Ik heb recht te vorderen, dat hier sigaren worden gefabriceerd zonder vischgraten’; ook die werkman is heengegaan. Wie orde op zijne fabriek weet te houden, heeft geen last met het volk, maar vele patroons zijn daartoe, helaas! niet in staat.
2024. V. Hoe is de geest onder die jongens?
A. Een enkele is soms récalcitrant, maar overigens heb ik geen last van hen.
2025. V. Gij hebt u toch wel eens vroeger niet zoo gunstig over den geest onder de jongens uitgelaten?
A. Dat is zoo, maar toen had ik een anderen meesterknecht, die geen orde wist te houden; zij hadden hem eigenlijk gezegd bij den neus. Degeen, dien ik nu heb, weet ze drommels goed te regelen. Het zijn kinderen, die evenals op school moeten gedresseerd worden. Wanneer een meesterknecht tot een jongen zegt: dat is uw werk, dan moet hij het doen; doet hij het niet, dan moet hij maar heengaan.
2025. V. Wat is dat voor een chef, dien gij nu hebt, en die den geest van het aankomend volk heeft omgezet?
A. Een man, die vroeger ook op een sigarenfabriek is geweest, maar die begrijpt beter te doen met orde te houden dan iedereen den baas te laten spelen.
2027. V. Het orde houden gaat dus volgens de regels van uw reglement?
A. Ja. Ik heb het eerst sedert een jaar of drie gemaakt, en ik heb hem gezegd: dat reglement is uw steun; wanneer gij dat handhaaft, dan handhaaf ik u weder.
2028. V. Hebt gij in dat reglement een boetestelsel opgenomen?
A. Neen, dat geeft niets, want waar niet is, heeft de keizer zijn recht verloren.
2021. V. Gij zijt toch hun debiteur?
A. Jawel, maar ik heb er geen lust in om de lui des Zaterdagavonds nog een paar centen van hun loon in te houden. Ik waarschuw ze tweemalen, en bij de derde maal moeten zij er uit.
2030. V. Alzoo in het boetestelsel ziet gij geen heil?
A. Neen.
2031. V. Waarin bestaan dan uwe dwangmiddelen?
A. Als de jongens niet oppassen, dan waarschuw ik ze twee en driemaal. Helpt dat niet, dan moeten zij weg. Betrap ik ze op diefstal, dan jaag ik ze terstond weg.
In het reglement, dat ik u zenden zal, kunt gij dat alles zien.
Wat de stripjongens betreft, heb ik om aan het gezanik, waartoe zij aanleiding gaven, een einde te maken, gezegd: ik zal ze voor mijne rekening nemen. leder sigarenmaker betaalt een kwartje, dan zorg ik dat zij een jongen hebben. Ik betaal ze iets meer, daardoor heb ik altijd jongens, en heeft het volk er niet mede te maken.
2032. V. Ik bedoelde iets anders. Jaren geleden hebt gij eene verklaring gegeven, hierop neerkomende, dat voor aankomende jongens inderdaad geene wetsbepalingen te hunner bescherming noodig waren, want dat zij zelf wel voor hunne rechten zorgen.
A. Dat is zoo; maar wij hebben van die jongens in soorten. De zoogenaamde bosjesjongens heb ik langzamerhand opgezuiverd. Ik heb altijd gezorgd dat ik voorraad had.
Maar dat zal wel in alle vakken zoo zijn.
2033. V. Hebt gij onder uw volk menschen die al lang in dienst bij u zijn?
A. Ja, eenigen die al een jaar of 10 bij ons zijn. Een meesterknecht telde 48 dienstjaren, een ander 35, dan zijn er een paar die reeds een jaar of 18 bij ons zijn.
Overigens is er in dat vak groote mutatie, het is een voortdurend mouvement. Er zijn bepaalde trekvogels bij, maar die neem ik eenvoudig niet meer. Maar ik sluit dan ook mijne fabriek, wat de meeste fabrikanten niet doen.
2034. V. Hoe meent gij, 's avonds om 8 uur?
A. Neen overdag. Zij kunnen er niet uit- of ingaan. Ik heb de zaak zoo ingericht dat alle behoeften bevredigd kunnen' worden. Alleen de jongen die koffie haalt behoeft een paar malen in- en uit te gaan.
2035. V. Vroeger hebt gij toch wel moeite gehad om ze te 10 uur bij elkander te hebben?
A. Ja, maar toen was de fabriek nog niet zoo ingericht.
2036. V. Gij zijt dus door strengheid