| |
Verhoor van den heer L.A.H. Hartogh.
2086. De Voorzitter: Wilt gij zoo goed zijn uw naam, voornaam, ouderdom, beroep en woonplaats op te geven?
A. Lodewijk Alexander Hendrik Hartogh, oud 44 jaar, directeur van de Koninklijke fabriek van waskaarsen te Amsterdam.
2087. V. Dat is eene commanditaire vennootschap?
A. Ja, ik ben eigenlijk maar directeur in naam, er is een gérant, en dat is de heer Huyssen in Keulen; wij moeten zijne bevelen opvolgen.
2088. V. Is dat de aansprakelijke vennoot?
A. Dat is het huis Oppenheim, hij is hun procuratiehouder en beheerend vennoot van de Koninklijke fabriek van waskaarsen.
2089. V. Hoe lang zijt gij aan de fabriek?
A. Van het jaar 1866; het was eene naamlooze vennootschap tot 1883 toe, en gedurende dien tijd was ik een van de twee of drie directeuren.
2090. V. Gij zijt dus van 1866 af als directeur aan de Koninklijke kaarsenfabriek verbonden?
A. Ja.
2091. V. Hadt gij van 1866 af een bepaald soort van werkzaamheden aan de fabriek?
A. Neen, meer algemeene werkzaamheden; doch op dit oogenblik ben ik meer technisch directeur, hoewel alle koopmanszaken door ons tweeën geschieden moeten en alle brieven door ons beiden of een van ons en een procuratiehouder moeten onderteekend zijn.
2092. V. Vroeger hadt gij dus alle takken en werkzaamheden onder uwe behandeling. Thans houdt gij u, hoewel nog altijd uw aandeel hebbende in het algemeen beleid van de zaak, ook in de handelsbranche, meer speciaal bezig met het technisch gedeelte?
A. Vroeger was ik meer directeur.
2093. V. U zijt dus door jarenlange ondervinding geheel op de hoogte van het technische gedeelte, van alles wat daarin voorkomt of voorvalt?
A. Ja.
2094. V. Hebt u veel werkvolk op de fabriek?
A. Op dit oogenblik minder dan vroeger. Nu hebben wij een groote 300 man, vroeger 500-600.
2095. V. Daaronder zijn mannen, vrouwen en jongens?
A. Op dit oogenblik zijn er 154 mannen en 96 vrouwen boven de 18 jaar, 14 mannen en 50 vrouwen onder de 18.
2096. V. Was vóór de invoering der wet van 1874, op den kinderarbeid de verhouding anders. Kwam er vóór dien tijd nog jonger volkje op de fabriek?
A. Ja, Mijnheer de Voorzitter, een enkele, en zelfs daarna gebeurde het nog dat er kinderen beneden de 12 jaren binnenslopen. Hoe streng ik de wet ook uit principe handhaaf, is het zeer moeilijk te vermijden, dat de chef of directeur van de fabriek schandelijk worden bedrogen, daar hun de geboorteakte van een oudere zuster of nicht wordt voorgelegd. Bovendien is het zeer moeilijk in een stad als Amsterdam informatiën in te winnen. In den laatsten tijd heb ik echter niet van dergelijke feiten gehoord.
2097. V. Brengt uwe positie mede, dat
| |
| |
gij den geheelen dag in de fabriek doorbrengt?
A. Van des morgens negen tot des avonds vijf uren of half zes. Vroeger, vóór dat het beursuur veranderd was, was ik er van 's morgens acht tot half twee en van 's avonds zes tot tien uren.
Vóór 1870 was het kantoor in de stad, en het was mij zeer lastig daar dagelijks vijf of zes maal per rijtuig heen en weer te moeten gaan. Na den brand van 1869 heb ik voorgesteld en de commissarissen hebben toegestaan nog eene verdieping op het gebouw te zetten, en van dat oogenblik af is het kantoor aan de fabriek.
2098. V. Zijt gij daar den geheelen dag?
A. Dat wil zeggen, tot 5 uur.
2099. V. Dan gaat gij weg?
A. Ja.
2100. V. Komt gij des avonds niet terug, tenzij in exceptioneele gevallen?
A. Neen, tegenwoordig niet.
2101. V. Is het dan lang geleden sedert gij wel terugkwaamt?
A. Het is sedert het beursuur veranderd is.
2102. V. Ik bedoel dit, of de werkzaamheden en drukten soms niet medebrengen, dat gij des avonds nog eens gaat kijken?
A. Neen; dat is vroeger wel geweest, zelfs des nachts, om te controleeren.
2103. V. Hoe lang is dat geleden?
A. Zes of zeven jaar. Toen werd door de meisjes 's nachts gewerkt, maar dat is nu uitzondering; in de eerste tien jaren, toen ik aan de fabriek kwam, was het regel; toen heb ik de gietmachines verdubbeld; toen ik kwam, waren er 14, nu 110 machines; het nachtwerk houd ik zoowel voor de meisjes en de mannen als voor het fabrikaat, en dus voor de fabriek nadeelig.
2104. V. In de laatste 5 of 6 jaren komt gij 's avonds of 's nachts nooit op de fabriek?
A. Juist. Wel ben ik verleden jaar 's nachts er nog geweest, maar dat was omdat er een begin van brand was.
2105. V. Maar met het oog op drukte, op groote werkzaamheid komt gij er nooit?
A. Neen; er is in den laatsten tijd ook geene groote drukte.
2106. V. Ook niet uw mede-directeur?
A. Neen.
2107. V. Dus na vijf uren 's avonds en des nachts, indien er des nachts gewerkt wordt, wat toch voorkomt, gaat alles buiten eenig persoonlijk toezicht van u of van uw mede-directeur?
A. Ja. Er wordt altijd des nachts gewerkt; niet door meisjes - dat is uitzondering - maar door mannen.
Er is een nacht- en een dagploeg voor de distillatietoestellen en de persen; die toestellen moeten altijd werken; de persen hebben eenige maanden des nachts niet gewerkt wegens de groote slapte.
2108. V. Heerscht die groote slapte sedert lang?
A. 1½ à 2 jaar. Van 1871-1882 hebben wij jaarlijks, op een paar uitzonderingen na, 6½ millioen kilo grondstof palmolie en talk verwerkt, verleden jaar ruim 3 millioen.
2109. V. Intusschen wordt ook thans nu en dan met beperkt personeel des nachts gewerkt door vrouwen en meisjes, en geschiedt dat dan buiten toezicht van u of van uwen mede-directeur?
A. Ja.
2110. V. Aan wien is dan na 5 uren 's namiddags het persoonlijk toezicht opgedragen en overgelaten?
A. Aan den heer Koster tot des avonds laat, dikwijls tot 12 uur 's nachts. Soms blijft hij ook wel des nachts.
2111. V. Is dat de getuige die straks verschijnen moet?
A. Ja.
2112. V. Is die mijnheer Koster verantwoordelijk voor alles?
A. Ja, voor zooveel zijne werkplaats betreft. Ik laat hem echter vrij om te blijven zoo lang hij wil: tot tien à twaalf uur, ook wel 's nachts. Eenigen tijd geleden is er nog een nacht gewerkt, en is hij er met Eylders bij geweest. Maar hij is er geheel vrij in, hij krijgt daartoe geen order.
2113. V. Bedoelt gij met vrij zijn dat hij vrij is te komen of weg te blijven, of wel dat hij vrij is te bevelen dat er al of niet nachtwerk zal worden gemaakt?
A. Neen dat niet. Voor 2 weken kwam ik 's ochtends. Er moesten eenige honderden kisten vóór het einde van het
| |
| |
jaar weg, besteld door iemand uit Rotterdam. Ik liet den expediteur roepen, en die meende ook dat er 's nachts gewerkt moest worden om de order te kunnen uitvoeren. Ik zeide: gij weet hoe ik tegen het nachtwerken ben, en daarom in Godsnaam telegrapheer maar dat wij nog niet kunnen leveren, wij hadden aangenomen te leveren op het einde van de maand, en het was de 20ste; zij hebben niet 's nachts gewerkt alhoewel ik er veel last door gehad heb. Men heeft uit Rotterdam zelfs geschreven: stelt gij u verantwoordelijk voor de vracht? Hoe minder er echter s nachts gewerkt wordt hoe liever ik het heb.
Dat is gebeurd op 20 of 21 December.
2114. V. Wat echter niet belet dat in de laatste weken wel 's nachts gewerkt is?
A. Na Januari niet, in de laatste weken van December, als het noodig was, wèl.
2115. V. Gij laat niet uit liefhebberij 's nachts werken, maar alleen als het noodig is; en in December is dit herhaaldelijk voorgekomen?
A. Ja.
2116. V. Ik vraag u nogmaals of dat overwerken en 's nachts doorwerken steeds geregeld wordt door Koster, in overleg met u?
A. Ja.
2117. V. Nooit zonder overleg met u?
A. Zoover ik weet niet. Geschiedt het, dan doet Koster zijn plicht niet.
2118. V. Het zou dus mogelijk kunnen zijn, zij het met eenig plichtsverzuim van de zijde van Koster, dat 's nachts werd gewerkt of 's avonds laat werd overgewerkt, zonder dat gij het precies weet?
A. Dat er 's avonds laat overgewerkt wordt - ja. Het werk dat af moet geleverd worden, wordt afgedaan. De eene avond is het om 7 uur, de andere om 8 of 10 uur gereed. Den eenen dag wordt er veel vlugger gewerkt dan den anderen; dat hangt soms er van af of de meisjes en het volk al of niet in hun humeur zijn.
Het gebeurt bijv. op Hartjesdag of op een anderen feestdag dat ik tot het volk zeg: kinderen! maak flink voort en werk wat langer, dan kunt gij morgen heel vroeg weg. Zij werken gaarne laat.
2119. V. Blijven zij dus uit eigen vrije begeerte laat werken en 's nachts overwerken?
A. Zoover ik weet ja, maar hiermede komen wij op een punt waaromtrent ik langer zou moeten worden.
2120. V. Welnu, de tijd is er voor.
A. Dat laat- en overwerken hangt veel af van den bijzonderen toestand van den werkman, een toestand dien ik ellendig vind en waarmede ik diep medelijden heb.
Maar mag ik eens vragen of alles wat ik hier zeg publiek wordt gemaakt?
2121. V. Daarop dient gij te rekenen.
A. Maar zou het dan wel goed zijn dat ik spreek?
2122. V. Dat moet gij weten. Het is te doen om waarheid te vernemen en niets anders. Ofschoon, zooals gij wel weten zult, de wet ons bevoegdheid geeft om den eed op te leggen, vermijden wij dat, zonder noodzakelijkheid, zooveel mogelijk. De wet gebiedt echter publiciteit, daaraan kunnen wij tot onzen spijt niets veranderen. Maar hoe dit zij, ieder die hier getuigenis aflegt, is verplicht de volle waarheid te spreken.
A. Maar dat gaat niet altijd. Ik dank de heeren, dat zij mij geroepen hebben, en ik ben er dankbaar voor, dat het initiatief tot deze enquête genomen is, en ik geloof, dat het in het belang van den werkman is.
Nu vraagt gij mij naar mijn gevoelen, en dan moet ik zeggen: ik ben 21 jaar op de fabriek geweest en vroeger 14 jaar op de fabriek van Enthoven, dus heb ik veel ondervinding kunnen opdoen, en die heeft mij geleerd, dat de Hollandsche werklieden goed zijn, maar zij staan onder den druk, er is geen verband tusschen hen, er bestaat geen geestvan vereeniging, dus oefenen zij ook geen kracht uit.
2123. V. Ik meende, dat het daar in den laatsten tijd toch niet aan ontbroken had.
A. Denkt u dat ‘Recht voor Allen’ eenig nut doet? Ik geloof het niet en waarom niet? De menschen zorgen wel, dat er nu en dan wat in komt, maar geen een zal er wat in durven zetten met den naam er onder; de menschen hebben vrouwen en kinderen, zij moeten eten. Wie iets publiek maakt omtrent
| |
| |
zijn vak weet zeer goed, dat, wanneer hij zijn naam er onder zet, al is het bericht nog zoo waar, al is hij nog zoo overtuigd van de juistheid zijner meening, hij daardoor het brood van vrouw en kinderen op het spel zet.
Ik ben nu 21 jaar aan de fabriek, en ik geloof, dat het volk van mij houdt - althans ik heb het nooit kwaad gedaan, zelfs geen boeten toegepast, of als ik het deed (over de boeten door de bazen opgelegd, spreek ik nu niet) ze uit mijn eigen zak in stilte teruggegeven - welnu, wanneer de werklieden vandaag nog eene keuze zouden moeten doen tusschen mij en hunne positie, dan zouden zij, al was het recht volkomen aan mijne zijde, uit angst voor hun brood terugschrikken.
Waar zij overtuigd waren, dat zij hun brood zouden verliezen, zouden zij, hoeveel zij ook van mij houden, hoewel ik 20 jaar met hen ben geweest, hun belang laten voorgaan; al zijn ze ook overtuigd van de onjuistheid hunner verklaringen. Daarvan ben ik innig overtuigd niet alleen, maar het is mijne ondervinding. Dat is ongelukkig.
