A. Zij had een ongeluk gekregen. Als de menschen ziek worden, gaan zij naar het gasthuis.
2914. V. Niet allen; wij hebben van vrouwen gehoord die te huis ziek hebben gelegen.
2915. De heer Heldt: Bij gewone ziekten; koorts of andere ongesteldheden, schijnt het niet de regel te zijn, dat er tegemoetkoming wordt gegeven.
A. Neen, als zij koorts of zoo wat hebben en dus wegblijven, krijgen zij geen ziekengeld.
2916. V. De Voorzitter: Maar nu zegt gij wat anders dan zooeven, toen gij zeidet, dat de menschen als zij ziek waren uitkeering kregen.
A. Ja, b.v. in den loop der week wordt iemand ziek, dan krijgt zij 's Maandags uitbetaling, maar komt zij 's Maandags niet terug, en ik hoor er niet meer van, dan betaal ik niet meer. Komt nu, wat ook wel gebeurt, de moeder bij mij en zegt, dat zij het op de oogen heeft of dat het wat anders is, dan wordt de helft van het loon uitbetaald, dat duurt dan 2, 3, er zijn ook gevallen van 4 weken.
2917. V. Dus nu zegt gij weer, dat de menschen bij ziekte wel wat krijgen?
A. Ja, dat is al naar men het neemt, koortsziekten, zooals mijnheer zeide, daar hoor ik niet meer van.
2918. V. Kom, menschen uit dien stand zullen wel laten zeggen dat zij ziek zijn indien er hun uitkeering aan hangt.
A. Dan zouden zij mij in elk geval eene verklaring van den dokter moeten geven.
2919. V. De vraag is niet, wat zij u zouden moeten geven, maar of zij uitkeering krijgen of niet.
A, Ja, als zij komen krijgen zij uitkeering, maar dat is geen regel.
2920. V. Als zij komen! Neem mij niet kwalijk, menschen uit dien stand, als zij weten dat zij f 2,50 f 3,00 of f 3,50 krijgen kunnen, zullen wel komen.
A. Dan moeten zij onder doktershanden wezen.
2921. V. Precies, onder doktershanden. Weet nu wel wat gij zegt: Is het in de laatste drie maanden voorgekomen, dat voor dergelijke ziekten geld is uitgekeerd, ja of neen?
A. Ik zou daar werkelijk geen antwoord op kunnen geven. Die Klaassen had de hand bezeerd, zooals mijnheer zegt, en die andere juffrouw is een week of zes uitbetaald.
2922. V. Ja, dat was juffrouw Eylders.
Maar kregen de andere werkvrouwen of meisjes eene tegemoetkoming in geval van ziekte, ja of neen?
A. In sommige gevallen, maar niet altijd.
2923. V. Eene vaste regeling bestaat in elk geval daaromtrent niet?
A. Neen.
2924. V. De menschen zijn dus in dit opzicht geheel en al overgelaten aan de willekeur?
A. Ja.
2925. V. De heer Goeman Borgesius: Worden de meiden des nachts evenals over dag gedurende haar werk door u gesurveilleerd?
A. Des nachts kom ik om twaalf uur, half een en om vijf uur; maar er is altijd een opzichter die gedurende den nacht waakt.
2926. V. Dus gij zijt des nachts niet geregeld bij het werk?
A. Neen.
2927. V. Merkt gij nu en dan niet eens dat er gedurende dat nachtwerk stuitende dingen gebeuren?
A. Nooit, en dit is niet mogelijk, want de hokken zijn allen verdwenen.
2928. De Voorzitter: Waar verlicht gij mede?
A. Met gas.
2929. V. Waarvan wordt dit gestookt?
A. Uit afval van de fabriek.
2930. V. Niet al te best dus?
A Neen.
2931. V. Zou het kunnen zijn dat dit gas schadelijke dampen ontwikkelt?
A. Nu, gezond zal het niet zijn.
2932. V. Niet van dien aard, dat gij het wenschelijk zoudt vinden om daarin verandering te brengen?
A. Voor het werk zeker; voor de menschen geloof ik niet dat het zoo schadelijk is, de lokalen zijn daarvoor te ruim en te hoog. Voor het werk zou ik het daarom wenschelijk achten, omdat er nu dikwerf zwarte vlokken neerslag op het werk vallen.
2933. V. De atmosfeer is dan bezet met zwarten neerslag?