| |
Verhoor van de heeren H. Rommerts en H.J.J. Zegers, Amsterdam.
799. De Voorzitter: Rommerts, wilt gij mij uw naam, voornamen, ouderdom, beroep en woonplaats opgeven.
A. Hoeke Rommerts, oud 52 jaren, letterzetter, Vinkestraat 4 te Amsterdam.
794. V. Thans doe ik aan u, Zegers, hetzelfde verzoek.
A. Hubertus Johannes Jacobus Zegers, oud 26 jaren, van beroep letterzetter, wonende te Amsterdam.
795. V. Rommerts, waar zijt gij werkzaam?
A. Getuige Rommerts: Op dit oogenblik, op de drukkerij ‘de Mercuur’ van den heer De Bussy.
796. V. Zijt gij daar al lang?
A. Neen mijnheer, en ook niet voor vast. Ik behoor tot de nachtploeg van 2 à 3 man, voor een bepaald werk.
797. V. Waar zijt gij vóór dien tijd in dienst geweest?
A. Getuige Rommerts: Op de typographische en lithographische inrichting van de heeren Faddegon & Co., aan de Haarlemmer-houttuinen. Ik ben daar 3 jaar lang geweest, met tusschenpoos van een jaar.
798. V. Zijt gij daar weggezonden of weggegaan?
A. Neen, ik ben uit vrijen wil vertrokken om mijne positie te verbeteren.
799. V. Zegers, waar zijt gij werkzaam?
A. Getuige Zegers: Bij Ellerman, Harms en Co. in de Spuistraat.
800. V. Zijt gij er al lang?
A. Ruim twee jaar.
801. V. Waar zijt gij vroeger geweest?
A. Voordat ik bij die firma kwam, heb ik gewerkt bij A. Van Oosterzee, Koninklijke stoomdrukkerij, maar vóór dien tijd ben ik bij Ellerman, Harms en Co. geweest.
802. V. Hoe jong zijt gij het vak begonnen?
A. Omstreeks mijn 12de jaar.
803. V. Was het bij Ellerman, Harms en Co., dat gij als jongen van 12 jaar gekomen zijt?
A. Neen, in den Bosch.
804. V. Hoe oud waart ge toen gij in Amsterdam kwaamt?
A. Ongeveer 20 jaar.
805. V. En zijt ge toen bij Ellerman, Harms en Co. gekomen?
A. Neen, eerst bij de firma Albrecht; toen moest ik in dienst, en toen ik daarvan terugkeerde kwam ik bij Binger.
806. V. Rommerts, hoe jong zijt gij bij het vak gekomen?
A. Op mijn 12de jaar.
807. V. In Amsterdam?
A. Getuige Rommerts: Neen, in Friesland, bij Suringar.
808. V. Zijt gij onafgebroken in het drukkersvak geweest en gebleven?
A. Ja.
809. V. Zijt gij lang bij Suringar geweest?
A. Circa 7 jaar.
810. V. Hebt gij daar uwe opleiding gekregen?
A. De opleiding duurt het geheele leven, maar ik heb er de eerste beginselen goed geleerd.
811. V. Zijt gij toen bij Suringar gebleven?
A. Ja, tot mijn 20ste jaar, toen ik in dienst moest.
812. V. En waarheen zijt gij gegaan nadat gij uit den dienst kwaamt?
| |
| |
A. Ik ben toen nog een korten tijd bij Suringar gebleven; ik was inmiddels gehuwd.
813. V. Wat verdiendet gij toen gij huwdet?
A. ƒ 5 in de week.
814. V. Durfdet gij daarmede een huishouden opzetten?
A. ƒ 6 was toen het hoogste loon.
815. V. En waarheen zijt gij gegaan toen gij Suringar verliet?
A. Ik ben naar Assen gegaan.
816. V. Zijt gij daar lang gebleven?
A. Omstreeks vijf jaren.
817. V. Zijt gij toen naar Amsterdam gegaan?
A. Neen, toen ging ik naar Leeuwarden terug, met de hoop daar werk te vinden. Toen dit niet lukte, heb ik den heer Cambier van Nooten te Alphen aan den Rijn geholpen zijne drukkerij op te zetten. Daarna ben ik gegaan naar Oppenheim te Groningen.
Die drukkerij leek mij niet, en ik ging weêr naar Assen in dienst van de heeren Willinge Gratama. Daarna ben ik naar Amsterdam gegaan, en ben daar nu sedert 15 jaren werkzaam.
818. V. Was dat steeds bij denzelfden patroon?
A. Neen, wel in 6 winkels.
819. V. Bij wie zijt gij dan alzoo geweest?
A. Bij De Hoog en Oosterzee, thans de Koninklijke stoomdrukkerij, waar ik circa 2½ jaar bleef. Toen ben ik van den Nederlandschen Typographenbond redacteur van het werkmansblaadje geweest, getiteld De Werkman. Het kwam eens in de week uit, en ik was daarvoor de eenige letterzetter. Dit heeft omtrent 2½ jaar geduurd, waarna het blaadje is overgegaan in handen van De Werkmansbode.
820. V. Waart gij toen in dienst bij iemand?
A. Ik was vrij; de typograhische bond betaalde mij. De Werkmansbode is nu voor al de vakvereenigingen, in plaats van den Typographenbond. Toen ben ik aan den arbeid gegaan bij particulieren.
821. Aan welke drukkerijen in Amsterdam zijt gij verbonden geweest?
A. Bij de heeren Binger, De Bussy, Loman, Kirberger en Van Kesteren, later bij Faddegon; in dien tusschentijd van Faddegon bij Binger en van daar naar De Bussy.
822. V. Wat was de reden van dat wegtrekken van den een naar den ander? Beviel het u niet, of bevielt gij hun niet?
A. Dat kan men niet zeggen, want als het slap is, zegt men ons eenvoudig: gij kunt over 14 dagen opstappen. Soms vertrok ik omdat ik mijn toestand verbeteren kon.
823. V. En nu zijt gij beiden met De Rot, die nog niet verschenen is, bestuurders van de afdeeling van den Typographenbond te Amsterdam?
A. Getuige Zegers: Neen, ik bekleed de functie van secretaris van de afdeeling Amsterdam. De Rot heeft de functie van hoofdbestuurder van den bond, terwijl Rommerts in het geheel geen functie heeft dan gedelegeerde bij het Nederlandsch Werkliedenverbond.
824. V Zegers. Rommerts en De Rot zijn dus met hun drieën benoemd en gekozen door uwe collega's om bij deze gelegenheid ons mede te deelen wat de gezamenlijke leden van de afdeeling Amsterdam begrijpen dat in hun belang hier gezegd moet worden. Niet waar?