2124. V. Zij staan dus onder den druk van de vrees?
A. Ja; dat zij, wanneer zij flink voor hunne opinie uitkomen, hun brood verliezen en nergens anders zullen kunnen terechtkomen.
2125. V. Ik begrijp u niet goed.
Gij zegt, en ik wil dat gaarne aannemen en gelooven, dat de menschen, nagaande wat gij in die 21 jaren voor hen geweest zijt, hoegenaamd geen reden van klagen hebben. Maar welke reden hebt gij dan om te onderstellen dat er bij hen eenige vrees of druk zou bestaan, om zich, wat deze fabriek betreft, niet vrijelijk uit te spreken?
A. Ik spreek niet van deze fabriek, maar in het algemeen.
2126. V. Maar wat speciaal uw fabriek betreft?
A. Wanneer de werklieden ernstige grieven hebben tegen een baas, waarmede zij moeten omgaan, dan zouden zij die grieven aan mij, den directeur, niet kenbaar maken.
2127. V. Waarom niet?
A. Zooals ik reeds zeide: uit vrees van hun brood te verliezen.
2128. V. Wij spreken thans over uwe fabriek. Maar indien zij nu op grond van alles wat gij in die 21 jaren voor hen geweest zijt, volkomen vertrouwen in u stellen, begrijp ik niet goed de overdreven vrees die zij voor een ondergeschikte van u zouden koesteren. Zij moesten toch begrijpen dat gij niet zoudt toelaten dat er onrecht zoude geschieden?
A. Ja, ziet u, ten eerste weten zij dat ik zelf niet geheel onafhankelijk ben; ten tweede zouden zij niet klagen omdat zij zouden redeneeren: het is mogelijk dat de baas wordt weggejaagd, maar dan komt er toch een andere. Deze wetende wie den moed heeft om te klagen tegen den patroon, zal dien werkman het leven wel zoo onaangenaam mogelijk maken, om hem, zoodoende, tot heengaan te dwingen. Dat voelen de arbeiders wel.
2129. V. Is u iets dergelijks in die 21 jaren voorgekomen?
A. Ja, maar zeer zelden Het is wel eens voorgekomen dat meisjes klachten meenden te hebben tegen een opzichter, en dat het mij zeer veel moeite heeft gekost om het juiste te weten te komen. Toen zag ik dat de meisjes recht hadden - in den vorm niet, maar wel au fond. Ik heb toen verandering aangebracht, maar de moeite om het echte er uit te krijgen is onbeschrijfelijk. En nog geloof ik niet dat ik het echte geheel weet.
2130. V. Was het eene quaestie van loon?
A. Van verdeeling van loon, van meerdere of mindere welwillendheid van opzichter of baas. Daarvan hangt zooveel af.
2131. V. Dus bij al uwe kennis en ervaring, gepaard aan uwe positie van directeur, gelooft gij dat er in zake van loonen, ook zelfs nu nog dingen zijn, waarvan gij niet volkomen op de hoogte zijt?
A. Zeer mogelijk. Officieel ben ik wel geheel op de hoogte. Maar dat door sympathie, of hoe men het noemen wil, enfin door allerlei dingen, die niet onmogelijk zijn, wel eens de ééne bevoordeeld en de andere teruggezet wordt, ja, Mijnheer de Voorzitter, dat geloof ik zeker. En niet alleen met de vrouwen
| |
| |
maar met de mannen gaat het evenzoo. Daarom vind ik den toestand ook in dat opzicht niet goed, omdat ik overtuigd ben dat de goede werklieden niet durven uitkomen voor hunne opinie.
2132. V. Is het dus in uwe fabriek, terwijl gij als directeur u inspant om dat te keeren, toch mogelijk dat naar den nuk en de willekeur van een of anderen opzichter of chef eene benadeeling of bevoordeeling in zake van het loon van arbeiders plaats hebbe?
A Ja, en dat is niet alleen het geval bij deze fabriek, maar ik heb nog eene andere fabriek.
2133. V. Wij hebben voorloopig genoeg aan deze! laten wij die dus het eerst zien te behanden. Gij hebt uw best gedaan om op de hoogte te komen, en dat is u niet volkomen gelukt?
A. Neen.
2134. V. Maak ons dat eens duidelijk. Waar zit dan toch die knoeierij in?
A. Als ik wat gedaan wil hebben (ik spreek van mijne ondervinding als fabrikant) wend ik mij niet tot den werkman, maar tot den baas.
De baas heeft veel meer invloed op den werkman dan ik. Er bestaat eene onderdanigheid voor dien baas, vooral als deze er lang geweest is; hij is eene soort van godheid, waaraan men niet wil raken. Als ik wil hebben dat het volk tevreden is - bijv. de stearinepersers hebben een vast loon, maar bovendien ontvangen zij eene premie - dan zal ik, alvorens die premie te bepalen, overleggen met den baas. Wanneer de baas zegt: dit is billijk, daarmede is het volk tevreden, dan hoor ik ook geene klachten. Het is dikwijls gebeurd dat ik tegen den baas zeide: zou het wel gaan? en wanneer dan de baas zeide: gerust, laat dit aan mij over; als ik hun uitleg dat dit billijk is, dan is het goed, - dan was het ook goed en hoorde ik geene klachten.
Wij geven eene premie voor hetgeen boven de 75 000 kilo verwerkt wordt; maar als de menschen door eenig toeval of door een ongeluk zoodanige taak niet kunnen verrichten, acht ik het onbillijk dat zij die premie geheel verliezen zouden. Ik wensch dan dat hun toch iets gegeven wordt, en wanneer de baas het bedrag goedkeurt, zijn de menschen tevreden.
2135. V. Hoeveel bazen als wij thans bespreken hebt gij?
A. De hoofdbaas over alles is Eylders, die ook voor deze Commissie is geroepen. Voor de wrijfkamer, de gieterij, de kistenmakerij en de kokerplakkerij is Koster de baas.
2136. V. Dus hebt gij twee van die factotums?
A. Ja, en deze hebben hunne onderbazen.
2137. V. Zij zijn de menschen met wie gij praat, die voor een goed doel het lot der arbeiders en arbeidsters in handen hebben, en die aan den anderen kant uwe tusschenpersonen zijn?
A. Ja.
2138. V. Hebben Eylders en Koster belang bij den loop der zaken?
A. Neen, volstrekt niet: zij hebben een vast inkomen. Eylders is sedert 32 jaar aan de fabriek, heeft 1300 gulden 's jaars, vrije woning, vrij licht en vuur, en jaarlijks eene gratificatie van f 75 tot f 150. Koster is eerst sedert 3 jaar bij mij. Eerst had hij de kokerplakkerij en ontving toen 3000 gulden, maar nu f 3750, sedert hij er bij gekregen heeft het hoofdopzicht van de kistenmakerij, gieterij en wrijfkamer.
2139. V. Er zal toch nog wel wat bij komen?
A. Neen, niets.
2140. V. Heeft hij geen vrije woning en vrij vuur?
A. Hij woont niet op de fabriek.
2141. V. Krijgt hij niets meer dan f 3750 glad af?
A. Ja. Hij ontvangt daarvan 58 gulden in de week en 750 gulden geef ik hem zoodra de balans afgeloopen is, als al de anderen hunne gratificatie ontvangen. Ik heb dat zoo in zijn belang ingesteld, opdat hij dan in eens eene flinke som in handen zou krijgen, terwijl het anders door de hand weggaat.
2142. V. Die f 750, die Koster krijgt, hangt dus samen met het opmaken van de balans?
A. Waarachtig niet; volstrekt niet.
2143. V. De betaling geschiedt toch als de balans is opgemaakt?
A. Ja, omdat dan Eylders en de heeren van het kantoor hunne gratificatie krijgen.
| |
| |
2144. V. Die gratificatie van Eylders bedraagt het eene jaar niet zooveel als het andere?
A. Die verschilt soms f 25, maar meer niet. Verleden jaar heeft hij f 100 gehad, dit jaar f 75, omdat er verloren is. De regel is dat zij dan niets krijgen; maar ik wilde hun dat extraatje niet geheel onthouden. Koster krijgt geene gratificatie, niets. Ik kan hem die f 750 evengoed 's weeks uitbetalen, maar in zijn eigen belang heb ik hem dat afgeraden. Die f 750 krijgt hij in eens als een appeltje voor den dorst.
2145. V. Ik stap van dit punt nog niet af, omdat daarin nog iets is dat mij schemert. Ik vraag u daarom op den man af: welk belang hebben toch Koster en Eylders om uw belang in alles zoo scherp mogelijk tegenover het werkvolk waar te nemen?
A. Het is zijn belang dat hij zijn plicht doet, en dat de fabriek goed gaat.
2146. V. Goed gaat: dus hij heeft eenig belang bij den vooruitgang van de fabriek?
A. Geldelijk belang niet, volstrekt niet.
2147. V. Ik wil geen indiscretie begaan, maar behalve de laatste jaren zullen er vroeger toch onder Eylders wel eens mooie jaren geweest zijn, waarin de fabriek wat afwierp. Laat ons elkander nu eens goed aanzien, toen zal er toch wel wat voor Eylders zijn overgeschoten?
A. Pardon, hij verdient nu veel meer.
2148. V. Dus hij zou er belang bij hebben, dat de zaken slecht gaan?
A. Neen dat zal ik u eens vertellen. Vroeger, einde 1883, waren er twee bazen, waarvan om de week de een 's nachts, de ander overdag werkzaam was als chef van de fabriek. Dat werkte op den gang van zaken minder gunstig.
Toen is er één baas gekomen, die had natuurlijk wat meer verantwoording. Toen de omstandigheden veranderden en de heeren Oppenheim de fabriek gekocht hadden, heb ik gezorgd dat Eylders een contract gekregen heeft voor 10 jaren.
2149. V. Dus Eylders is zijn brood kwijt, als morgen aan den dag de fabriek kwam te stagneeren?
A. Waarachtig niet.
2150. V. Waarom niet?
A. De heeren Oppenheim zouden hem tien jaar lang betalen, evenals mij. Zoolang wij onzen plicht doen, duurt ons contract en worden wij betaald. En waarom heb ik dat gedaan, ofschoon het bij ons geen regel is? Omdat Eylders mij bewezen had, tijdens de liquidatie, namelijk in 1882, toen ik na 20 jaar werken de fabriek moest liquideeren, een flink man te zijn.
In de maand December wist ik niet, hoewel ik het hoopte, dat de fabriek met Mei weer zou beginnen; toen hebben de werklieden in het algemeen mij groote blijken gegeven van hartelijkheid, vooral Eylders, die meer dan een gewoon werkman is, die veel kennis heeft door zijne ondervinding. Deze kon eene andere betrekking krijgen; hij is toen bij mij gekomen en zei: ik heb vrouw en kinderen, wat raadt gij mij? Ik heb hem geantwoord: de stand der zaak is zoo en zoo, wilt gij met mij de kans wagen? Hij heeft mij toen geantwoord: ik blijf bij u. Al dien tijd heeft hij daarop een heel klein traktement gehad, een soort van wachtgeldje, en toen de zaak geregeld was, heb ik er op gestaan, dat de man betaald werd naar wat hij in andere fabrieken kon verdienen.
2151. V. Wat gij daar zegt, is inderdaad prijzenswaardig.
A. Van mij? Volstrekt niet; van hem.
2152. V. Dat wilde ik juist zeggen; van Eylders; wij zijn het dus eens; maar het feit is dus, dat Eylders, waarvan u daar zooeven zegt, dat hij meer weet dan een gewoon werkman...
A. Mijn reehterhand is hij.
2153. V. Dat die man met niet meer betaald wordt dan met f 1300, eene gratificatie van f 75 of f 100 en...
A. En vrije woning, een huis met zes kamers, vrij licht, vrij brand en hij heeft zijn zoons bij zich wonen, die dubbel en dwars hun brood verdienen.
2154. V. Dat alles neemt niet weg dat hij een loon heeft van maar f 25 à f 26 in de week....
A. Plus vrije woning.
2155. V. En dat is een man, die meer dan 30 jaren op eene diergelijke exceptioneele trouwe en verkleefde wijze bij u in dienst is geweest!
A. Niet in zijne tegenwoordige betrekking.
| |
| |
2156. V. Toch heeft hij na twee en dertig jaren trouwen dienst het niet verder kunnen brengen dan tot f 25 à f 26 loon per week en genot van vrije woning?
A. Het is zeker dat dit niet veel is.
2157. V. Maar waarom geeft gij dan niet meer?
A. Omdat ik niet mag.
2158 V. Gaaft gij hem voor 1882, toen gij nog heer en meester waart, meer?
A. Neen, ik moest toen concurreeren.
2159. V. Dat die man dus niet meer heeft, ligt niet in inwendige huishoudelijke onbevoegdheid, maar schrijft gij toe aan den doorloopenden eisch van een zuinig beheer met het oog op de concurrentie?
