door eigen waarneming en ondervinding ons het een en ander wilt mededeelen. Wat is er alzoo, waarover gij ons het een en ander kunt mededeelen?
A. Meer bepaald aangaande ongetrouwde vrouwen.
1282. V. En zeker ook kinderen?
A. Ja, maar ik heb bepaaldelijk het oog op de winkelmeisjes.
1283. V. Zoudt gij zoo goed willen zijn ons daarvan het een en ander te vertellen?
A. Ik wenschte er op te wijzen dat het lange staan van de winkelmeisjes voor de meesten zeer nadeelig werkt op hare gezondheid, voornamelijk met het oog op de ziekten, behoorende tot de rubriek de gynaecologie.
1284. V. Hoe lang zijt gij al practiseerende?
A. Ruim zeven jaren.
1285. V. Altijd in Amsterdam?
A. Ja.
1286. V. Hebt gij veel vrouwen- en damespraktijk?
A. Uitsluitend van vrouwen, dames en ook kinderen.
1287. V. Hebt gij veel patienten onder de arbeidende bevolking.
A. Ja, ook zeer veel. Tweemaal in de week houd ik gratis zitting voor de armen; die zittingen worden druk bezocht, voornamelijk door vrouwen met gynaecologische ziekten.
1288. V. Hebt gij, afgescheiden van de winkelmeisjes, meermalen aanleiding gehad om te denken dat vrouwenziekten voor een groot deel waren toe te schrijven aan de eigenaardige vermoeienissen verbonden aan langdurigen arbeid in fabrieken en werkplaatsen?
A. Dat kan ik niet constateeren.
1289. V. Niet constateeren?
A. Neen. Ik heb het meest toegeschreven aan de gevolgen van armoede en aan het te vroeg gaan werken na de bevalling. Maar winkelmeisjes zijn geen fabrieksmeisjes.
1290. V. Maar hebt gij in het algemeen geen opinie op dit punt?
A. Neen, ik heb daar nooit zoo over nagedacht, alleen van de meisjes die in winkels en magazijnen staan is mij dat opgevallen.
1291. V. Verkoopjuffrouwen dus?
A. Ja.
1292. V. Is dat ook zoo voor meisjes uit confectiewinkels als van De Waal en Hirsch?
A. Neen, alleen met meisjes die achter toonbanken staan.
1293. V. Is dat zoo kwaad?
A. Ja, dat aanhoudend staan is slecht.
1294. V. Hoe lang staan zulke meisjes wel?
A. In vele magazijnen van 's morgens 8½ tot 's avonds 10½ uur.
Dit is het geval in de meeste magazijnen te Amsterdam.
1295. V. Het voortdurend zitten is toch ook weder niet goed. Het kwaad zit dus in de continuïteit van het staan in de winkels?
A. Juist.
1296. V. Wanneer die meisjes van onder uwe handen komen en in den winkel terugkeeren dan komt zeker de oude kwaal terug?
A. Wel zeker ....
1301. V. Hebt gij ook in studieboeken opgemerkt, dat de observatiën, die door u gemaakt zijn, algemeen bekend zijn, dat het dus erkende feiten zijn?
A. Voor zoover ik weet niet, dus ik kan niet zeggen of het algemeen erkende feiten zijn.
1302. V. Is in latere jaren de inspanning van de meisjes in die lijn erger dan vroeger?
A. Er wordt meer op gelet, vooral in Engeland. Daar krijgen de meisjes stoeltjes, waarop zij af en toe kunnen gaan zitten.
1303. V. Bestaat daar eene bepaalde wettelijke bepaling?
A. Dat weet ik niet, maar in de groote magazijnen in Engeland zijn, zooals ik zeide, stoeltjes geplaatst, terwijl dit hier niet gebeurt, zelfs wanneer ik aan de meisjes die bij mij komen zeg dat het noodzakelijk is en door de gezondheid gevorderd.
1304. V. Weet gij dit zeker?
A. Ja
1305. V. Maakt gij bezwaar om de namen te noemen van de magazijnen waar dat geweigerd is?
A. Op het oogenblik weet ik die niet.
1306. V. Maar anders zoudt gij geen bezwaar maken om ze te noemen?
A. Neen.
1307. V. Gij kunt u niet herinneren