A. Getuige Zegers: In dealgemeene vergadering te Amsterdam zijn wij met ons drieën. omdat de tijd eenigszins kort was om een flink rapport uit te brengen van het verhandelde in die vergadering, benoemd om een rapport uit te brengen over den toestand van het typographenvak, niet van hetgeen wij er over dachten, maar naar aanleiding van de rapporten, die wij van de agenten en leden ontvingen. Wij zijn tegelijkertijd benoemd om desnoods als getuigen te kunnen fungeeren.
825. V. Dus gij drukt hier het gevoelen uit van uwe collega's in de afdeeling Amsterdam?
A. Getuige Zegers: Ja.
826. V. Zijt gij het met die verklaring eens, Rommerts?
A. Hetzelfde had ik willen zeggen.
827. V. Het rapport, dat gij hebt ingezonden is lang, en heel aardig in elkaar gezet. Gij hebt ons daarin heel veel meegedeeld; en de commissie heeft het met genoegen gelezen. Gij hebt er inderdaad veel werk van gemaakt. Maar
| |
| |
wij moeten er nu eens over praten.
Gij zegt in dat rapport - om eens te beginnen met uwe aanmerkingen op de wet van 1874 betrekkelijk den kinderarbeid - dat gij van den invloed van die wet tot nu toe niet veel hebt kunnen merken. Wat bedoelt gij daarmede?
Ik zal eerst met Zegers spreken, die immers het rapport gesteld heeft?
A. Getuige Zegers: Het rapport is door mij gesteld.
Mijn grief tegen de wet op den kinderarbeid is dat, ondanks het verbod dat geen kinderen beneden de 12 jaren mogen aan het werk gesteld worden, dit toch geschiedt, hoewel niet recht streeks op de fabriek.
Om de wet te ontduiken, bestellen namelijk de patroons plak-, bind- en brocheerwerk uit aan een knecht. Deze knecht werkt bij zich aan huis, en neemt kinderen om het werk te helpen maken.
Bij onderzoek op de fabrieken zal men misschien in het geheel geen kinderen beneden de 12 jaren vinden.
828. V. Als ik u dus goed begrijp, heeft de wet van 1874 toch dit gevolg gehad, dat op de werkplaatsen zelve geen kinderen onder de 12 jaar meer gebruikt worden?
A. In 't algemeen niet, maar toch komt het nog wel voor.
829. V. Weet gij ook werkplaatsen te noemen waar dat gebeurt?
A. Bij de firma Ellerman, Harms en Co. was dit wel zoo; of het op het oogenblik zoo is weet ik niet, want het personeel van zulke kinderen die bijv. kopij overbrengen, wisselt sterk, soms blijven zulke jongens niet langer dan 2 of 3 weken, hetzij omdat zij ziek worden van het trappen loopen. Wel weet ik dat daar thans heel minne kinderen werken, maar of zij beneden de 12 jaar zijn, zou ik niet durven zeggen.
830. V. Dus gij kunt niet verklaren dat er op dit oogenblik bij de firma Ellerman, Harms en Co. of op andere drukkerijen te Amsterdam kinderen onder de 12 jaar arbeiden?
A. Ik zou dat niet willen verklaren.
831. V. Gij verklaart echter, te goeder trouw, want om de waarheid is het ons te doen, al staat gij niet onder eede, dat gij de wetenschap hebt dat het in den laatsten tijd af en toe wel voorvalt? Goed verstaan?
A. Dat was althans zoo in de twee jaren dat ik daar werkte.
832. V. Hoe weet gij, dat die kinde ren beneden de 12 jaar waren? Hebt gij ze dat aangezien op het oog, of hebt gij het hun gevraagd?
A. Ik heb het eens aan een jongen gevraagd, die zijn vingers had gewond in eene steendrukkerij. Ik vroeg aan dien jongen, hoe hij aan die verwonding gekomen was. Hij vertelde, dat zijn baas hem een tramkaartje had gegeven om gauw naar huis te gaan. De jongen zag er erg min uit, en daarom vroeg ik, hoe oud hij was. Hij zeide 12 jaar, maar hij was nog zoo oud niet, want hij noemde mij later de maand waarin hij 12 jaar zou worden.
833. V. Dit betreft dus een geval dat gij gezien hebt, dat een jongen beneden 12 jaar inderdaad werkte. Laat ik u in het voorbijgaan vragen: hebt gij later nog wel eens naar dat kind omgekeken?
A. Neen, maar ik heb wel gehoord dat die jongen naar de steendrukkerij is teruggekeerd, waar hij zijn vingers was kwijtgeraakt.
834. V. Dus gij hebt er niet naar gevraagd hoe het met dien jongen liep?
A. Neen.
835. V. Weet gij nog meer gevallen wanneer gij gevraagd hebt aan de kinderen: hoe oud zijt gij?
A. Neen, ik heb het niet gevraagd.
836. V. Ik vraag u dit bedaard en bedenk wel dat gij allen tijd hebt om te antwoorden. Uit hetgeen gij nu verklaard hebt, blijkt dat gij, eigenlijk gezegd, niet kunt beweren dat het gebruik van kinderen beneden de twaalf jaar vrij algemeen is, want gij weet maar dit eene geval van dat jongetje dat zijn vingers kwijt is geraakt.
A. Definitief, persoonlijk, weet ik dat niet, maar in het algemeen....
837. V. Wij zitten hier nu tegenover elkander, en de vraag is, wat gij zelf op dit gebied waargenomen hebt.
A. Dat geval dat ik zooeven genoemd heb.
838. V. Dit eene geval dus. Bij deze
| |
| |
gelegenheid hebt gij met de leden van uwe afdeeling over deze zaak in het breede gesproken, dat blijkt duidelijk uit uw stuk, dat zeer goed is; zijn er nu bij die besprekingen ook bepaalde gevallen opgenoemd van arbeid van kinderen beneden de twaalf jaar?
A. Ik heb er wel naar gevraagd, en sommigen hebben mij gezegd en geschreven dat het bij hen niet voorkwam. Bij Holdert heb ik er ook naar gevraagd, maar het antwoord was: wij weten het niet; het zijn wel heel kleine kinderen. Ik heb gezegd, dat zij eens naar den leeftijd moesten informeeren, maar ik heb geen antwoord gekregen.
839. V. De zaak heeft dus een punt van bespreking en van schriftelijke behandeling bij u uitgemaakt, maar gij kunt geen andere gevallen bijbrengen?
A. Neen.
840. V. Dat is jammer.
A. Ja, maar ik weet wel dat kinderen beneden den leeftijd worden gebruikt op de zakjes-plakkerijen.
841. V. Wij spreken nog altijd over de kinderen op de drukkerijen en de zetterijen. Ik zeg u nog eens: gij hebt al den tijd om u te bezinnen. Weet gij nu uit eigen waarneming geen enkel geval, buiten dat van het kind dat de vingers gekwetst heeft? Hebben uwe vrienden, die gij over de zaak gesproken hebt, u evenmin bepaalde feiten kunnen aanbrengen?