A. Zeker.
2160. V. Dus die man die 30 jaren en langer bij u is geweest...
A. 20 jaren? Vóór dien tijd is hij 10 jaren in eene andere betrekking bij de fabriek geweest.
2162 V. Goed, maar die 20 jaren heeft hij u toch trouw en eerlijk gediend, en ontvangt nu het zooeven genoemde loon?
A. Ja, meer mag ik niet geven.
2162. V. Zit er dan inderdaad niet wellicht nog een ander profijt voor dien man in de loonen verscholen?
A. Neen.
2163. V. Ge zeidet toch straks dat in die loongeschiedenis iets zit, dat gezelven niet weet. Kan dit derhalve ook niet met het loon van het volk het geval zijn?
A. Het kan zijn.
2164. V. Het kan dus zijn - ofschoon gij dit niet weet - dat Eylders andere profijten heeft in zake van zijn loon?
A. Neen.
2165. V. Waarom niet?
A. Dan had ik het wel gehoord.
2166. V. Gij hebt straks gezegd, dat het volk niet durft klagen, dat het zich niet durft uitspreken, maar kan het dan zijn dat het wel gebeurt, zonder dat het u bekend wordt?
A Ik weet het niet. Mijne overtuiging is, neen. Maar het zou toch kunnen.
2167 V. Uw geloof, waarop dus de ontkentenis van mijn vraag steunt, is dus gegrond op de persoonlijkheid van Eylders. Wanneer gij die buiten rekening laat, zou het u wel mogelijk voorkomen?
A. Ja.
2168 V. En Koster dan?
A. Wat zal ik u daarop antwoorden? Het is als in ieder huishouden. Men kan met dieven en met fatsoenlijke menschen te doen hebben. Overigens weet ik, dat Eylders zeer in zijn schik is met zijn traktement, dat dan ook hooger is dan hij ergens elders zou kunnen verdienen.
2169. V. Ik wil nog even terugkomen op Eylders, omdat in diens getuigenis, wat het hart van de zaak betreft, zeer veel steekt, vooral nu gij zelf, met uwe volkomen kennis van zaken, toegeeft, dat er nog dingen zijn, die voor u raadselachtig blijven.
Ik begrijp eerlijk gezegd, de tevredenheid van Eylders niet. Dat een man die zoo lang in dienst is, waar zoo ontzaglijk veel op aankomt, die de tevredenheid of ontevredenheid, de goede of de kwade gezindheid van het werkvolk in de hand heeft, die met u regelt wat betaald zal worden, waar uwe zaak bij wijze van spreken op drijft, dat die man tevreden naar huis gaat met zijn inkomen van f 25 of 26 per week, begrijp ik niet. En hoe expliceert ge dan dat Koster, die slechts driejaar in dienst is, f 3750 ontvangt? Heeft die man een technische opleiding gehad?
A. Hij is zelf fabrikant geweest.
2170. En zeker niet gelukkig geweest in zijne zaken? Welke zaak had hij?
A. Eene lucifersfabriek. Maar dat is een geheel ander man.
2171. V. Menschen die met alles mislukt zijn, zijn geen menschen om ze - ik zeg niet in eene philantropische instelling maar in eene fabriek - zoo exceptioneel te betalen.
A. Men kan in administratieve zaken weinig te huis zijn en toch zijn een vent met een kop, met organisatiezin. Koster moet niets te maken hebben met koopen of verkoopen.
2172. V. Heeft Eylders daarmede te maken?
A. Neen, elk bestelbriefje wordt door mij geteekend. Men kan een ongeschikt man zijn in administratieve zaken en toch een geest van organisatie bezitten. Vroeger hebben wij beproefd voor de
| |
| |
houtzagerij machines te gebruiken, maar dat lukte niet, maar Koster lukte het wel. Men kan tienmaal faillet zijn gegaan en juist voor dergelijke zaken een blik hebben.
2173. V. Wie was de voorganger van Koster?
A. Die is er niet geweest.
2174. V. Behoorde dat werk dan onder het departement van Eylders?
A. Neen.
2175. V. Waren dan voor dat werk afzonderlijke bazen?
A. Ja, die er nog zijn
2176. V. Dus toen hadt gij geen algemeenen chef voor die afdeeling?
A. Neen, dit is eerst begonnen in 1883. Ik had eerst een contract voor hot maken van die kokers met eene Amsterdamsche firma, maar die firma wilde dat contract niet verlengen; toen heb ik gezegd dan zullen wij het zelf beproeven. Ik nam toen Koster over, die chef bij die firma was, en deze ontving f 3000 belooning. Langzamerhand heeft hij de andere onder zich gekregen
2177. V. Geschieden alle betalingen bij u aan de kas?
A. Iederen Zaterdag worden de weeklijsten opgemaakt. De portier heeft de uren van komen en gaan genoteerd; dit wordt geconfronteerd door de opzichters en door Eylders, en dan wordt ieder persoonlijk uitbetaald in tegenwoordigheid van iemand van het kantoor, niet en bloc, gelijk wel eens in andere fabrieken voor iedere afdeeling geschiedt. Van den aanvang af heb ik dit niet gewild; allen, ook de kleinste meisjes, komen voor het hok, gelijk men zegt. Gewoonlijk zijn Eylders en Koster daar dan ook, alsmede heeren van het kantoor, terwijl ik zelf nu en dan tegenwoordig ben. Een ieder wordt geroepen; werkplaats voor werkplaats. Vroeger leverde de concierge koffie aan de arbeiders, maar toen mij gebleken is dat de concierge daarmede veel geld verdiende en slechte koffie gaf, wordt die koffie voor veel minder dan den vorigen prijs van onzentwege verschaft. Vroeger hadden er des Zaterdags allerlei kibbelarijen plaats om het geld voor de koffie uit handen te krijgen. Nu betaalt men 25 cents per week en ontvangt daarvoor 3 kop koffie met suiker daags.
2178. V. Zij nemen die koffie uit vrijen wil; wie die niet nemen wil, kan zelf koffie medebrengen?
A Ja.
2179. V. Hoe worden de loonen bij u berekend?
A Zeer verschillend.
2180. V. Welke is uwe basis van berekening?
A Tweeledig; voor de werkplaatsen onder Eylders, dus alles behalve de kokerplakkerij, de wrijfkamer, de gieterij en de kistenmakerij, wordt berekend per uur.
2181. V. Welke vakken worden dus per uur berekend?
A. De geheele fabriek behalve de genoemde vakken.
2182. V. Dus het behandelen van de grondstoffen, het ophalen voor het smelten, het brengen op de distilleerketels, het persen enz.?
A. Ja.
2183. V. Dat is alles werk van mannelijke arbeiders, en dat wordt betaald?
A. Per uur, behalve de chefs.
2184. V. Worden die niet per uur betaald?
A. Neen, per week; zij hebben vast geld
2185. V. Onverschillig of de dagen lang of kort zijn geweest?
A. Ja.
2186. V. Onverschillig of er al dan niet 's nachts gewerkt wordt?
A. Ja. eene enkele maal wordt eens een extra gegeven. Hoofdzakelijk hebben zij vast geld, maar als zij 's nachts gewerkt hebben, zeg ik: geef den man een gulden, een daalder extra.
2187. V. De heer Goeman Borgesius: Gij hebt al een paar keer gesproken van dag- en nachtploeg. Is het niet waar dat, ten gevolge van de mindere drukte, althans voor zekere werkzaamheden van de fabriek, de dag en nachtploeg vervallen is, zoodat voor velen van het volk niet zooals vroeger een ploeg van 12 uren bij dag en een ploeg van 12 per nacht, maar één ploeg is van 15 uren?
A. Zeer juist. Maar dat geldt slechts voor de persers. De perskamer werkt door de mindere druk te tegenwoordig niet 's nachts.
2188. V. Dus voor een deel van de
| |
| |
werkzaamheden is één ploeg van 15 uren?
A. Ja, van hoogstens 15 uren.
2189. De Voorzitter: In de afdeelingen, waarvan gij het laatst gesproken hebt, wordt, behalve aan de opzichters en de bazen, per uur betaald?
A. Ja, ofschoon er altijd kleine uitzonderingen zijn. Wanneer de kuipers nieuwe fusten maken, krijgen zij per 100 liter 18 cents. Maar een kuiper blijft nooit den heelen dag aan een fust. Hij moet er ander werk onder de hand bij doen. Er wordt dan gezegd: die kuiper ontvangt zooveel per uur, en zooveel per honderd liter, voor den tijd dat hij aan de nieuwe fusten gewerkt heeft.
2190. V. Dit is nu van toepassing op de kuipers, maar die maken geen groot bestanddeel uit van uw personeel. Maar op het terrein van Koster, waar vrouwen werken, want tot nog toe hadden wij niet met vrouwenarbeid te doen, hoe is daar de basis van berekening; gaat het daar per uur of per stuk?
A. Dat is zeer verschillend. Ik heb dat gedetailleerd voor mij.
2191. V. Goed, deel ons, als gij wilt, eens mede in de eerste plaats de prijs der loonen.
A. ‘Afdeeling kokerplakkerij’. De zaalbaas verdient per week f 12, de papiersnijder en de machinemeester ieder f 9. De kokerplaksters nemen het werk aan voor f 1,50 per 1000 stuks, enkele nommers voor f 1,75. Eene volleerde plakster kan per vollen werkdag 1000 stuks maken, dus f 1,50 verdienen.
De leerlingen worden hier ook betaald naar hetgeen zij afwerken. Zij verdienen in de eerste maand gewoonlijk slechts f 2 per week, dit klimt echter na 3 of 4 maanden tot 3 à 4 zelfs 5 gulden, naar gelang van de handigheid. Hier werken bij voorkeur meisjes van 12 tot 14 jaar; wij nemen ze van dien leeftijd, omdat zij op ouder leeftijd het vlugge werken niet zoo goed leeren. De meisjes blijven gewoonlijk op de fabriek tot haar huwelijk, enkele ongehuwden zijn reeds 20 à 26 jaar bij ons.
2192. V. Die meisjes zijn dus 26jaar bij u werkzaam?
A. Ja, sommigen zijn wel eens gedurende eenigen tijd bij andere fabrieken geweest, maar zijn later bij ons teruggekeerd Gehuwden komen tijdelijk nog wel eens terug, als hare mannen geen werk hebben; zij mogen een uur later komen en gaan des 's avonds tegen half zes terug. Zooveel mogelijk worden de gehuwden geplaatst. Eene volleerde werkster verdient circa 13 cent per uur, de minderen naar verhouding.
De chemises, dat zijn de papieren waar de kaarsen in gaan, worden uitsluitend door gehuwde vrouwen gemaakt in hare woning en dus niet in de fabriek. Zij verdienen daar 4 à 5 gulden mede in de week. Het noodige papier wordt bij haar bezorgd en de chemises afgehaald.
2193. V. Is op die kokerplakkerijen constant de loonberekening per stuk?
A. Constant.
2194. V. Is er geen quaestie geweest, dat het de eene dag of week zus is geweest en de andere zoo?
A. Op de kokerplakkerij? Nooit.
2195. V. En hoe is het in de wrijfkamer wat de loonen betreft?
A. In deze afdeeling werken 40 tot 80 werksters met zaalbazen, waarvan de een f 16, de ander f 11 verdient in de week. In deze afdeeling worden de werksters in 4 categorieën verdeeld, naarmate harer bekwaamheid natuurlijk; de eerste verdient per uur 10 cents, de tweede 8, de derde 6, de vierde 5 cents.
2196. V. Dus dat gaat per uur op de wrijfkamer?
A. Ja, de werkuren verschillen hier nogal, 's zomers van half 8 tot 4, 5, 6, 7, 8 uur, bij uitzondering wel eens tot 10 uur. Gehuwde vrouwen werken er niet, tenzij zij weduwen zijn. De schafturen zijn evenals in de andere werkplaatsen. 's Nachts wordt er niet gewerkt.
2197. V. Is het toeval, dat er geen gehuwde vrouwen in deze afdeeling werken?
A. Neen, die zijn langer op de fabriek en zijn liever op de gieterij of op de plakkerij.
2198. V. Dan verdienen zij meer?
A. Ja.
2199. V. Op de wrijfkamer is de betaling het minst?
A. Ja, dat is ook het minste werkvolk.
2200. V. En uit den aard van de zaak alleen per uur?
A. Ja.
2201. V. Nu hebben wij de gieterij.
| |
| |
A. Dat is heel wat anders. In deze afdeeling werken 1 man en 4 jongens, benevens 40 tot 90 werksters, 3 opzichters en 1 persoon voor administratie en contrôle.
Hier wordt in den zomer gewerkt van 7 uur 's morgens tot des avonds 4,5,6, 7, 8 uur en bij uitzondering tot 10 uur. In enkele gevallen wordt hier wel eens des nachts doorgewerkt. Dan komen die werksters, welke 's morgens om 6 uur naar huis zijn gegaan en den vorigen nacht hebben gewerkt, des avonds op de fabriek te 8 uur, om den daarop volgenden morgen om 7 uur weder te vertrekken.
De baas verdient per uur 12 centen, de jongens 5 centen, de werksters 6 tot 13 centen en de opzichters 13, 9 en 8 gulden per week.
Bij voorkeur worden hier werksters genomen boven de 14 jaren.
