andere onvoorzichtige beweging maakt dat de grootste ongelukken voorkomen. Ik zou alle vliegwielen, voor zooverre menschen er mede in aanraking kunnen komen, willen bedekken.
1831. V. Acht u het ook practisch uitvoerbaar?
A. Meerendeels ja, mits men met de bestaande toestanden eenigszins rekening wil houden. Zoodra echter de voorschriften bestaan, kan daarmede bij nieuwe fabrieken gerekend worden.
1832. V. Gesteld dus dat men tot wettelijke maatregelen overging, dan zou met den bestaanden toestand bij wege van overgangsbepalingen, rekening moeten worden gehouden. Maar naar uwe zienswijze belet niets van practischen aard dat bij de oprichting van nieuwe nijverheidsondernemingen strenge bepalingen in het leven worden geroepen?
A. Dat is in het algemeen mijne zienswijze. Maar ik geloof dat er overgangsbepalingen zullen moeten zijn.
1833. V. Hebt gij in de vier of vijf noordelijke provinciën buiten de aardappelmeelfabrieken ook andere fabrieken ontmoet waarvan gij het nuttig ennoodig oordeelt, ons iets mede te deelen?
A. Papierfabrieken, dat wil natuurlijk zeggen: Strookartonfabrieken, want andere zijn er niet.
1834. V. Werden die ook door stoom gedreven?
A. Eenige er van, ik meen vier.
1835. V. Die fabrieken hebben hare bedenkelijke zijde voor de omgeving, met het oog op het waterbederf, maar hebben zij ook eigenaardige gevaren voor het volk dat er in werkt?
A. In die fabrieken zijn de machines dicht op elkander geplaatst. Bovendien zijn er, naar mijn oordeel, de daarin aanwezige kooktoestellen bijna even gevaarlijk als de stoomketels, met het oog op de kans van springen. Evenwel zijn zij niet onderworpen aan het Staatstoezicht.
1836. V. Zijn er wel eens ongelukken voorgekomen?
A. Zeker, herhaalde malen.
1837. V. En dit heeft geen aanleiding gegeven om ze onder het régime der stoomketels te brengen? Maar is er wel eens op aangedrongen?
A. Ik kan het u niet zeggen.
1838. V. Gij acht het echter zeer wenschelijk?
A. Zeker, en ik heb mij dikwijls genoopt gezien bij de fabrikanten op een degelijk onderzoek van den toestand der kooktoestellen aan te dringen .....
1840. V. De heer Goeman Borgesius: Is het u bij uwe inspectiën wel voorgekomen, dat de peilglazen, door het gebruikte water, zoo vuil waren, dat men ze moeilijk meer gebruiken kon?
A. Ja; in de veenkoloniën heeft men veel last van het veenwater dat drabbig is, en het is wel voorgekomen, dat de peilglazen verstopt waren. Bij elken stoomketel moeten twee toestellen zijn; het kan dus eene enkele maal gebeurd zijn, maar zeer weinig.
1841. V. Ge noemdet zooeven eene wijziging in de wet op het stoomwezen, die ge wenschelijk zoudt achten. Zijn er misschien meer bepalingen in die wet, die veranderd zouden kunnen worden en waardoor de veiligheid der werklieden beter zou worden gewaarborgd. Of acht gij de wet op het stoomwezen alleszins voldoende?
A. Ik wil niet zeggen, dat ik alle bepalingen dier wet voldoende acht; maar uit het oogpunt der veiligheid geloof ik dat zij zeer goed, misschien wat àl te veilig is.
1842. V. Acht gij het toezicht, dat bij de uitvoering dier wet bestaat, ook alleszins voldoende? Ik bedoel natuurlijk niet de voor u onaangename vraag, of de met die uitvoering belaste ambtenaren hun plicht wel doen; maar of het toezicht voldoende waarborgen geeft?
A. Nederland is het gunstigst ten aanzien van de ongelukken; de verhouding is 1:12 à 14 000, in Engeland meen ik 1:4000, in Amerika 1: 2500; omtrent Duitschland is zij mij niet bekend.
1843. V. Is het u bekend, aan welke oorzaak het groote ongeluk, onlangs voorgevallen met den stoomketel in eene strookartonfabriek te Hoogezand, te wijten is?
A. Neen.
1844. De Voorzitter: Gij hebt gezegd dat de toestand van de aardappelfabrieken in de Veenkoloniën aanvankelijk ongunstig was; is daarin gaandeweg verbetering gekomen?
A. Ja.