A. Neen.
842. V. Hebt gij wel eens opgemerkt dat de politie of justitie hierop toezicht uitoefende; dat er iemand op de drukkerij of zetterij kwam, die vroeg hoe oud de kinderen waren, die daar zaten?
A. Daarvan heb ik nooit iets bemerkt.
843. V. Ge hebt gehoord, Rommerts, wat uw collega gezegd heeft; weet ge daaraan op dit punt nog het een of ander bij te voegen en zijt gij het met hem eens? Zijn u gevallen bekend van kinderen beneden de 12 jaren, die op drukkerijen of zetterijen werkzaam zijn?
A. Getuige Rommerts: Bij ondervinding zijn mij geen gevallen bekend. Slechts een keer kwam het bij toeval uit dat een kind nog geen 12 jaar was, doch toen is het terstond door den chef verwijderd.
844. V. Het kwam dus bij toeval uit?
A. Ja.
845. V. Vragen de patroons als zij kinderen aannemen goed hoe oud zij zijn, of weet gij dit niet?
A. Daarmede bemoeien de patroons zich zeer weinig; dit wordt aan den chef of aan den meesterknecht overgelaten.
846. V. Bij welke firma kwam het toen uit, dat zij kinderen beneden de 12 jaar in dienst hadden?
A. Bij Binger, maar toen men bemerkte dat zij beneden den leeftijd waren, werden zij dadelijk weggezonden en hun gezegd dat zij later moesten terugkomen.
847. V. Nu gij zeker in de laatste weken naar aanleiding van ons onderzoek die zaken met uwe collega's hebt besproken, kunt gij ook nu eenige feiten van dien aard opnoemen, dat jongens beneden de 12 jaar op drukkerijen werkten?
A. Neen, ik heb ook geen gevallen hooren vermelden.
848. V. Omtrent het toezicht van de politie op dergelijke overtredingen, weet gij ook niets te zeggen?
A. Neen.
849 V. Gij vereenigt u dus met hetgeen getuige Zegers heeft gezegd?
A. Ja.
850. V. Gij hebt daar straks gesproken van zakkenplakkerijen, wat weet ge daarvan?
A. Ik heb niets met eigen oogen gezien, doch ik durf wel zeggen dat bij Faddegon stapels zakjes worden afgeleverd die wekelijks twee- of driemaal door mannen worden gebracht. Dit werk geschiedt altijd door kinderen die tusschen de schooluren de zakjes plakken.
851. V. Noem eens wat namen op?
A. Berg, meen ik.
852. V. Waar wonen zij?
A. Ik kan geen bepaalde adressen opgeven, ik heb ze wel te huis.
853. V. Zegers, weet gij namen op te geven?
A. Getuige Zegers: Dat kan ik niet. Ik heb wel den persoon, van wien ik mijne informatiën bekomen heb, verzocht om te surveilleeren en 's avonds de kinderen aan te spreken, maar hij antwoordde dat dit veel te gevaarlijk was.
854. V. Wat bedoelt gij met uw gezegde, dat het te gevaarlijk is om te surveilleeren?
| |
| |
A. Getuige Zegers: De meeste werklieden zijn van oordeel, dat, wanneer hun patroons weten dat zij met de Enquête-commissie in aanraking gekomen zijn, zij wel niet rechtstreeks om die reden, maar zijdelings ontslagen zullen worden. Dit werd ook opgemerkt, toen de inspecteurs de namen opschreven op de winkels. Daarvan zijn sommigen genomen. Maar die zijn vreeselijk bang om naar den Haag te gaan ten einde te getuigen voor deze Commissie, omdat zij vreezen hun werk kwijt te raken. Zij hebben zich zelven er niet voor opgegeven. Men weet niet of zij door de patroons zijn opgegeven, maar in ieder geval zijn zij zeer bevreesd om in aanraking te komen met de Enquête-commissie.
855. V. Ik heb u een brief geschreven over de wijze om aan goede getuigen te komen voor de Enquête-commissie. Welken weg moeten wij dan inslaan om daartoe te geraken?
A. Het is onze meening, dat het geschikter zou zijn. om, in plaats van iemand zoo op zich zelf te nemen, het niet te doen zonder het bijzijn van zijn patroon. Het is al gebeurd dat geroepen werd: die of die moet beneden komen. Hoe men aan zoo iemand gekomen was wist deze dan niet, maar de naam werd opgeschreven.
856. V. Ge weet toch, dat dat niet op last der Enquête-commissie geschiedde?
A. Maar men vermoedde het, en men vreesde dat, als er iets van den winkel bekend werd, gedacht zou worden dat zoo iemand het gezegd had. Die vrees bestaat bij de meesten. Nu was men van gevoelen, dat het beter zou zijn als een der heeren bij den patroon kwam, de lijst der gezellen zag en eenige namen uitkoos.
857. V. Blindelings weg, als bij het lot uit een bus?
A: Ja, zonder de personen te kennen.
858. V. Maar dat zou slecht kunnen uitvallen. Men zou misschien een getuige kiezen die zich niet wist uit te drukken of die niets wist en waar men niets aan had.
A. Er was dan ook sprake, dat degenen zouden worden gekozen. die na onderzoek het geschiktste werden bevonden.
859. V. Wie moest dat onderzoeken? Zou de patroon de getuigen moeten aanwijzen?
A. Men wilde zich niet vrijwillig opgeven. De vrees was juist om zich vrijwillig in verbinding te stellen met de Commissie.
860. V. Bestaat bij u de meening dat de patroons zich zouden wreken, dat zij het kwalijk zouden nemen wanneer de werklieden bij ons kwamen?
A. Ja, en die meening is nog al sterk.
861. V. Hebben de patroons daartoe op eenigerlei wijze aanleiding gegeven? Hebben zij zich wel een half woord laten ontvallen dat men zich met de enquête niet moest inlaten?
A. Op een Zaterdag kwam een inspecteur van politie op de drukkerij; deze werd daar gebracht door den chef, maar de chef ging weg toen de inspecteur binnen was, en aan zijne uitdrukkingen kon men zeer goed bemerken dat hij er niet meê ingenomen was.
862. V. Die mindere ingenomenheid kon aan verschillende oorzaken te wijten zijn, òf dat daardoor stoornis in het werk gebracht werd, òf dat daardoor dingen aan den dag zouden komen die men liever niet publiek gemaakt zag?
A. Het laatste zal wel het geval zijn. Toen de inspecteur van politie voor de eerste maal kwam, zeide deze dat er eene enquête zou gehouden worden, waarvoor men getuigen wenschte. De chef zeide dat de patroon reeds getuigen had opgegeven. Een oogenblik later kwam de zoon van den chef boven en schreef de jongens beneden de 18 jaar op.