De meesten blijven tot aan haar huwelijk, er zijn er zelfs 26 jaren werkzaam. De oudste of eerste opzichteres is 46 jaar bij ons.
2202. V. Hoe is in het algemeen dus de regeling van loon aan de vrouwen op de gieterij?
A. Zij worden per uur betaald, dat gaat met kaartjes. Zij die knap zijn, verdienen van 6 tot 13 cent per uur, naarmate zij meer machines maken.
2203. V. Hoe meer machines zij dus maken en optrekken, hoe meer zij ook verdienen. Alzoo worden de vrouwen op de kokerplakkerij en op de gieterij naar de hoeveelheid, en die op de wrijfkamer per uur betaald?
A. Juist.
2204. V. En gaat dit zonder eenige afwijking elke week zoo? Kunnen die menschen nooit in onzekerheid verkeeren hoe zij betaald worden?
A. Wel eens! In goede gunstige tijden, als er volop werk is, bestaat er geene onzekerheid. Maar bijv. voor-verleden week komt Koster bij mij en zegt: er is te slap gewerkt, de meisjes gaan met te weinig geld naar huis en loopen weg als wij ons aan het tarief houden, wij moeten dus meer geven.
2205. V. Wat bedoelt Koster met slap werk? Er was dus, als ik het goed begrijp, wel goede wil om te werken, maar er was eenvoudig geen werk en daarom kregen zij vroeger gedaan?
A. Natuurlijk.
2206. V. Was er dan ook geen werk voor de gewone uren, zonder overwerk?
A. Neen, Mijnheer de Voorzitter! Voor iederen dag worden de orders ingeschreven en wat dan in de gieterij klaargemaakt wordt moet nog denzelfden dag worden opgepakt in de wrijf kamer. Daardoor gaat het personeel uit de wrijfkamer ook gewoonlijk iets later weg dan dat uit de gieterij. Ik vind het altijd zeer onaangenaam wanneer het gietsel blijft staan. Nu zijn er weken dat er 300.000 pak vervaardigd worden, maar ook natuurlijk van veel minder.
2207. V. Versta ik u dus goed, dat de eenige afwijking in het precies betalen, hetzij dan naar de geleverde hoeveelheid hetzij dan naar de uren, een gevolg is van goedhartigheid, in welk geval er dan op de loonen iets opgelegd wordt?
A. Wanneer het anders gebeurde zou ik op een gemeene manier moeten bedrogen worden. Zoover ik weet, is er nooit iets van het loon afgenomen.
2208. V. Dan zoudt gij bedrogen zijn, zegt gij; maar het is toch mogelijk dat gij bedrogen kunt worden?
A. Neen.
2209. V. Hoe komt gij het dan te zeggen?
A. Als ik de opgaaf krijg, zooveel machines zijn gegoten en zooveel pakjes zijn gewreven, dan controleer ik dat, maar dat is niet altijd hetzelfde, want als er bijv. 300.000 pak kaarsen gegoten zijn, worden daarvan niet 300.000 opgepakt. Daar breken vele van en dat varieert naar de qualiteit der stearine en de lengte en dunte der kaarsen.
2210. V. Nu gaan wij afdwalen en komen weder in de algemeene zaken. Gij zegt zeer stellig, dat de arbeidsters prompt betaald behooren te worden naar gelang van de geleverde hoeveelheid in de gieterij en de kokerplakkerij en dat, als het anders met haar gebeurde, er zou plaats hebben eene bedriegerij buiten uw weten?
A. Ja, maar zij krijgen veeleer iets meer.
2211. V. Uit goedhartigheid?
A. Neen, dat niet.
2212. V. Dan omdat gij ze op uwe fabriek houden wilt. Is het veel gebeurd?
| |
| |
A. Juist. - In den laatsten tijd nogal dikwijls.
2213. V. Over den werktijd hebt ge al gaande weg een woord gezegd, maar wij mogen die zaak wel eens opzettelijk onderhanden nemen. - Hoe lang is de werktijd in de wrijf kamers en in de kokerplakkerij?
A. Des zomers van 7 uren 's morgens tot 8 uren 's avonds, ook wel tot 6 uren; des winters van 8 uren 's morgens tot 6 uren 's avonds.
2214. V. Is die werktijd voor allen dezelfde, zoowel voor volwassenen als voor aankomende meisjes?
A. Ja.
2215. V. Dus ook kinderen van 12 tot 14 jaren maken dien ganschen dag mee?
A. Ja.
2216. V. Hebben ze een schafttijd?
A. Ja, 's morgens van 8 tot 8¼, 's middags van 12 tot half een en des namiddags van 4 tot 4¼ uur.
2247. V. Blijven zij dan op de fabriek, of kunnen zij in den schafttijd de. fabriek verlaten?
A. Zij blijven op het terrein van de fabriek, maar bij goed weer gaan ze in de buitenlucht.
2218. V. Uw terrein is door water omringd, dus gij hebt het in uwe macht om alle communicatie af te breken?
A. Ja.
2219. V. Brengen de werklieden hun eten mee of wordt het hun gebracht?
A. Velen, zoowel mannen als vrouwen, brengen het eten meê, maar anderen laten het tegen 12 uur door vrouw of kinderen aan de poort brengen, waar de werkman het dan komt halen.
2220. V. Is het algemeene regel, dat men er den ganschen dag blijft?
A. Ja, ik zelf ga ook niet weg vóór 5 uren.
2221. V. Maar als de zaken goed gaan worden zij gehouden tot 8 à 10 uren, ja een gedeelte van den nacht?
A. Nachtwerk komt zeer zelden voor. Men wil wel altijd des nachts werken, maar er is niet altijd werk. Ook in de wrijf kamer wordt nooit des nachts gewerkt, en in de kokerplakkerij zeer zelden, maar dan nooit door kleine kinderen, alleen door goede werklieden.
2222. V. En in de gieterij?
A. Ook eene enkele maal.
2223. V. Overwerken daarentegen komt tamelijk dikwijls voor?
A. Tegenwoordig niet.
2224. V. Wij verkeeren nu ook in een exceptioneel slappen tijd. Maar wordt het wel eens 10, 11 uur?
A. Elf uur nooit. Soms 10 uur in de kokerplakkerijen, maar toch zelden. Als het heel druk is, nemen de vrouwen het werk mede naar huis.
2225 V. Werken zij gaarne over?
A. Zeker
2226. V. Is er wel niet eens gezegd dat als middel van dwang om de lieden aan het werk te houden, eenvoudig de pont aan den ketting gelegd werd?
A. Daarvan heb ik nooit iets geweten, en had ik het gehoord, ik zou het heel onaangenaam gevonden hebben.
2227. V. Gij hebt het dus nooit geweten?
A. Zeker niet. Indien het gebeurd is, vindt ik het schande, dat men het mij nooit gezegd heeft.
2228. V. Met uwe wetenschap is het niet gebeurd?
A. Neen, als die meiden weg willen gaan, laat ze dan in Godsnaam gaan.
V. 2289 Wat is er nu van de boeten, is daar een reglement op?
A. Neen. Omdat mij die zaak nogal zeer ter harte gaat, en ik dat opleggen van boeten een van de onbillijkheden vind die den werkman worden aangedaan en men ze niet afschaffen kan wanneer het niet in het algemeen gaat, heb ik eens opgemaakt hoeveel boeten in onze fabriek zijn opgelegd van 1874 af. Verder terug heb ik niet kunnen gaan, omdat ik een boek van een van mijn mede-directeuren niet heb kunnen vinden. Ik heb een staatje opgemaakt van de betaalde boeten en daarnevens gezet hoeveel arbeidsloon in die jaren betaald is.
In 1874 is aan arbeidsloon betaald f 106,783,78 en beliepen de boeten f 332,92.
Er is uitbetaald in:
1875 |
f 94 246,48 tegen f 436,47 aan boeten |
1876 |
108 894,00 tegen 278,87 aan boeten |
1877 |
134 512,00 tegen 481,87 aan boeten |
1878 |
98 346,00 tegen 368,835 aan boeten |
1879 |
133 689,00 tegen 520,635 aan boeten |
1880 |
153 559,00 tegen 684,465 aan boeten |
1881 |
148 685,00 tegen 663,945 aan boeten |
| |
| |
Toen is het ongelukkige jaar 1882 gekomen, waarin uitbetaald is f 101 859 tegen f 44,19 aan boeten.
Het fabrieksjaar van de nieuwe vennootschap loopt van Juli tot Juli en niet van Januari tot Januari.
In 1883 van Juli tot December beliepen de boeten f 77,79; en van December 1883 tot Juli 1884 f 410,88.
In 1883 en 1884 is betaald f 142149,00 aan arbeidsloon plus f 23166,075 voor arbeidsloon aan kokers en f 15750,00 voor kistenmakersloon.
Het tijdperk 1884/85 is aan boeten geheven f 328,52, terwijl aan arbeidsloon is betaald f 131006 plus f 18433,03 voor arbeidsloon aan kokers en f 15,577,08 voor kistenmakersloon.
In 1885/86 is aan boeten geheven f 331,835, aan arbeidsloon f 104319 plus f 16597,27 voor kokerplakkerij en f 17746,95 voor kistenmakerij.
2230. V. Zoodat f 400 als maximum kan beschouwd worden?
A. Ja. Alleen in 1880 en 1881 bedroeg dat cijfer f 684 en f 663, maar in de laatste jaren loopt dat over een f 300 of f 400, wat op een arbeidsloon van f 150000,00 niet veel genoemd mag worden.
2231. V. U keurt dus die boeten in beginsel af, maar waarbij zijn die boeten geregeld? Bestaat er een reglement?
A. Neen, Wanneer de werklieden te laat komen, betalen zij een stuiver boete. Soms wordt er een uur afgetrokken.
2232. V. Dat is mij niet duidelijk, is het den eenen dag zus en den anderen dag zoo?
A. Wanneer er een streng misdrijf plaats heeft, zegt de baas: gij hebt f 1,00 boete.
2233. V. Dit geschiedt dus naar het oordeel van den baas?
A. Ja.
2234. V. De baas is dus op dat oogenblik wetgever en naar zijn luim, altijd met het oog op de belangen van de fabriek, en naar zijn beste weten, kan hij de boete heffen?
A. Zeker, maar ik zie het na.
2235. V. Maar er bestaat geen reglement?
A. Neen.
2236. V. Dus de baas is in dit opzicht geheel en al vrij, behoudens uwe surintendentie?
A. Natuurlijk. Al de boeten te zamenbeloopen in de week f 5 à f 6, dat is niet veel op eene arbeidersbevolking van 300 man. Wanneer er een boete van f 1,00 wordt opgelegd, dan spreekt de baas met mij, en zegt: wij zullen den man een gulden boete geven.
2237. V. Voor welk soort van overtredingen of tekortkomingen?.
A. De meeste ongelukken gebeuren 's nachts; daarom ben ik zoo tegen dat nachtwerken. Wanneer nu een man die 's nachts moet werken, in plaats van zijn plicht te doen, gaat slapen, dan krijgt hij boete. Bijv. 's nachts zijn ook uren om te rusten, - schafturen, zooals men dat noemt, maar als een man die een bak moet koken dit niet nagaat, maar gaat liggen slapen, dan loopt de bak over. Wordt mij zulk een geval verteld dan wordt vaak een gulden boete opgelegd.
2238. V. Dus als de baas - luister nu goed naar mijne vraag - iets ziet, eenige verkeerdheid van meer of minder ernstigen aard, dan decreteert hij niet op slag de boete?
A. Volstrekt niet.
2239. V. Hij komt eerst met u er over spreken?
A Zeker. Maar ik zeg dit niet voor kleinigheden.
2240. V. Wat noemt gij kleinigheden?
A. Te laat komen.
2241. V. Maar dan heeft de baas een zekere marche. Wordt er wel eens een kwartje opgelegd als iemand te laat komt?
A. Waarachtig, als het dikwijls gebeurt.
2242. V. Ook wel eens twee kwartjes?
A. Neen.
2243. V. Daar blijft het dus beneden?
A. Ja.
2244. V. Maar dan is het tegelijkertijd waar, dat de baas vrij is in het opleggen?
A. Dan komt hij bij mij. De portier teekent aan hoe laat de menschen komen.
2245. V. Maar legt hij geen boeten op?
A. Iedere baas in zijne afdeeling.
2246. V. Dus dan toch de baas?
A. De Duitsche onder-directeur, dien de firma Oppenheim heeft gezonden, is de heer Kern.
Bij hem komen elken morgen de inge- | |
| |
nieurs, de verschillende bazen en ook de portier met zijn boek, waarin alles genoteerd staat wat de fabriek in- en uitgaat, zoowel personen als goederen, zoodat men ook zien kan welke werklieden te laat zijn gekomen.
Dan komen zij onder het mes.
2247. V. Bedoelt gij met ‘onder het mes komen’ dat de te laat gekomenen alsdan geroepen worden?
A. Neen.
2248. V. Dus men beslist zonder dat zij er bij zijn?
A. Ja, maar het is nog nooit voorgekomen dat er een gereclameerd heeft; wanneer gezegd werd dat een te laat was gekomen, dan was het ook zoo; want elke baas heeft eene werkplaats om te controleeren.
