toch de machine terwijl die in werking is?
A. Dan is het hun eigen schuld, wanneer zij een ongeluk krijgen. Nog onlangs kwam een jongen bij mij meteene oliekan, die terwijl hij de machine smeerde defect was geworden. Hij moest echter de kan betalen, want gedurende het smeren had de machine moeten stilstaan.
4092. V. Weet gij nog iets mede te deelen uit uwe aanteekeningen op de punten der Schets?
A. Zooals ik zeide, gebeuren de ongelukken meestal door onvoorzichtigheid, maar ongelukken van ernstigen aard komen niet voor. Het ernstigste ongeluk is 5 jaren geleden voorgevallen.
Toen heeft zich een jongen den voet aan een piston bezeerd, wat niet te verwonderen is, daar de jongens somtijds uit speelschheid op hunne bankjes met de beenen over elkander gaan zitten. Maar dit is toen onmiddellijk geblindeerd. Dat gevaar bestaat dus niet meer.
4093. V. Wij zijn nu eenmaal aan de ongelukken. Herinnert gij u het geval niet met Johannes Wilhelmus Hazelman. oud 60 jaren, die in 1885 in uw zaak een wonde aan het hoofd bekomen heeft en daarvoor naar het Binnengasthuis is gebracht?
A. Neen, ik herinner het mij niet.
4094. V. Ik neem het u volstrekt niet kwalijk, dat het u ontgaan is, maar het feit is zoo. Wilt gij nu voortgaan?
A. Omtrent licht en lucht heb ik gezegd, dat deze niet te wenschen overlaat.
4095. V. Is er niet in uw lokaal een zeker hijschtoestel, dat van boven afkomt?
A. Een montoir, die de vormen van de hoogste verdieping naar beneden brengt.
4096. V. Daar kunnen toch gemakkelijk ongelukken mede gebeuren, als iemand er onder is.
A. Ja als zij er onder gingen staan.
| |
| |
4097. V. Maar die toestel komt toch onverwacht naar beneden?
A. Dat doet hij nooit.
4098. V. Hoe weet gij dat?
A. Dat hoort men vanzelf.
4099. V. Maar er is zooveel leven in de drukkerij?
A. Zooveel leven is er niet of het wordt gehoord, al werken al de persen. In ieder geval heeft niemand daar te maken waar de montoir staat, als alleen een jongen, die er bij moet wezen om de vormen in den bak te zetten of er uit te halen, anders niet. Die weet precies als het van boven komt of naar boven gaat.
4100. V. Hebt gij nog meerdere punten van de Schets te behandelen?
A. Neen; de verwarming geschiedt door den afgewerkten stoom, en vrouwen werken bij ons niet.
4101. V. Is er bij u quaestie van ernstig brandgevaar? Zouden, als er een ongeluk gebeurde, allen zonder bezwaar er uit kunnen komen?
A. Dat is geen overwegend bezwaar; zij zouden er gemakkelijk uit kunnen komen.
4102. V. Maar alles zit toch nogal erg in elkander?
A Ja, dat is zoo.
4103. V. Zijn er van boven uitgangen?
A. Eén.
4104. V. Waarheen leidt die?
A. Naar het dak, en dan is er gemakkelijk wegkomen naar een ander pand; maar het zou een toeval wezen als daarvan gebruik moest gemaakt worden, want daar is een dubbele trap, men kan den eenen of den anderen kant af; het zijn twee verschillende perceelen.
4105. V. Hebt gij nog iets te zeggen dat voor de zaak nuttig zou kunnen zijn?
A. Neen. ik geloof dat wij zoo alles besproken hebben; o a. de quaestie van de jongens, het oprichten van pensioenen ziekenfondsen. Wat die fondsen betreft, daartegen ben ik in hoofdzaak gestemd.
4106. V. Hoe is het met den sterken drank?
A. Die mag niet gebruikt worden.
4107. V. Hebt gij ook kennis van andere takken van bedrijf?
A. Alleen van de drukkerij.
4108. V. Zijt gij niet in commissiën voor armverzorging, zoodat gij daardoor weet hoe het in de huisgezinnen toegaat?
A Neen.
4109. V. En hoe is het met de zedelijkheid?
A. Daarover heb ik geen klagen; van Maandaghouden is in mijn vak geen quaestie.
4110. De Voorzitter: Wij danken u voor uwe mededeelingen. Uw verhoor is afgeloopen.
H. Regenboog. |
|