863. V. Het getal en de namen?
A. Alleen het getal. Aan de zetterij van De Tijd zijn vier jongens aan de kast, die werden opgegeven, maar niet de vier die met de kopij loopen.
864. V. Maar de gelegenheid om u op te geven was toch ruimschoots voor u opengesteld; gij hebt de aangeplakte biljetten in de stad kunnen zien en hadt slechts een brief per post te zenden?
A. Er was eene algemeene vrees om naar den Haag te gaan: men moest daarvoor verzuimen, en de patroons zouden wel te weten komen waarvoor dit geschiedde. Als men terstond gedaan kreeg, zou de vereeniging daarin wel voorzien En zoo het ontslag al niet
| |
| |
dadelijk volgde, vreesde men dat het wel over 2 of 3 weken volgen zou; daarvoor vreezen de meesten, ofschoon ik niet zeg dat het bepaald gebeuren zal.
865. V. Bestaat die vrees bij u ook?
A. Ja, als zij er achter komen.
866. V. Dat zal natuurlijk blijken als het verslag openbaar gemaakt wordt?
A. fk geloof wel dat het invloed zal uitoefenen op mijn blijven bij dezen patroon, doch wanneer het het algemeen belang betreft, vraag ik daarnaar niet.
867. V. Acht gij het mogelijk dat uw patroon, onder een of ander voorwendsel, u over 2 of 3 weken gedaan geeft; maar dat de eigenlijke reden is, omdat hij boos is dat gij naar den Haag zijt gegaan?
A. Van den patroon minder, maar van den chef acht ik dit mogelijk.
868. V. Van een patroon zou men dat misschien kunnen begrijpen; maar wat is die chef?
A. Zijne beginselen strooken niet daarmede; hij acht zich bepaaldelijk verheven boven zulke dingen.
869. V. Is die chef altijd ter drukkerij?
A. Veelal. Hij is chef over alles, maar doet niets. Hij zit op het kantoor, kijkt rond en daarmede is het afgeloopen.
Ik geloof wel dat hij aandeel heeft in de winst; ik geloof het maar, want vertellen doen ze je dat niet.
870. V. Hij is dus iets anders dan gewoon werkman?
A. Getuige Zegers: Ja, onder hem is nog een meesterknecht.
871. V. Ziet gij er dan niet tegen op vrijuit hier te spreken? Ik wil u niet dwingen om dingen te zeggen, die tot uwe schade zouden kunnen leiden. Bedenk dat wat gij zegt hetzij vroeg of laat wordt geplubliceerd. Als gij meent dat het tot uw schade zou kunnen zijn, dan zal ik u niet zoo op den man afvragen.
A. Getuige Zegers: Ik wil alles vrijuit zeggen.
872. V. Rommerts, gij hebt gehoord wat ik tot Zegers gesproken heb?
A. Getuige Rommerts: Ik beaam zijne meening ten volle.
873. V. Getuige Zegers, gij hebt in uw rapport gezinspeeld op vele narigheden, die met aankomende jongens gebeuren. Gij keurt het af, dat jongens, die kwalijk 12 jaren zijn, nog niet genoeg geleerd hebben en lichamelijk slechts half ontwikkeld zijn, geplaatst worden op eene benauwde zetterij, in nare, domperige, warme lokalen, waar zij den geheelen dag moeten werken, zoodat zij weinig leeren.
A. Getuige Zegers: Ja.
874. V. Ik wil er niets tegen zeggen, maar gij zelf zijt toch ook zoo begonnen en er gekomen?
A. Ja, maar dat is niet met iedereen het geval.
Het is in ons vak zoo gelegen, dat men om vooruit te komen veel van wegen veranderen moet.
Is een jongen groot genoeg om aan de kast te kunnen staan, dan wordt hij direct gebruikt voor het zoogenaamde platwerk. Hij leert dan zoo spoedig mogelijk een haak volstoppen. Op plaatsen waar veel couranten gedrukt worden, gaan zulke jongens van de eene drukkerij naar de andere, als zij kans zien met het platwerk wat meer per uur te verdienen; maar goede zetters worden zij nooit.
875. V. Gij zijt misschien toch een goed zetter geworden?
A. Ik ben niet juist zoo begonnen. De toestand is niet overal dezelfde. Op plaatsen waar niet zooveel couranten zijn, is vanzelf niet zooveel platwerk.
Ik heb mijne eerste opleiding in het vak te 's Hertogenbosch genoten, waar veel militair en smoutwerk is. Ik kan echter gerust zeggen dat ik op mijn twintigste jaar nog niet de helft van mijn vak wist. Eerst na dien tijd ben ik sterk bij gaan leeren, door meer afwisselend werk onder handen te nemen.
876. V. Het is hier niet te doen - ik zeg dat volstrekt niet - alsof ik iets wilde afkeuren van hetgeen reeds door u verklaard is - om praatjes, die gij van anderen mocht hebben opgevangen, maar om feiten, die gij met eigen oogen gezien en met eigen ooren gehoord hebt. Wat weet gij voor feiten te vertellen betrekkelijk het zware en geestdoodende werk, aan aankomende jongens van 12, 14 en 16 jaren opgedragen?
| |
| |
Ik dwing u niet tot het noemen van namen, daarin zijt gij volkomen vrij.
A. Bij de firma Ellerman, Harms en Co. bestaat de gewoonte bij drukte's avonds terug te komen en om soms den geheelen nacht door te werken.
877. V. Den geheelen nacht?
A. Ja en den volgenden dag ook, en dat doen de jongens evenzoo. Op de drukkerij kunnen enkele jongens 's nachts wegblijven, maar op de zetterij niet; daar moeten zij altijd medewerken. Dat is nog gebeurd in den nacht van 29 op 30 December jl. of den volgenden nacht, dat herinner ik mij nu niet precies.
878. V. En hoe laat komen die jongens 's morgens te werk?
A. Om 7 uur, dan schaften zij van 8½ tot 9 uur, werken door tot 1 uur en gaan dan eten.
879. V. Waar?
A. Zij blijven op den winkel.
880. V. En wat eten zij dan?
A. Brood dat zij hebben medegebracht.
881. V. Geeft de meester daar koffie bij?
A. Neen.
882. V. Krijgen zij daar niets bij?
A. Neen, niets.
883. V. Zeg mij nu eens precies hoe lang die jongens werken?
A. Tot 6 of 7 uur. De tijd van uitscheiden is 6 uur, maar bij de drukkerij is dat niet geregeld.
884. V. De jongens waar wij nu over spreken, komen om 7 uur; zij krijgen tweemaal een half uur waarin zij stil mogen zitten, maar niet in de buitenlucht komen, zij eten dan hun boterham, zonder koffie, van warm eten is geen sprake, en dan moeten zij doorwerken tot 6 uur? Is dat zoo goed begrepen?