2249. V. De boeten dus worden bij den onder-directeur geregeld?
A. Ja kleinigheden. Is er iets ernstigs, eene boete van f 1 bij voorbeeld, dan komen zij bij mij. Ik loop steeds heen en weer en hoor dan alles.
2250. V. Is er iets vooraf bekend gemaakt, is er iets opgehangen van reglementen, zooals dit in sommige fabrieken het geval is?
A. Gedeeltelijk. Zij weten bij voorbeeld hoeveel boete zij beloopen bij het te laat komen.
2251. V. Ja maar is die regeling aangeplakt, als het ware publiek gemaakt?
A. Gedeeltelijk, zooals ik reeds zeide. Er staat bij. voorbeeld aangeplakt, dat op het rooken zooveel boete staat, dat de menschen, bij de brandspuit behoorende, bij het luiden der brandklok naar de aangewezen plaats moeten gaan.....
2252. V. En wat staat er nog meer aangeplakt?
A. Niets.
2253. V. Dus er staan alleen dingen aangeplakt die betrekking hebben op het onvoorzichtig omgaan met vuur en over het niet nakomen van verplichtingen bij brand? Over de andere boeten wordt hun bij aanplakking niets bekend gemaakt?
A. Bij aanplakking niet.
2254 V. Bij aanzegging dan? Laat ons elkander goed verstaan. Mijne vraag is deze: moeten zij de bepalingen omtrent de boeten uit de praktijk leeren kennen of worden hun die vooraf aangezegd?
A. Gij moet niet vergeten, Mijnheer de Voorzitter, dat iedere ploeg een baas heeft en iedere afdeeling een zoogenaamden voorman, die ook beter betaald wordt dan de anderen.
2255. V. Hebben dezen dan van u bevel gekregen om het reglement voor te houden?
A. Mijnheer de Voorzitter! De fabriek bestaat sedert 1838. Het meeste werkvolk is er reeds jaren. Komen er nieuwe arbeiders, dan wordt hun wel degelijk gezegd, dat, wanneer zij 's ochtends te laat komen, boete door hen wordt beloopen.
2256. V. Maar zwart op wit gebracht en aangeplakt is alleen betreffende die twee punten, de rest niet?
A. Neen.
2257. V. Zijn ook door u of door de vroegere directie aan de opzichters regels gegeven voor het opleggen van die boeten, en is dat geschied mondeling of schriftelijk?
A. Mondeling.
2258. V. Het geheele boetestelsel is dus eene mondelinge zaak?
A. Ja, en waarom? Ik ben 21 jaren in de zaak geweest en heb er meermalen over nagedacht, en ik vind het erg onbillijk dat men hier rechter is in zijne eigen zaak. Zooals het op het oogenblik is kan het niet anders, maar ik zou het op eene verschillende wijze willen ingericht hebben. Het nu met regels te doen geloof ik dat zeer in het nadeel van het werkvolk zou zijn, want dan zouden de bazen verplicht zijn de boeten naar die regels te heffen, terwijl zij het nu niet doen als het niet hoog noodig is.
2259. V. Gij zegt dat gij het op eene andere wijze hadt willen inrichten. Deel ons mede hoe?
A. Ik vind het eene onbillijkheid dat men rechter is in zijne eigen zaak, en ik beschouw het dat zij gelijk hebben die willen dat er twee partijen zullen zijn: de werkgever en de werkman. De werkgever legt boete op en daaraan moet de werkman zich onderwerpen. Maar de werkgever moet, vooral in groote fabrieken, zien door de oogen van anderen, van opzichters en bazen, die ook menschen zijn, behept met menschelijke passies en fouten, en zich dus kunnen vergissen. Ik vind het on- | |
| |
billijk dat een werkman daarvan afhangt zonder door zijne pairs schuldig geacht en veroordeeld te zijn. Wanneer er in iedere fabriek door de werklieden personen gekozen werden die hen representeerden, die verklaarden: gij hebt misdreven, de boete is u terecht opgelegd, dan zou men er in berusten, maar op dit oogenblik hebben zij te doen met boven hen gestelden, dat menschen zijn en dus menschelijk handelen en daarom onbillijk kunnen zijn. Waarom hebt gij dit niet veranderd, vraagt gij misschien?
2260. V. Gij neemt mij de vraag uit den mond.
A. De tegenwoordige toestand hangt samen met de geheele organisatie van het volk. Zoolang die toestand blijft, zal ik mij wel wachten verandering te brengen, omdat het niets zou geven.
De prijs van den arbeid wordt geregeld naar vraag en aanbod, maar dit is naar mijn oordeel hoogst onrechtvaardig; men kan niet arbeid met kapitaal vergelijken. De arbeider is gedwongen om te werken, want hij moet eten. Geeft het kapitaal heden geen rente, het blijft toch kapitaal, en de bezitter daarvan eet toch, en dat is de hoofdzaak. Een werkman die geen werk heeft heeft ook niet te eten. Ik zou dus - het is wellicht vreeselijk revolutionnair - een minimum van loon billijk achten; maar ik zal mij wel wachten alleen verandering te willen brengen in den bestaanden toestand.
De menschen hebben recht om te klagen, en dat er een blaadje Recht voor Allen is, dat is een natuurlijk gevolg van den toestand. ‘Recht voor allen’ is zeer overdreven, en hierdoor mist het zijn doel. De werkman, die wezenlijk met grond te klagen heeft over zijnen toestand, gaat om verschillende redenen toch niet naar ‘Recht voor Allen’ Dat doen alleen diegenen die niet deugen, die oproermakers, die in elke goed geregelde maatschappij toch niet zouden deugen; die liever een vast jaargeld zouden hebben en eene goede kroeg waar zij niet behoeven te betalen.
Maar wat is nu het lot van den goed gezeten werkman, zooals van Eylders, die nu 1300 gulden ontvangt, wanneer hij morgen bijv. 65 jaar is? Van zijn 17de jaar af heeft hij gewerkt, de man heeft een huishouden met kinderen; wat staat hem nu voor de deur? of hij is nog krachtig genoeg om eenige jaren door te zwoegen, en dan volhardt hij tot hij eindelijk bezwijkt; òf hij heeft die kracht niet meer en hangtaf van het medelijden zijner chefs met wie hij lange jaren verkeerd heeft.
En zijn er andere chefs in dien tijd gekomen, zijn er andere toestanden ontstaan, dan heeft die man kans dat, al is hij dan 40 jaren aan die fabriek geweest, hem gezegd wordt: het spijt mij, maar wij verdienen niets, wij verliezen, dus wij kunnen u niets geven. Maar al krijgt hij iets, dan is het gevoel toch onaangenaam, want hij krijgt het niet als een recht, maar als een gunst.
Men zal vragen: waarom dan geen onderlinge verzekering tot stand gebracht of deelgenomen in eene verzekeringmaatschappij, dat is toch te doen, wij hebben daarvan toch in ons land uitstekende voorbeelden? Maar mij is het in eene groote stad als Amsterdam, vooral met een personeel dat zoo varieert, niet gelukt het op een goeden voet te doen. Eéne fabriek kan dat ook niet doen, dat is onmogelijk, dat kan alleen geregeld worden door den Staat. De zoogenaamde beheerende klassen moeten niet langer met woorden - woorden zijn er genoeg vuil gemaakt, die helpen niets, ook courantenartikelen niet - maar met daden bewijzen dat zij hart hebben voor den werkman en hem apprecieeren, dat zij hem niet beschouwen als machine of koopwaar, zoodat zijn arbeid zich regelt naar vraag en aanbod.
De arbeiders moeten de zekerheid hebben, dat zij naar mate van hunne bekwaamheid, loon zullen ontvangen, zoodat zij, wanneer een van hunne kinderen - en zij hebben er meestal zeer veel gelukkig - ziek wordt, niet op eens hunne opgespaarde penningen daarvoor moeten wegmaken. Ook moeten zij, wanneer zij gedurende eenige jaren trouw gediend hebben, door een jaargeld zekerheid voor hun ouden dag hebben Dat moet gedaan worden voor den werkman, en daartoe, Mijne Heeren, hebt gij de macht!
2261. V. Wat gij gezegd hebt, is natuurlijk hoogst belangrijk, en toont dat gij een warm hart voor de werklieden
| |
| |
hebt. Maar mag ik u deze prozaïsche vraag doen: wat is in die richting in het belang van den werkman in de laatste een en twintig jaren in uwe fabriek feitelijk beproefd?
A. Ik heb eens eetwaren willen leveren. Maar ik ben met alles blijven zitten. Het volk wilde er niet aan.
De vrouwen willen het niet, want zij willen voor de mannen niet weten wat zij uitgeven; het geeft niets, niemendal. Zoo heb ik met de bazen dikwijls ge sproken over een ziekenfonds, maar zooals de toestanden nu zijn, zien zij er geen heil in, zij hebben er geen vertrouwen in en denken zoo: als morgen de fabriek te niet gaat, zijn onze duiten weg. Ik weet het bij ondervinding, er bestaat geen vertrouwen. Als het met kracht en in het groot werd aangevat, als allen het deden, zou het tot iets kunnen leiden, dan zou het geen kwaad doen aan de concurrentie, maar één kan het niet doen.
2262. V. Dat er omtrent zulke groote en omvangrijke quaestiën als het oprichten van een ziekenfonds tot ondersteuning van den ouden dag, moeilijkheden bestaan, begrijp ik, maar er zijn door u toch zaken opgenoemd, van niet zoo verre strekking, die toch daadwerkelijk in het belang van den werkman geacht moeten worden. Nu vraag ik nog eens: is er buiten uwe vruchtelooze pogingen om op het gebied van de voeding iets tot stand te brengen, gedurende die 21 jaren, niets anders in uwe groote fabriek gedaan?
A. Wij hebben dezelfde ervaring opgedaan met eene poging om een ziekenfonds te stichten. Het volk wil er niets van weten. Unaniem hebben zij gezegd, niet mede te willen doen.
Op de fabriek van de firma Enthoven alhier, werd in mijn tijd één percent afgetrokken voor het ziekenfonds. Ik heb hetzelfde willen doen. In al die jaren is geen cent van de boeten gekomen in de kas van de fabriek, alles is uitbetaald aan ondersteuning voor zieken. Ik vind hetaftrekken ook niet billijk,maar dat is eene tweede zaak. Op dit oogenblik is er een tekort in de boetenpot van eenige honderden guldens.
2263. V. Zooals u straks zeide, wordt er van die boete eene afzonderlijke rekening gehouden?
A. Ja, die houd ik. Tot 1883 werd het boekje gehouden door een van mijne mededirecteuren, die zich meer met de kas bemoeide. Na 1883 heb ik op het kantoor iedere week de boeten-opbrengst bij laten schrijven door den kassier, tot een bedrag, zooals ik zeide van f 5 à f 6. Donderdag heb ik het boekje nog nagekeken, niemand weet op de fabriek, dat ik dat gedaan heb. Aan den eenen kant van het boekje schrijft de kassier als credit de boeten en aan den anderen kant de ziekengelden, die onverplicht natuurlijk, worden uitgegeven. Er is geen zieke, die geen ondersteuning ontvangt. Dit regel ik, daar bemoeit zich niemand mede.
2264. V. De boeten die inkomen, zijn dus onder uw persoonlijk toezicht en uitsluitend bestemd voor zieken?
A. Geheel, het is eene aparte zaak, die niets met de kas van de fabriek te maken heeft.
2265. V. Wordt er van de administratie van die boeten wel eens op de eene of andere wijze eenigerlei opening gegeven, om de lieden tevreden te stellen, - gij weet hoe de menschen zijn, - of gaat de zaak geheel buiten hen om?
A. Iedereen weet er van, alle bazen dragen er kennis van.
2266. V. De bazen zijn er dus van op de hoogte?
A. Zij weten het perfect dat de ziekengelden uit de boetepot betaald worden. De bazen zeggen wel eens tot den boekhouder: wat is de pot weer leeg.
Vroeger kwam in die boetepot nog wel eens wat extra, toen er veel gebouwd werd, bijv. fooien van de aannemers enz. In de latere jaren is dat veel verminderd.
2267. V. Gij hebt als ik u goed begrijp, weinig medewerking van de zijde van het werkvolk, wanneer door u in hun belang beproefd wordt iets tot stand te brengen? Die ondervinding hebt gij opgedaan?
A. Ja, volstrekt geen medewerking.
2268. V. Gij hebt het beproefd met eetwaren, die gij voor hen gezamenlijk wildet inslaan en tegen inkoopsprijs wildet leveren, maar zij hebben er niets van willen weten?
A. Neen.
2269. V. Met een ziekenfonds hebt
| |
| |
gij het geprobeerd, maar zij hebben er evenmin van willen weten?
A. Neen.
2270 V. Gij hebt straks gezegd, dat dit voortspruit uit de vrees dat als de fabriek omverging, zij hun geld kwijt zouden zijn. Gingen zij dan in een fonds, waar zij meenden dat die vrees niet behoefde te bestaan?
A. Ja, mijnheer, in zieken- en begrafenisfondsen, die ik een pest noem voor den werkman.
2271. V. Daar gaan zij dus meerendeels in?
A. Ja, ik zal u een voorbeeld geven. Eylders is er in, Eylders die geen gewoon werkman is, bij wien ik als vriend heb aangedrongen in eene levensverzekering te gaan, wien ik heb gezegd: gij verdient veel meer dan gij verteert; die mij zelf zeide: ik ben zeer tevreden met mijn geld, want ik had nooit gehoopt zooveel te krijgen ....
2272. V. Laat ons dit nu eens laten rusten, en over de quaestie spreken, die ons bezighoudt.
Toen gij daareven zoo in het breede en op zulk eene warme en lofwaardige wijze uitweiddet over de belangen van de werklieden, hebt gij gezegd dat het wenschelijk zoude zijn om iets voor hen te doen en meer kennis van hunne zaken te verkrijgen. Zoo hebt gij ook gezegd dat bijv. in het constateeren van overtredingen door den werkgever iets tyrannieks lag en dat gij het wenschelijk zoudt vinden, dat dit door de pairs van de werklieden geschiedde. Waarom hebt gij dat dan niet op uwe fabriek toegepast? Dàt hadt gij maar voor het zeggen.
A. Omdat ik niet gaarne zulke nieuwigheden zou gaan invoeren.
2273. V. Zijn u geen voorbeelden bekend van andere fabrieken, die beproefd hebben om nieuwigheden in te voeren en voorbeelden te stellen?
A. In Amsterdam niet.
2274. V. En buiten Amsterdam?
A. Ook niet.
2275. V. Gij zijt genoeg industrieel en ontwikkeld om te weten wat op dit gebied plaats heeft?
A. In Amsterdam zou de invoering er van een verkeerden indruk maken.
2276. V. Maar waarom hebt gij het niet, door uwe ondervinding geleerd, in practijk gebracht?
A. Omdat naar mijne overtuiging die dingen alleen toegepast kunnen worden als de werklieden meer tot het standpunt van ontwikkeld mensch verheven worden. En naar mijn bescheiden meening zijn zij, zelfs de bazen, in den vollen zin des woords op dit oogenblik niet onafhankelijk. Als ik vandaag de werklieden liet kiezen, weet gij wie zij dan kiezen zouden? Hun bazen. Alles zou bij hetzelfde blijven.
2277. V. Wat hebt gij beproefd in het belang der werklieden in zake middageten?
A. Eten geven voor rekening van de fabriek, uit eigen zak gaat niet. Als ik het doen kon, zou ik het ook doen, want ik vind het een van die zaken die verplichtend moesten zijn. Als men een man den geheelen dag laat werken, dan moet hij ook gevoed worden. En de tegenwoordige voeding is, mijns inziens, geene voeding, hoewel zij iets beter kon zijn als er niet zoo gedronken werd. Die voeding zou ik dan echter moeten verstrekken tegen kostprijs, want ik zou als directeur mij wel wachten het te doen voor kosten van de fabriek, omdat het mij zeer kwalijk zou genomen worden door andere fabrikanten en door de aandeelhouders.
2278. V. Het laatste kan ik mij begrijpen dat voor u eene reden is, doch het eerste zal u wel tamelijk onverschillig zijn.
A. Volstrekt niet onverschillig. Dit heb ik vroeger ook wel gedacht.
2279. V. Wanneer gij dus voor u zelf overtuigd waart dat eene zaak in het belang was van uw werkvolk, zoudt gij die dan nalaten, omdat gij begrijpt dat het aan andere patroons niet bevallen zou?
A. Juist, omdat het aan de andere patroons niet bevallen zou en daardoor een verkeerde indruk zou worden gemaakt op het werkvolk. Neen, zij willen niet en zeggen zelf: och, mijnheer, laat het staan, begin er niet aan. Ik heb het geprobeerd, dat wil zeggen er over gepraat, niet uitgevoerd. Maar neen, zij willen niet, zij zouden den fabrikant laten zitten; de vrouwen hebben er veel te veel het land aan.
| |
| |
Er bestaat een zeker wantrouwen, zij denken: de koffie kost ons geen geld. En de suiker? Ik heb gezegd: dan zal ik het wel uit mijn zak betalen. Maar zij krijgen hunne koffie delicieus; ik proef ze elke maal. Vroeger was het zeer slecht wat zij van den concierge kregen voor 3 of 4 cent. Nu krijgen zij 18 koppen met suiker in de week en denken dat wij er schatten op verdienen. Denkt men dat wij er dank voor ontvangen? Neen, het tegendeel. Wat wil men dan beginnen als men zulke ervaringen heeft? De werkman, zijn geheele stand muss gehoben werden, zooals de Duitschers het uitdrukken, hij moet andere begrippen krijgen.
2280. V. Het beeld, dat gij nu van den werkman geeft, is niet zeer bemoedigend. Wanneer ge de werklieden eten of drinken verschaft zonder eenig winstbejag, zoodat ge er niets dan moeite en last van heb, en zij, in plaats van er dank voor te zeggen, denken dat ge er heel wat aan verdient, dan vind ik het nare wezens die zoo redeneeren. Daar zijn wij het zeker over eens?
A. Neen, ik neem het hun niet kwalijk. Als ik in hun geval was, zou ik het ook doen.
2281. V. Waarom?
A. Misschien zal men het beschouwen alsof een sociaal-democraat hier geweest was, en dat is toch volstrekt niet het geval. Maar als ik u zeg: - ik weet daarvoor in het Hollandsch geen passende uitdrukking, en ik moet tegenwoordig zooveel Duitsch spreken - die stand moet eerst gehoben werden....
2282. V. Door welke middelen? Moet alles komen van Staatswege, moet alles er komen door de wet?
A. Zeker, als dat niet gaat van bovenaf, dan beduidt het niets. Wanneer de werkman en ook de baas - deze laatste is in dezelfde positie als de eerste - niet het besef krijgt dat, wanneer hij zijn plicht doet, hij in staat zal zijn te leven, beschut te zijn tegen willekeur, behoed te worden tegen armoede op den ouden dag, nadat hij zijn gansche leven gewerkt heeft, zoodat hij ook niet dankbaar zal behoeven te zijn voor hetgeen men hem uit medelijden zou willen geven, zoolang wacht ik geene verandering. Het gevoel van eigenwaarde is bij den werkman door de toestanden van eeuwen her verminderd, en daarom kan ik mij begrijpen, al vind ik het niet goed en edel, dat de werkman denkt dat het enkel uit eigen belang is wanneer men iets voor hem doet. Veel te lang heeft men den werkman te veel beschouwd als een koopwaar, die zich ook wat zijn loon betreft regelt naar vraag en aanbod.
2283. V. Meent gij dus dat het voor geen patroon, die bezield is met goeden wil en de noodige middelen ter beschikking heeft, mogelijk is het vertrouwen van zijn volk te winnen?
A. Dat is eene geheel andere zaak. Heeft een directeur alle die middelen? En dan het vertrouwen van zijn volk: c'est un mot.
2284. V. Het zooeven besproken punt is alleen eene zaak van vertrouwen. Gij hebt straks gezegd dat de pogingen om iets te doen voor het eten der werklieden, door hen worden beschouwd als winstbejag, dat is dan toch groot wantrouwen?
A. Zeer juist, het is een gevolg van de opvoeding, van hetgeen zij voortdurend hoorden.
2285. V. Is dat wantrouwen niet door den persoonlijken invloed van den patroon te overwinnen zonder tusschenkomst van wet en Staat?
A. Neen, het kan alleen geschieden wanneer de stand van den werkman op een geheel anderen voet wordt gebracht.
2286. V. Ik bedoel nu niets onaangenaams, maar dat riekt naar een phrase.
A. Ik zeide reeds c'est un mot. Ik wil geen phrases, maar alleen, zoo mogelijk, door de wet wegnemen het gevoel wat nu een werkman hebben moet, door het eeuwenlang bestaan van den tegenwoordigen toestand.
2287. V. Wanneer in de fabriek ongelukken voorkomen, wat wordt dan voor die menschen gedaan?
A. Ernstige ongelukken zijn bij ons niet voorgekomen. Slechts éénmaal, vóór 1870, heeft een werkman door eigen onvoorzichtigheid en ondanks mijne waarschuwing, zijne hand laten afknijpen. Ik heb dien man behoorlijk laten behandelen, en die werkman is nog steeds in de fabriek. Zoo heeft ook wel eens eene meid zich in de vingers ge- | |
| |
zaagd. Ze krijgt dan het volle loon als ziekengeld totdat zij beter is.
2288. V. Dergelijke gevallen hebben zich dus wel voorgedaan, en dan werd het volle weekgeld uitbetaald?
A. Zeker, zoolang ik directeur ben geweest, heb ik altijd gezegd dat het moest, en het kan niet anders.
2289. V. Hoe lang wordt dat geld uitbetaald?
A. Tot zij beter zijn, natuurlijk niet meer als zij gaan luilakken, en dat is ook voorgekomen.
2290. V. Houdt gij omtrent dergelijke uitbetalingen wellicht aanteekeningen bij, zoodat gij ons détails kunt mededeelen?
A. Neen, daar heb ik niet aan gedacht, maar het is zooals ik zeide, en dergelijke verwondingen komen elk oogenblik voor. In October of November nog gebeurde het dat een jongen met een bak met zwavelzuur de trap opkwam. Een andere jongen ging de trap af en stiet hem tegen het lijf, zoodat hij zwavelzuur in het gelaat kreeg. Onmiddellijk werd per telephoon een rijtuig besteld, waarmede de jongen naar het gasthuis werd gebracht. Het is gelukkig afgeloopen, en de jongen heeft zijn geld gehad. Dat is regel, en het kan ook niet anders, dat moet.
2291. V. Zijn er in de latere jaren nog meer ongelukken gebeurd?
A. Groote niet, alleen kleinigheden, bijv. dat iemand zijn voet verbrandde of struikelde.
2292. V. Herinnert gij u niet een ongeluk met brandwonden, van dien aard, dat de patiënt in het Binnengasthuis moest ingebracht worden?
A. Neen.
2293. V. Gij herinnert u dus niet de zaak met Albertus Wegman in Maart 1884?
A. Neen. De kuipersbaas heet Klaas Wegman.
2294. V. Gij herinnert u dus dat geval niet, waarbij die man door het overkoken van een ketel met vet, brandwonden gekregen heeft?
A. Neen dat feit herinner ik mij niet.
2295. V. De regel bij uw fabriek is dus dat in geval van belangrijke ziekte, waardoor de menschen inderdaad onbruikbaar zijn, zij toch hun geld krijgen?
A. Ja. Bij ziektegevallen minder; maar dan krijgen zij toch altijd minstens de helft van hun loon.
2296. V. Hebt gij geen gevallen gehad van menschen, die blijvend ongeschikt werden om te werken?
A. Neen. Alleen de man met ééne arm, die als machinist te werk gesteld is. Die is dus gebleven in een anderen werkring. Hij is er nog, maar ik heb er geen plezier van gehad. Toen dat gebeurde, had hij een meid met een kind. Ik ben toen bij hem geweest in het Binnengasthuis en heb tegen hem gezegd, kom: het is eene goede meid, trouw haar, je bent toch zeker dat jij je heele leven bij ons kan blijven. Goed, hij beloofde dat, maar toen hij beter was, liet hij de meid zitten en heeft het met eene andere aangelegd.
2297. V. Maar wat gebeurt er, als zij oud worden?
A. Niets, bij ons gaan er niet weg wegens ouderdom.
2298. V. Er komt toch een tijd datzij niet meer bruikbaar zijn?
A. Daarvan bestaan bij ons maar twee gevallen. Een daarvan is Willem de Waal, de medebaas van Eylders, deze krijgt f 250 per jaar, de ander is Klaas van Doorn, die nog iets meer ontvangt. Mieltje Eylders, die 46 jaar dienst heeft, is voor korten tijd gevallen, maar krijgt toch haar volle loon.
2299. V. Zijn er geen andere?
A. Neen.
2299bis. V. Gaan zij dan uit zich zelf weg als zij op leeftijd komen?
A. Ja, dan gaan zij trouwen.
2300. V. Hebt gij getrouwde vrouwen in dienst?
A. Zooals ik reeds heb gezegd, slechts enkele.
2301. V. En het manlijk personeel, wordt dat oud?
A. Zeker, ik heb veel oude lieden.
2302. V. Er komt toch een dag dat zij niet meer kunnen werken?
A. Dat is met twee gebeurd, meer niet.
2303. V. Houdt gij ze anders tot hun dood toe?
A. Zeker, aan het einde des jaars is er nog een gestorven, een flink man; het hindert mij nog.
2304. V. Luister nu goed; mijne vraag
| |
| |
is: komt het in uwe fabriek voor, dat een man wegens ouderdom en mindere geschiktheid weggestuurd is zonder ondersteuning?
A. Tot nog toe, neen, wanneer het een man betrof die altijd goed gewerkt en zijn plicht gedaan had.
Het is misschien wel gebeurd, dat een man, die zich aanbood, doch die te oud was en niet geschikt scheen, weggestuurd is, maar wij hebben nooit een man den schop gegeven, als hij op onze fabriek, na lange jaren dienst, ongeschikt was geworden.