A. Dat is het vroegst.
885. V. En komt het dikwijls voor, dat zij dan 's avonds om 6 uren voor twee uur naar huis gaan en om acht uur terugkomen?
A. Dat gebeurt op de drukkerij nog al dikwijls.
886. V. Zij komen dus om 8 uur 's avonds terug en werken dan tot?
A. Zij schaften dan 's nachts om 12 uur voor een half uur.
887. V. Geeft dan de baas geen warm drinken? krijgen zij in het geheel niets?
A. Neen, niets.
888. V. En dan gaan zij 's nachts om half één weder aan het werk?
A. Ja, tot 's morgens 7 uur, naarmate het werk dit medebrengt. Als zij om 7 uur weggaan, komen zij om 9 uur terug, of als zij om 6 uur weggaan, om 8 uur.
889. V. En zoo gaat het leven door?
A. Ja, dan volgt weer de gewone dag, en dan gebeurt bet, dat zij denzelfden avond niet teruggaan vóór 9 of 10 uur.
890. V. Dat nachtwerk dat er dan op die wijze zooals gij het ons daar zeer duidelijk vertelt, gedaan wordt door die jongens en van hen geëischt wordt, zou dat niet evengoed, als de baas er maar een stuiver of wat meer loon voor geven kon, door volwassenen kunnen gedaan worden?
A. Wel zeker, mijnheer.
891. V. Is dat geen werk waarvoor bepaald, uit den aard der zaak, jongens noodig zijn?
A. Het is natuurlijk voor de goedkoopte.
892. V. Gij weet wel wat gij zegt, niet waar? Ik zeg u nog eens: gij hebt geen eed gedaan, maar wij verwachten niets dan de zuivere waarheid.
A. Jawel, mijnheer.
893. V. Gij maakt dus de zaak niet te mooi of liever niet te leelijk?
A. Neen, mijnheer.
894. V. Die jongens worden dus op die manier, alleen voor de goedkoopte gebezigd?
A. Ja, daar kan ik een voorbeeld van aanhalen. Een week of twee geleden is als inlegger een volwassen man aangenomen. Die was marinier geweest en had eerst bij De Bussy als inlegger gewerkt. Ik schat zijn leeftijd op achter in de twintig of op even dertig jaar, maar die heeft niet meer dan de jongens als weekgeld gekregen, f 3,50.
895. V. Heeft hij daar de geheele week voor gewerkt?
A. Op één dag na. Het werk ging zeker niet minder goed, de pers kon evengoed loopen, maar de man kreeg niet meer loon dan de jongens.
896. V. Betaalt die patroon dan aan dien man niet meer dan aan een jongen?
| |
| |
A. Neen, hij gaf het hoogste loon dat hij aan een jongen betaald zou hebben.
897. V. Welk belang heeft de patroon dan om niet meer van dàt slag in dienst te nemen?
A. Hij kan ze moeilijk krijgen, want welke volwassen man zal een week werken voor ƒ 3,50?
898. V. Dus het in dienst nemen van dien man voor dat werk was een ongewoon geval. Die man werkte, uit noodzakelijkheid waarschijnlijk, voor minder geld dan in den regel een volwassen man krijgt? Met het door u aangehaalde feit hebt gij dus willen aantoonen dat dit werk evengoed door een jongen kan verricht worden?
A. Ja, Mijnheer de Voorzitter.
899. V. Wanneer dus de patroon iets meer wilde betalen, dan kon hij die jongens des nachts sparen?
A. Juist, Mijnheer de Voorzitter. Er bestaat echter een bezwaar tegen. Ik heb drukkers gesproken en die er op gewezen dat er gelegenheid bestond, om die bezwaren aan de Commissie van enquête kenbaar te maken. Doch toen werd mij geantwoord: ik zou je danken, want wanneer de patroon de jongens niet wil laten werken en hij wil geen volwassen man nemen, dan moet ik zelf aan de bank gaan staan. Nu zou ik zeggen dat dit niet zoo erg is. Het is toch vrij wel eenerlei of ik den geheelen nacht achter de bank sta te wachten, dan wel velletjes inleg.
900. V. Dus die man, zelf een werkman, had het er niet voor over om in het belang van de kinderen iets goeds te doen?
A. Neen, alleen uit eigenbelang.
901. V. Rommerts, gij hebt gehoord wat Zegers heeft gezegd. Kunt gij daaraan nog iets toevoegen, weet ge nog iets mede te deelen?
A. Getuige Rommerts: Om op dien marinier terug te komen, die had eene kleine verdienste, maar ik ken knapen beneden de twintig jaren die f 5 verdiende ....
902. V. Ja, maar weet gij nu nog iets te vertellen over te zwaar werk van jongens van 12, 14 en 16 jaar?
A. Van hooren zeggen veel. Uit persoonlijke ondervinding kan ik echter mededeelen dat bij De Bussy een acht knapen werken die evengoed als de gewone knechts tot 12,1 uur des nachts moeten werken.
903. V. Zijn dat knapen van 12, 13 en 14 jaar?
A. Neen, die zijn er niet, enkel voor de boodschappen.
904. V. Dus die hebben des avonds gedaan?
A. Getuige Rommerts: Neen, mijnheer, wanneer zij aan de kast kunnen komen, dan moeten zij meedoen. Bij mijnheer De Bussy wordt daarmee echter nog al consideratie gebruikt, zoodat zij om 8 à 9 uren weggaan.
905. V. Gij hebt dus bij De Bussy geen dingen met jongens zien gebeuren, als waarvan uw maat vertelt.
A. Getuige Rommerts: Neen, mijnheer.
906. V. Maar op de vele andere drukkerijen waar ge gewerkt hebt, dan?
A. Getuige Rommerts: Op de modeldrukkerij van Loman, Kirberger en Van Kesteren waren in het geheel geen jongens uitgezonderd een paar loopjongens.
907. V. Was daar dus alles goed?
A. Getuige Rommerts: Wel neen mijnheer, dat was zooals men het noemt een verblijf voor doortrekkende troepen, want er bestond veel discipline en er werd weinig loon gegeven.
908. V. Dat bedoel ik niet, wij houden ons voor het oogenblik uitsluitend met den jongensarbeid bezig, en daaromtrent hebt ge dus niet dezelfde ondervinding als uw maat?
A. Getuige Rommerts: Het lijkt er niet naar.
909. V. Hoe was het bij Faddegon met de jongens gesteld?
A. Getuige Rommerts: Dat was hoofdzakelijk een drukkerij waar 12 typographen aan het werk waren.
Faddegon zeide: waarvoor neemt gij die courant of dat boek aan? Dat werd dan aan ons overgelaten. Tot nog toe is er bij Faddegon wat de typographie betreft niets om aanmerking op te maken.
910. V. Als gij het voor 't zeggen had, Zegers, wat zoudt gij dan voor het lot van die aankomende jongens het best vinden?
A. Ik zou zeggen: laat die kinderen, niet langer werken dan 8 uren per dag.
| |
| |
911. V. Maar hen toch op hun 12de jaar laten beginnen met werken?
A. Ik heb daar geen studie van gemaakt.
912. V. Ik zal u zeggen waarom ik die vraag doe. Ik heb uit uw heel aardig stuk meenen te bemerken, dat gij u beklaagt, dat de jongens zoo weinig weten, zoo slecht kunnen spellen. Daardoor had ik den indruk gekregen, dat bij ulieden de wensch bestond aan die jongens zooveel mogelijk alle werk te verbieden, bijv. tot hun 14de jaar, opdat zij langer goed onderwijs zouden kunnen genieten. Of heb ik dat verkeerd begrepen?
A. Dat is mijne bedoeling geweest.
913. V. Dus zou het volgens uwe ervaring beter zijn, indien zij, in plaats van op hun 12de jaar, pas met hun 14de jaar op het werk mochten komen?
A. Ja, ik acht dat wenschelijk, in dezen tijd vooral.
Ieder der werklieden heeft een boekje waarin hij opschrijft waaraan hij gewerkt heeft en hoe lang. Zulk een boekje hebben ook de jongens bij Ellerman, Harms & Co. Een dier jongens wilde er inschrijven: trappen geloopen en boodschappen gedaan maar het woord ‘boodschappen’ was op de ergerlijkste wijze geradbraakt, zoodat het woord er niet meer in te herkennen was. Het is wel noodig dat de jongens goed beslagen op het ijs komen, want zij hebben stellig wel een paar jaren noodig om alle bijzonderheden van het vak te leeren voor zij aan het zetten kunnen beginnen.
944. V. Bij Ellerman, Harms & Co. wordt de Tijd boven gezet en beneden gedrukt?
A. Ja.
915. V. Is dat een kwade trap?
A. Ja, een trap van 66 treden, waarop wel eens een gaspitje brandt.
916. V. Moeten de jongens dien trap voortdurend op en af?
A. De courant wordt boven gezet, dus de jongens moeten voortdurend de trappen af om de kopij te halen, die bewerkt wordt in de bureaux die een paar huizen verder zijn en ook om de de proeven te brengen.
917. V. Gaat dit den geheelen dag door?
A. Ja.
918. V. Hebben de jongens geen schafttijd?
A. 's Avonds tegen zes uren hebben zij wat minder hard te loopen.
Zij beginnen des morgens te 8 uren.
919. V. Duurt dat heen- en weerloopen dan tot 's middags 6 uren zonder eenige verpoozing?
A. Om 4 uren moet de courant op de pers zijn, het wordt dus omtrent 5 uren als de jongens gaan loopen. Des morgens, vóór dat zij gaan loopen, moeten zij den vloer vegen; des avonds, na gereed te zijn met het trappenklimmen, gaan zij de afgedrukte courant naar het gebouw der administratie brengen. Vervolgens loopen zij beneden weder heen en weer, maar hebben geen trappen te klimmen.
Na het wegbrengen der courant hebben zij wat rust.
920. V. Dus de jongens van 12 à 14 jaar zijn van 's morgens 9 tot's middags 4 uren ongeveer zonder schaften bezig met trappen op en af te klimmen en heen en weer te loopen tusschen de zetterij en het gebouw der redactie?
A. Ja.
921. V. Krijgen zij in dien tijd geen eten?
A. Zij eten gaandeweg hun boterham op.
922. V. In dien tijd krijgen zij warm drinken noch warm eten, en is er geene sprake van rust? Loopen zij al dien tijd op den beganen grond tusschen de drukkerij bij Ellerman, Harms & Co. en het redactie-bureau voor de expeditie? Is dan om 6 uur hunne taak afgeloopen?
A. Dan wordt de vorm veranderd en moeten de jongens de couranten naar het bureau brengen tot 7 uren. Dan eerst is alles afgeloopen.
923. V. Dat zijn de jongens die afzonderlijk aan de Tijd zijn, niet de jongens die de zetters behulpzaam zijn?
A. Ja.
924. V. Wat verdient zulk een jongen?
A. Drie cents per uur, ongeveer f 1,90 à f 2 per week.
925. V. Worden er op diezelfde drukkerij van Ellerman, Harms en Co. nog meer couranten gedrukt?
A. Ja: het Vliegend Blad, de Ne- | |
| |
derlandsche Sport, de Nederlandsche Katholiek en de Zaansche Courant; voor de Amsterdammer is een lokaal afzonderlijk.
926. V. Gaat het met de Amsterdammer ook zoo?
A. Daar weet ik niet af.
927. V. Zijn die andere couranten dagof weekbladen?
A. Weekbladen, die meestal driemalen per week verschijnen.
928. V. Wordt daarvoor ook's nachts gewerkt?
A. Den dag van de verschijning moeten werklieden en jongens van het Vliegend Blad reeds des ochtends om vijf uur komen, en soms des avonds te voren nog laat blijven; de dagen van de verschijning zijn: Maandag, Woensdag en Vrijdag.
929. V. Worden daar afzonderlijke jongens voor gebruikt?
A. Ja.
930. V. Er zijn dus drieërlei soort van jongens?
Wij hebben eerst gesproken over de jongens op de drukkerijen; in de tweede plaats over de jongens van de Tijd, en in de derde plaats over de jongens van het Vliegend Blad en andere couranten. Niet waar?
Is er bij Ellerman, Harms en Co., ook eene steendrukkerij?
A. Ja.
931. V. Hoe gaat het daar?
A. Ik kom weinig met die menschen in aanraking. Ik zie echter wel dat er zwaar gewerkt wordt.
932. V. Zijn daar ook jongens, die laat werken?
A. Ja.
933. V. Ik herinner u nogmaals dat gij geen dingen moet vertellen, die gij niet goed en zeker weet; dat zou niet eerlijk en niet braaf zijn.
In uw stuk zegt gij dat die jongens er dikwijls zoo bleek en ellendig uitzien. Is dit zoo?
A. Dikwijls genoeg hebben wij tot elkander gezegd: men kan het dien jongen aanzien dat hij te veel moet werken. Ik heb de jongens wel voor hun kastje in slaap zien vallen. Wij zeiden dan tot elkander: kijk eens, dat gaat toch zoo niet; zulk een jongen moet echter toch aan den gang blijven; als de meesterknecht het ziet, krijgt hij een klap om de ooren of eene vermaning.