2305. V. ls het wel gebeurd, wanneer de menschen ouder, en dus minder bruikbaar werden, en dit komt op uwe fabriek natuurlijk wel voor, dat hun loon dan werd verminderd?
A. Neen. Ik ben met het hoofdpersoneel oud geworden. Het hoofdpersoneel is niet veranderd.
2307. V. Hoe is het met de moraliteit onder de meisjes aan uwe fabriek, om eens aan een ander thema te beginnen?
A. Dat zal ik u eens vertellen, want dit is een zeer interessant punt.
Toen ik aan de fabriek kwam, was er veel wat mij niet beviel in dit opzicht. Er werd geregeld 's nachts gewerkt met de meisjes. Elken nacht geregeld. Toen waren er maar 13 machines (nu zijn er 101) en werd er meestal uit de hand gegoten, zoodat er niet zoo snel kon gewerkt worden. Wij hadden toen ook buitenlandsche ingenieurs; de landstreek van waar zij kwamen zal ik maar niet noemen, maar daar is het gewoonte. Nu, dat beviel mij niet. Toen ben ik 's nachts eens eenige malen naar de fabriek gegaan en heb ik bij dat nachtwerk bazen betrapt. Een is op het oogenblik nog bij mij, maar ik heb hem destijds zijn congé gegeven en nadat hij 1½ jaar moeite, zorgen en verdriet had gehad en dus eene goede les had gekregen heb ik hem teruggenomen; misschien is hij mij daarom nog dankbaar.
Ik heb toen echter bij dat nachtwerk veel slechts gezien, en sedert heb ik dat veranderd. Ik heb de uitbreiding van de machines doorgedreven en zooveel mogelijk het nachtwerk beperkt. Ik ben toen zeer streng geweest en heb er, onmiddellijk als iets verkeerds gebeurde, een stokje voor gestoken In de fabriek namelijk; wat daarbuiten gebeurt, gaat mij niet aan.
2308. V. Persoonlijk oefent gij echter in de laatste jaren 's nachts geen contrôle meer uit; dus het geval kan zich nog voordoen?
A. Niet meer, omdat toen alles beknopt en op elkander was en uit hoeken en gaten bestond. De gieterij, die gij gezien hebt, Mijnheer de Voorzitter, is thans ruim en luchtig; vroeger echter was daar nog een zoldering, en daar bevonden zich toen hokken met kokers, die vrij donker waren en waarin ik ze zelfs overdag betrapt heb. Want ainsi que la vertu le vice a ses degrés, en zij trachten zich in zulke gevallen steeds te verbergen. Hoe minder gelegenheid nu om zich te verbergen, hoe minder aanleiding tot kwaad.
Voor eenige jaren echter hebben wij op de fabriek nog een kerel gehad die er zijn werk van maakte om overdag onzedelijkheid te plegen. Hij is natuurlijk na de ontdekking terstond ontslagen.
Wanneer onzedelijkheid plaats heeft, dan wordt dit na korten tijd, ten gevolge van de onderlinge jaloezie, bekend.
Die jaloezie doet vooral in ons land en onder onze bazen veel goed, maar ook veel kwaad.
2308bis. V. Om bij feiten te blijven: komen er veel onechte geboorten voor?
A. Ik heb er weinig van gehoord. De meisjes zijn beter als haar roep. Zij leven met een jongen, maar als zij kinderen krijgen, trouwen zij toch in den regel later.
2309. V. Als zij bevallen moeten, hebben zij zeker eenigen tijd vrij af?
A. Ja, maar zij krijgen geen geld.
2310. V. Dus dit beschouwt gij niet als eene ziekte; bij andere ziekten zeidet gij dat zij wel hun loon ontvingen?
A. Ja, maar in dat geval gaat het niet. Dan zouden wij er wel een kamer met minnen ook op na kunnen houden. Dat zijn zaken die ze zelf moeten weten.
2311. V. Eene week of drie, vier verdienen zij dus niets?
A. Drie weken? Ik heb er voor jaren, niet in den laatsten tijd gehad, die twee dagen na de bevalling terugkwamen, zelfs den volgenden morgen.
2312. V. En laat gij dit toe?
A. Ik heb gezegd: gij zijt beesten.
| |
| |
2313. V. Maar ze niet weggezonden?
A. Neen, wat wilt ge? Dan hadden zij geen eten gehad.
2314. V. Gelooft gij dus, dat, om die Duitsche uitdrukking te bezigen, de stand gehoben wordt, wanneer men eene kraamvrouw twee dagen na hare bevalling op de fabriek toelaat?
A. Wat zal ik u zeggen? Neen, ik geloof het niet.
2315. V. Waarom het dan gedaan?
A. Omdat, wanneer ik het niet doe, zij geen eten hebben.
2316. V. Moest de wet ook hier zorgen?
A. Wanneer zij den mensch wil verheffen, zal zij ook dit er onder begrijpen.
2317. V. Hier kon toch, dunkt mij, de verheffing wel, zonder tusschenkomst van den Staat, van den patroon uitgaan?
A. Om het als regel te stellen zou ook weer verkeerd zijn. Waarlijk, Mijnheer de Voorzitter, het is eene moeielijke quaestie. Gelukkig heb ik er echter in den laatsten tijd niet van gehoord.
2318. V. Wat is u bekend van het bezoek der meisjes van uw fabriek aan de school van freule Teding van Berkhout, waar de evangelist Heynes aan het hoofd staat?
A. Freule van Berkhout heeft mij jaren geleden bezocht, om mij te vragen of ik het bezoek dier meisjes aan haar school wilde bevorderen. Niets was mij liever. Ik ben met een paar van de dames in de wrijfkamer gegaan en de meisjes die gaan willen encourageer ik zeer.
2319. V. Met welke middelen moedigt gij dat aan.
A. Door het eerst te zeggen en dan gelegenheid te geven; als er wat later gewerkt moet worden en zij willen gaarne naar die school gaan, dan werk ik het zooveel mogelijk in de hand. Mijne order aan Koster is, om die meisjes, als zij eenigszins willen, er heen te sturen. In den laatsten tijd zijn de dames Hartsen met eene soort van concurreerende zaak begonnen, waaromtrent ik ook gezegd heb: laat ze er zooveel mogelijk heengaan; want, Mijnheer de Voorzitter. - al wordt er misschien ook om gelachen - weet ge wat ik zoo schrikkelijk verkeerd vind en wat mijns inziens den werkman veel erger gemaakt heeft dan vroeger? Niet het liberalisme, maar dat het idée van godsdienst weg is. Dat was van groot nut voor die lieden, en het werkte zoo goed. En wat heeft men er voor in de plaats gegeven? Niets. Ik heb dat dikwijls betreurd, Mijnheer de Voorzitter, want het is een groot punt; men heeft iets weggenomen wat een troost voor hen was. Zij hadden het hier slecht op de wereld. Ik heb de voorbeelden gehad van mannen en vrouwen, die gewerkt hebben tot op het laatst van hun leven: ‘maar eindelijk,’ zeiden zij, ‘ja, hiernamaals zijn wij gelijk.’ Maar die troost is voor een groot deel weggenomen. De geest die er thans heerscht is een geheel andere dan voor 20, 15 en 10 jaren. Daarvan is het liberalisme niet de schuld, maar het is niettemin een feit. Daarom zeg ik: encourageer het wanneer de lieden naar eene school willen gaan, al is de kleur der school nog zoo overdreven. Ik althans apprecieer al die pogingen en ben er dankbaar voor.
2320. V. Maar de uren dat zij weggaan komen tot hunne financieele schade?
A. Neen, dat wordt geschipperd.
2321. V. En zij werken op stuk?
A. Niet op de wrijfkamer.
2322. V. Maar toch op de kokerplakkerij?
A. Ja, maar daar schippert men het verzuimen voor de school. Officieel is dat niet zoo, want dan krijgt men last met de anderen.
2323. V. Ik maak u opmerkzaam dat hier uitdrukkelijk is verklaard dat de meisjes, al wilden zij nog zoo gaarne naar de dames gaan, niet weg konden omdat de pont was weggenomen.
A. Er moet regel zijn. Toen de dames Hartsen bij ons waren om over het uur te spreken, heb ik Koster gezegd zooveel mogelijk inschikkelijk te zijn; maar de een wil 6 uur, de ander 8 uur, een derde 3 uur des middags; doch daarnaar kan eene fabriek niet worden geregeld, Men is arbeider of men is het niet.
Ik ben bovendien niet almachtig: wanneer de baas zegt, dat hij geen orde kan houden en dat het volk bedorven wordt, zoodat de boel in de war loopt, zal ik het wel uit mijn hart laten mij daartegen te verzetten, anders krijg ik
| |
| |
de schuld wanneer later het werk niet op tijd afkomt.
2324. V. Wordt onder uw personeel, zoo mannen als vrouwen, misbruik gemaakt van sterken drank?
A. Ik zie het niet.
2325. V. Wilt gij het niet zien?
A. Onder vrouwen heeft het zelden plaats; maar onder de mannen gebeurt het wèl, ofschoon het streng verboden is, dat op de fabriek sterke drank gebruikt wordt. Ik weet bij ervaring op welke manier dat binnengekomen is.
2326. V. Is daarvoor eene boete bepaald?
A. Wanneer ik het weet moet ik hen wegzenden, maar ik weet het liever niet. Ik neem het de menschen ook niet zoozeer kwalijk, want een slecht gevoed lichaam mag wel een slokje hebben.
2327. V. Hebt gij het bijgewoond, dat huishoudens door misbruik van sterken drank ongelukkig zijn geworden?
A. Bij de vleet. Sterke drank is de pest. Of men zulk een werkman, die aan den drank verslaafd is en f 10 's weeks verdient, f 12 geeft - het baat niet, want er gaat zooveel meer naar de kroeg. Men moet jarenlang met het volk verkeerd hebben om die ellende te kennen. Waarschuwen of terechtwijzen helpt niets daartegen. Overal moet sterke drank bijkomen, de besten zelfs doen het. De reis hierheen van hedenochtend is natuurlijk ook niet zonder een slokje te nemen afgelegd. Ge moet ze beneden zien, met welke hoofden! Ik had ze gezegd per Rijnspoor te gaan en ze zijn per Hollandsche spoor gekomen.
2328. V. Gij hebt nog een fabriek niet waar?
A. Ja, de Hollandsche chemische fabriek te Amsterdam, die sedert 1871 bestaat.
2329. V. Werkt die nog?
A. Met 14 of 15 man.
2330. V. Niet met aankomende jongens en vrouwen?
A. Neen.
2331. V. Wordt daar ook 's nachts gewerkt?
A. Ja, een enkele maal.
2332. V. Wordt op de kaarsenfabriek des Zondags ook gewerkt?
A. Door de meiden nooit. Gij begrijpt echter niet welke moeilijkheden de feestdagen opleveren. Ik ben er sterk voor om den menschen gelegenheid te geven op Zon- en feestdagen gelegenheid tot rust en ontspanning te nemen, maar zij nemen het mij hoogst kwalijk, dat zij op die feestdagen niet mogen werken.
2333. V. Hebt gij in het algemeen naar aanleiding van de onderwerpen, van deze enquête - eene schets daarvan hebt gij ontvangen - soms nog iets te zeggen, waarnaar nog niet gevraagd is, en dat gij begrijpt dat van nut kan wezen?
A. Ja, zoo zou ik het veel beter vinden, wanneer meisjes onder de 16 of 18 jaar niet tot het werk werden toegelaten.
2334. V. Maar gij neemt ze toch?
A. O ja, want doe ik het niet, dan ben ik inférieur aan mijne concurrenten.
2335. V. Gij zoudt het echter wenschelijk achten dat er eene bepaling gemaakt werd, waarbij werd vastgesteld dat de meisjes niet beneden de 16 of 18 jaar op fabrieken werden toegelaten?
A. Ja. En wat de jongens betreft zou, ik wenschen, dat zij niet vóór hun 15de of 16de jaar op de fabrieken werden toegelaten.
Dit is echter eene zeer moeilijke quaestie.
Ik heb het beproefd; maar de ouders kwamen bij mij en vroegen: meneer, wie zal ze in dien tijd te eten geven? Ik zie liever dat ze bij u zijn, dan dat zij langs de straat slenteren.
Ik laat voor mijn eigen rekening eenige jongens op de ambachtsschool gaan, omdat ik met die school dweep en sinds jaren er bestuurslid van ben, maar dat gebeurt vaak tegen den zrn der ouders, die veel liever zouden zien dat de jongen op 12jarigen leeftijd naar een timmerman ging, om na eenige weken al wat te verdienen en die niet inzien dat een jongen na een 3jarig verblijf op de ambachtsschool dadelijk in staat is om f 15 of f 20 per week te maken. Zeer wenschelijk zou ik het ook achten dat vrouwen, meisjes en jongens geen nachtwerk deden.