934. V. Dat alles geldt nu jongens van 12-14 jaren, dus kinderen?
A. Ja.
935. V. Gij hebt gezegd, dat gij het soms aan de borst van de jongens kondet merken, dat te veel van hen gevergd werd?
A. Ja, zij waren aamborstig en zij hoestten.
936. V. Kunt gij namen van zulke jongens noemen?
A. Op dit moment niet, maar ik kan ze u wel zenden.
937. V. Doe dat, maar denk er dan aan om de drie soorten uit elkander te houden, die van de drukkerij, van de Tijd en de loopjongens.
A. Ik zal dat gaarne doen.
938. V. Ik wensch nu getuige Rommerts te vragen of hij iets aan deze feiten kan toevoegen.
A. Getuige Rommerts: Straks zijn wij gebleven bij de typographie, maar bij de lithographie is de zaak heel anders; daarbij werken veel jongens, die bepaald voor hun beroep verloren gaan. Bij elke snelpers werken minstens 3 jongens die den geheelen dag niets doen dan natten met een spons of een blauw papier inleggen. Een snelpersdrukker, die een jongen het vak goed zou willen leeren, heeft daarvoor minstens 5 jaar noodig. Er mag een enkele jongen onder loopen, met wien het beter gaat, maar ik ben zedelijk overtuigd, dat zij allen tegen den diensttijd verdwenen zijn, om nooit meer bij het vak iets te doen.
939. V. Dit zijn beschouwingen in het algemeen, maar bepaalde feiten met betrekking tot hetgeen hier het laatst besproken is, kunt gij verder niet mededeelen?
A. Wat ik gezegd heb, heb ik met mijn eigen oogen gezien.
940. V. Als gij het voor het zeggen hadt, zou dan uwe meening zijn, dat het eene weldaad zou zijn voor de jongens beneden de veertien jaar, als zij niet aan het werk werden gezet?
A. Ik ben ten volle overtuigd, dat het noodzakelijk is, dat de jongens tot hun veertiende jaar onderwijs genieten en niet werken.
941. V. Gij wenscht dus voor jongens
| |
| |
tot 14 jaar dezelfde bepalingen als thans voor kinderen beneden de 12 jaar zijn vastgesteld?
A. Dat is volkomen mijn denkbeeld.
942. V. En als zij boven de 14 jaar zijn, wat zoudt gij dan wenschen? Zoudt gij dan alles geheel vrij willen overlaten aan den gang van zaken, of zoudt gij willen, dat er regelen vastgesteld werden?
A. Zeker zou ik wenschen, dat er regelen gesteld werden.
943. V. Bij voorbeeld?
A. Ik zou wenschen dat eerst de ambachtschool bezocht werd, om te zien, wat er in de jongens zit, of zij aanleg hebben voor het vak hunner keuze. Bij ons vak gebeurt het dikwijls, dat er jongens komen, wier roeping het volstrekt niet is en die later overtollig blijken te zijn.
944. V. Maar er is wel eens beweerd dat uw vak geleerd moet worden op jeugdigen leeftijd, want dat men het anders niet beet krijgt. Is dat waar of niet?
A. Dat is niet waar.
945. V. Is dat ook uw gevoelen, getuige Zegers?
A. Volkomen, mijnheer.
946. V. Dus gij gelooft dat wanneer een jongen, die behoorlijk onderwezen is tot zijn veertiende jaar, dan eerst met het vak begint, hij een heel goed zetter of drukker kan worden?
A. Getuige Rommerts: Als hij aanleg en goeden wil heeft, zeer zeker.
A. Getuige Zegers: Het zou zelfs voordeelig zijn voor het leeren van het vak. Het is beter als de jongens volleerd op het vak komen, dan gebrekkig ontwikkeld op hun twaalfde jaar In het laatste geval blijven zij sukkelen en kunnen de moeilijkheden niet overkomen, die een flinke geest nog wel eens overwint. De jongens die op hun veertiende jaar de school verlaten, hebben geen moeite meer met de spelling en kunnen direct aan het werk gezet worden.
947. V. Getuige Rommerts, gij hebt nog al ondervinding van verschillende plaatsen. Hebt gij ook het vergulden en bronzen bijgewoond?
A. Dat komt in ons vak niet te pas, maar ik heb het wel gezien bij de lithographie en de boekbinderij. Bedoelt u dus het vergulden bij de lithographie, dan kan ik u inlichten.
948. V. Ik bedoel bij de lithographie.
A. Daar geschiedt dit werk hoofdzakelijk door jongens, die van de pers kunnen gemist worden en die voor zoo'n dag bij dit werk worden geplaatst.
Dat noemen zij het bronzen. De jongens hebben dan gedurig een hoop stofgoud of zilverpoeder voor zich, wat hoogst nadeelig voor de kinderen is, want zij ademen dat stof in en krijgen daardoor koper- en looddeelen in de maag. Meestal gebruiken zij voor dat werk jongens of oude werklieden.
949. V. Hebt gij wel eens opgemerkt dat men de jongens iets liet drinken, om het kwaad tegen te gaan?
A. Dat heb ik niet bemerkt; wel krijgen zij een paar centen meer om melk te koopen.
950. V Dus de patroon weet dat dit werk gevaarlijk is. Weet gij, getuige Zegers nog iets hieromtrent mede te deelen?
A. Getuige Zegers: Ik heb hiervan het een en ander gezien bij de firma Ellerman, Harms & Co. Die firma levert de etiquetten voor de waskaarsenfabriek, en daar staan een paar jongens den geheelen dag in een lokaal, waar men elkander, ten gevolge van het stuiven van het goud, dat met een vleugel van de etiquetten afgestoft wordt, op tien passen afstand niet kan zien.
951. V. Men zit dus den geheelen dag in de stof?
A. Ja
952. V. Wat weet ge nu te vertellen van den toestand der lokalen waarin in uw vak gewerkt wordt, hoe is die over het algemeen?
A. Naar aanleiding van de rapporten van onze medeleden ontvangen, kan ik wel zeggen dat er drukkerijen zijn waar geregeld wordt schoongemaakt. Waar ik werk, bij Ellerman, Harms & Co., wordt echter nooit schoongemaakt.
953. V. Worden de letters ook niet opgeveegd, die onder het werken op den vloer vallen?
A. Jawel, maar dan is het om de letters en niet om schoon te maken. Eens in de twee jaren worden de muren gewit als zij al te vuil worden. Het schoon- | |
| |
maken van de letters moet door ons zelven geschieden, het wordt echter zeer oppervlakkig gedaan.
954. V. Ik begrijp zeer goed dat het onaangenaam is om in zulk een vuilen boel te zitten. Maar heeft dit nu ook schadelijke gevolgen voor de gezondheid der werklieden?
A. Zeker, want de stof blijft overal op de letters zitten. Zij worden met loog gewasschen, wat zich ook op de letters zet en daarop blijft vastzitten.
Door het zetten in den haak laat de stof van de letters los en wordt ingeademd.