2336. V. En dat de arbeid bepaald werd op een vast uur van den avond?
A. Ja, en dat bij een maximum van uren ook een minimum van loon werd verdiend. Maar dat zou een dorado wezen.
| |
| |
2337. V. Zou de nijverheid zich kunnen schikken in het stellen van een maximum werkuren?
A. Als het wet werd, zeker. Wij hebben dat gezien bij de wet van 1874. Ook toen is er hard geschreeuwd over het nadeel dat de industrie zou lijden, maar het is door niets bevestigd geworden.
2338. V. Ten einde te voorkomen, dat er later geen dubbelzinnigheid besta, wensch ik nog te vragen of gij van meening zijt dat zulk eene bepaling mogelijk zij met het oog op de concurrentie met het buitenland? Ik spreek, wat mij betreft, geen opinie uit, ik doe aan u de vraag, vreest gij in dit opzicht de concurrentie niet?
A. Zij verdienen hier veel minder.
2339. V. Het kan dus lijden?
A. Het werkloon is hier te lande wel een beetje hooger geworden in de laatste tien jaren, maar, zoover ik er van weet, staat het ver achter bij dat in het buitenland.
2340. V. Met dit gevolg, dat het er met het oog op de concurrentie niets toe doet en in dit opzicht er bij de nijverheid geen reden bestaat om er tegen op te zien om zich te onderwerpen aan dergelijke beperkende bepalingen, als ik zooeven aangaf?
A. Uit volle borst, neen ik geloof het niet.
2341. V. Gij zijt geporteerd, hetgeen zeker alleszins loffelijk is, tegen het nachtwerk van vrouwen en vóór de beperking van den arbeid van aankomende jongens en meisjes, maar hebt gij nooit getracht u te verstaan met de fabriek Apollo te Schiedam en met de fabriek te Gouda, want dat zijn toch de twee eenige fabrieken waarmede gij binnenslands concurreert?
A. Neen, dat zou niet gaan, de andere fabrieken in Amsterdam werken toch des nachts.
Ik concurreer niet met het werkvolk te Gouda en in Schiedam dat is heel wat anders.
2342. V. Maar, waarmede concurreert gij dan wel?
A. Ik concurreer in het geld, in het fabrikaat, maar die factoren van mijn arbeidsloon en van Gouda of elders, die zijn volstrekt niet gelijk.
2343. V. Wij begrijpen elkander niet.
A. Ik zal het u duidelijk maken. Wij concurreeren met elkander. Mijn pak kaarsen mag bijv niet meer kosten dan 30 cents, en dat van mijn concurrent ook niet. Maar zijne kosten en de mijne zijn, wat arbeidsloon betreft, niet gelijk. Mijn concurrent is hier in het voordeel, daar in het nadeel. Hij kan met zijn werkvolk anders omspringen dan ik met het mijne te Amsterdam; hij kan zijn werkvolk anders betalen dan ik te Amsterdam. Ik kom dikwijls te Gouda, en ben er onlangs nog eveneens als Koster geweest, juist om o.a. de arbeidsloonen na te gaan en in onze appreciatie waren wij geheel gelijk geweest.
Met den heer Zijnen ben ik zeer bevriend, ik verwerk het afval van zijne fabriek in mijne chemische inrichting, evenals ik dat doe van andere ondernemingen te Schiedam, Brussel enz. Hij heeft mij alle mogelijke inlichtingen gegeven. Maar het arbeidsloon van daar kan men met het onze niet vergelijken.
De meisjes gaan bij hem niet weg, zij komen er en blijven er, want zij kunnen niet in een anderen dienst komen. In onze fabriek echter komen zij heden, morgen zijn zij in eene koffielezerij en overmorgen loopen zij met groente. Men moet niet vergeten dat men in eene groote stad een geheel ander soort werkvolk vindt dan in eene kleine.
Wij betalen hoogere loonen, maar hij heeft meer personeel voor hetzelfde werk dan wij, zoodat de uitgaven geegaliseerd zijn.
2344. V. Dus hij laat zijn werkvolk minder hard werken?
A. Wanneer men dat zoo noemen wil. Bij ons heeft bij voorbeeld een meid twee machines te bedienen en bij hem slechts een of anderhalf machine.
2345. V. Er is mij een ding nog niet duidelijk. Gij zegt dat gij wel zoudt kunnen blijven concurreeren, mits er eene wet kwam, die voor allen gelijkelijk werkte.
Het is dus te danken aan bijzondere omstandigheden, niet aan de te duchten concurrentie van andere stearinekaarsenfabrieken in ons land? Maar wat belet u dan, zonder op die wet te wachten, in het belang der werklieden een einde te maken aan het nachtwerken?
| |
| |
A. Ik woon in Amsterdam, ik heb daar mijne fabriek en ik kan niet voor mij zelven veranderingen maken, die anderen niet invoeren.
2346. V. Maar uwe fabriek is toch de eenige van dien aard in Amsterdam?
A. Ja, maar er zijn vele andere fabrieken waar ook meisjes des nachts werken. Als het nu eenmaal gedrecre teerd wordt, dan ben ik verantwoord, en kan de inrichtingen laten maken, opdat het nachtwerken ophoude. Als ik het nu wil doen, dan wordt mij natuurlijk gevraagd waarom ik f 25000 à 30000 wegwerp.
2347. V. Dus u laat het eigenlijk, als ik het wel begrijp, uit beduchtheid tegenover uwe aandeelhouders?
A. Ja.
2348. V. Dus in uw persoon zijn de aandeelhouders de menschen die de meisjes exploiteeren, terwijl gij zelf als deskundige zegt dat dit nachtwerken voor uw nijverheid niet onvermijdelijk noodig is?
A. Dat is niet juist zoo, als u het mij daar vraagt.
Ik bedoel dit: Toen vroeger de wet van den heer Van Houten er nog niet was, zag niemand er iets in om meisjes beneden de 12 jaren in dienst te nemen. Het was eene gewoonte. Nu mag ik als privé persoon het feit min wenschelijk vinden en het heel prettig achten wanneer een Van Houten opstond voor de moraliteit, maar als directeur zou ik het niet in het hoofd krijgen om verandering aan te brengen.
2349. V. Als privaat persoon zoudt gij dus willen veranderen?
A. Neen, neen, dat zou ik niet doen.
2350. V. Waarom niet, als gij toch zelf zegt, dat uw tak van nijverheid er tegen kan, dat gij het als eene schandelijke immoraliteit afkeurt; dat gij de menschen een goed hart toedraagt?
A. Pardon, ik heb alleen gezegd, dat ik het algemeen vastgesteld wenschte te zien.
2351. V. Gij wilt dus medegaan als allen krachtens eene wet daartoe gedwongen worden?
A. Dan alleen; eigen initiatief zou ik in vele opzichten nadeelig vinden.
2352 V. Een voorbeeld ten goede zoudt gij nadeelig achten?
A. Wanneer ik het alleen deed, zou het toch niet baten.
2353. V. Gij zoudt het nadeelig achten. In welk opzicht?
A. Dat er een zekere zin van vernieuwing in gelegen is.
2354. V. Gij zoudt het dus nadeelig vinden als er een geest werd opgewekt, die het besef gaf dat die stand, zooals straks door u in het Duitsch werd uitgedrukt, Erhebung noodig had?
A. Als het er door één als bijzonderheid gedaan werd zou ik het verkeerd vinden.
2355. V. Gij zoudt er dus het initiatief niet toe willen nemen?
A. Neen.
2356. V. Ik moet de opmerking maken, dat ik, na uwe warme uitingen van straks, mij niet weet te verklaren wat ge nu laatstelijk zegt, dat ge, zelfs indien uw zaak uwe eigen zaak was, zonder aandeelhouders, niet genegen zoudt zijn het initiatief te nemen.
A. Ik weet niet of het goed zou zijn.
2357. V. Hebt gij nog iets verder mede te deelen over een der punten?
A. Neen.
2358. De heer Goeman Borgesius: Kunt gij, vooral in dezen tijd, nu zooveel meisjes noodig zijn, er genoeg krijgen?
A. Dat varieert. Des zomers, als sommigen met groenten loopen of koffie lezen, is het wel eens bezwarend.
2359. V. Als ik goed ben ingelicht gebeurt het wel dat tal van meisjes worden weggezonden omdat het werk slap is en dan weder aangenomen omdat het druk is?
A. Ja, het is een variabel personeel.
2360. Gij hebt erkend dat het zeer wenschelijk zou zijn geen meisjes onder 16 jaar in dienst te nemen. Indien er ruimte van aanbod van meisjes is, zoudt gij dan uit vrees voor nieuwigheid toch die jongere meisjes nemen of neemt gij maatregelen om alleen oudere meisjes te bekomen?
A. Wij hebben liever niet van dat jonge volkje, maar in de kokerplakkerijen moet men jong beginnen. In die afdeeling heeft men bij voorkeur meisjes van 12 tot 14 jaren, omdat zij anders het vlug werken niet goed kunnen aanleeren.
| |
| |
2361. V. Zoudt gij er bezwaar in zien dat ook voor uwe kokerplakkerijen de wet het bezigen van jonge meisjes verbood?
A. Neen, maar uit eigen beweging zou ik het niet willen veranderen, want dan krijgt men de ouders tegen zich.
2362. De Voorzitter: Gij hebt straks gezegd dat die zieken- en begrafenisfondsen een pest zijn. Wees zoo vriendelijk ons daarvan iets uit uwe rijke ondervinding mede te deelen?
A. Het is eigenlijk zwendelarij.
2363. V. Bedoelt gij de insoliditeit van de maatschappijen en vereenigingen?
A. Neen, maar de menschen krijgen voor hun geld slechts hulp in naam.
2364. V. Worden ze slecht geholpen?
A. De heele boel is rot.
2365. V. Met dat algemeene woord zijn wij er nog niet. Ik dacht dat gij bedoeldet dat de fondsen ten aanzien van kinderen eene slechte werking hebben. Hebt gij feiten waargenomen?
A. Eene vrouw, die gedurende 50 jaren aan zeker fonds had bijgedragen, begaf zich op het Kerstfeest ter kerk; zij valt en breekt het schouderbeen. Het gebeurde te 7 uren, zij werd geholpen door de menschen, en een dokter van de bus werd geroepen. Deze kwam te 10 uren en legde een klein verband; hij zou den volgenden dag terugkomen. De vrouw gilde van pijn, zij stond tot mij in betrekking en ik ging naar haar zien, terwijl ik den chirurgijn K. verzocht er heen te gaan. Deze zeide dat de breuk eene der moeilijkste en gevaarlijkste was; of zij er van zou op komen, mocht de Hemel weten! Den volgenden dag is de dokter komen kijken, en later niet meer terug geweest.
2366. V. Naar aanleiding van deze mededeeling schijnt het dat er geenerlei medische hulp aan uwe fabriek verbonden is?
A. Neen.
2367. V. Gelooft gij, al zijn zij ook niet met de vingers aan te wijzen, dat met het weggaan van kinderen ver keerdheden gebeuren ter zake van het inschrijven dier kinderen in begrafenisfondsen?
A. Daaromtrent heb ik nooit iets vernomen.
2368. De heer BahImann: Hoe is de contrôle van de betaling omtrent het per stuk werken? Gij hebt gezegd dat gij in de kokerplakkerij betaalt per 1000 zakjes f 1,50 à f 1,75. Krijgt de persoon die 1000 stuks heeft afgeleverd een kaartje, dat bij den kassier wordt vertoond?
A. Neen, dat weten zij precies; zoodra zij klaar zijn, brengen zij hunne kokers aan een opzichter, die het noteert. En dat moet dan sluiten met het geleverde.
2369. V. Dus die contrôle is nogal gemakkelijk?
A. Ja.
2370. V. Gij hebt gezegd dat gij het onbillijk vondt dat de fabrikanten, bazen, chefs en opzichters ten opzichte van de boeten waren rechters in hunne eigen zaak. Zoudt gij een middel weten om tot een beteren toestand te komen; zoudt gij, zooals is voorgesteld door de Belgische enquête-commissie, willen scheidsrechters, samengesteld uit patroons en werklieden?
A. Ik zou het op het oogenblik niet goedvinden; zij zouden toch de bazen kiezen.
2371. V. Ik ken fabriekplaatsen, onder andere Tilburg, waar geen fabrikant eene zwangere vrouw op zijne fabriek zou dulden. Zoodra ongehuwde vrouwen zwanger blijken worden zij onmiddellijk weggestuurd. Keurt gij dat niet goed?
A. Ik vind het uitstekend en dat kan in eene kleine stad, maar niet in Amsterdam.
2372. V. Men zou dus bij de arbeidswetgeving moeten komen tot het verbod van het werken door gehuwde vrouwen op fabrieken?
A. Dat zie ik niet in; voor de gehuwde vrouwen acht ik de bepaling zeker niet noodig.
2373. De Voorzttter: Het kon zijn dat wij u later, na het verhoor van andere getuigen op heden, nog iets te vragen hadden. Zoudt gij daarom niet om half drie terug kunnen komen?
A. Ik zal zorgen om half drie hier te zijn.
De Voorzitter: En voor het geval, dat wij u verder niet hadden lastig te vallen, zeg ik u nu dank voor uwe komst en voor uwe mededeelingen.
L.A.H. Hartogh. |
|