955. V. Dus de zetters ademen met looddeelen bezwangerde stof in?
A. Getuige Zegers: Juist, Mijnheer. Verder wordt bij ons nooit iets schoongemaakt, tenzij de borden, die, wanneer zij gebruikt moeten worden, vanzelf wel van de dikke stoflaag gezuiverd dienen te worden.
956. V. Hoe is het met het licht gesteld? Is er goed daglicht op de drukkerij?
A. Getuige Zegers: Op de bovenverdieping is er zelfs mooi licht, maar beneden, waar het Vliegend Blad gedrukt wordt, is het zeer onvoldoende, zoodat er dikwijls overdag gas gebrand moet worden
957. V. En hoe is het met de temperatuur?
A. Getuige Zegers: In het kleine hokje van het Vliegend Blad staan 9 man.
958. V. Ook overdag?
A. Getuige Zegers: Ja, Mijnheer.
959. V. En hoeveel uren daags werkt ge daar?
A. Getuige Zegers: Elf uren daags, namelijk van 'smorgens zeven tot'savonds zes uur. De schafttijd is 's morgens van halfnegen tot negen en des middags van één tot twee uur.
Maar het gaat ongeregeld. Als er bij voorbeeld geen werk is, gaat men schaften, maar is er werk, dan gebruikt men iets onder de hand.
960. V. Wat heeft men dan te eten? Een boterham, die men medegebracht heeft?
A. Ja.
961. V. Dus van 7 uren 's morgens tot 6 uren 's avonds heeft men geen warm eten?
A. Neen.
962. V. Zijt gij getrouwd?
A. Ja.
963. V. Kon uwe vrouw het dan niet brengen?
A. De afstand is te groot, en het maken van de toebereidselen kost te veel tijd.
964. V. Een bepaalde tijd van eten is er dus niet?
A. Neen; er zijn altijd menschen die niet gaan schaften.
965. V. Met hoeveel menschen is men in dat gebouw?
A. Wel 100.
966 V Zijn er dus geen, die zich door hunne vrouwen of moeders eten laten brengen?
A Ik heb het gezien van één jongen, dat hij een pot of pan bij zich had; maar anders heb ik het nooit bemerkt.
967. V. Dus in al den tijd, dat gij er waart, was er slechts één jongen die warm eten kreeg; maar anders kwam het niet voor?
A. Neen.
968. V. Weet gij dat goed?
A. Ja.
969. V. Krijgt gij dan koffie van den patroon of brengt ge een kan koffie mede en warmt dien?
A. Er is een jongen die koffie zet voor de knechts, of anderen brengen een kannetje mede en dat wordt gewarmd.
970. V. Daar blijft het dan bij?
A. Ja.
971. V. Het hoogste wat gij krijgt is dus brood met koffie, maar de regel is brood zonder koffie? En dan werkt gij van 's morgens 7 tot 6 uren 's avonds in eene atmosfeer zooals door u beschreven is?
A. Ja.
972 V. Is de regel dat gij om zes uren gedaan krijgt en dan naar huis kunt gaan?
A. Ja.
973. V. Wordt dikwijls van dien regel afgeweken?
A. Ja, in den laatsten tijd is het zeer dikwijls gebeurd dat wij moesten blijven.
974. V. Hoelang moest gij dan blijven?
A. Tot zeven of acht uren, ook wel tot negen uren.
975. V. Het gevolg daarvan is dat
| |
| |
uwe vrouw nooit weet hoe laat gij thuis komt?
A. Het gebeurt dikwijls dat wij niet op den gewonen tijd thuis komen.
976. V. Dus het is onmogelijk om orde te houden in het etensuur?
A. Ja.
977. V. Wordt gij lang te voren gewaarschuwd dat gij niet op tijd naar huis kunt gaan?
A. Neen, soms vijf minuten vóór zes uren hooren wij het. Het is wel gebeurd dat wij onze jas reeds aan hadden toen de boodschap kwam: blijven mannen.
978. V. Moet gij wel 's nachts doorwerken?
A. Ja, dat gebeurt dikwijls, ofschoon ik persoonlijk in den laatsten tijd ben vrijgesteld daar ik ziek ben geweest.
979. V. Hoe laat begint dan dat nachtwerk?
A. Om 8 uren.
980. V. En hoelang duurt het?
A. Tot 7 uren 's morgens en dan gaan wij een uurtje naar huis.
981. V. Krijgt gij des nachts warm drinken van den patroon?
A. Neen, er wordt niet naar ons omgezien, of het moet zijn om te zien of wij werken.
982. V. Hoe wordt gij betaald?
A. 18 cent per uur.
983. V. Wordt voor over- en nachtwerk meer betaald?
A. Neen.
984. V. Gij verdient dus in een gewonen dag ƒ 1,80?
A. Ja, en des nachts zooveel maal 18 cent als ik uren werk. Mijn weekloon is ƒ 10,80, met overwerk ƒ 14, ƒ 15 à ƒ 16, dat is het hoogste.
985. V. Dus 30 uren overwerken in de week is het meest?
A. Ja. In drukke tijden werken wij soms twee-, driemaal per week des nachts over.
986. V. Getuige Rommerts, hoe is het met het nachtwerken bij u?
A. Bij de heeren de Bussy is het doorloopend druk werk, zelfs zóó druk, dat de chef genoodzaakt is geweest eene nachtploeg aan te leggen, omdat de menschen half ziek bij de kast lagen. Nu neemt een tiental zetters de plaats in van de personen die overdag werken.
987. V. Wordt gij ook betaald per uur?
A. Ja. Ik ontving ook 18 cents per uur en maak hetzelfde bedrag per week als Zegers. Overwerken kan men bij ons niet, omdat de nachtploeg dan niet zou kunnen werken.
988. V. Werkt gij, Zegers, des Zondags ook?
A. Getuige Zegers: Hoogst zelden.
989. V. En gij, Rommerts?
A. Getuige Rommerts: Bij Faddegon kwam het nogal eens dikwijls voor.
990. V. Hoelang werd er dan des Zondags gewerkt?
A. Getuige Rommerts: Ongelijk, een halven of een geheelen dag, naar gelang er haast bij was; het was meest handelswerk.
991. V. Maar als er geen groote haast was, werd er des Zondags niet gewerkt?
A. Neen.
992. V. Hoe gaat het in het algemeen in uw vak ten opzichte van het werken op Zondag?
A. Er zijn ook firma's waar volstrekt des Zondags niet gewerkt wordt, maar dat is meer bij menschen, die het laten uit godsdienstige beginselen. Bij de meesten wordt echter bij noodzakelijkheid voor handelswerk op Zondag gewerkt.
993. V. Kent gij drukkerijen waar ook buiten noodzakelijkheid op Zondag gewerkt wordt?
A. Neen, buiten noodzaak niet, maar het is toch dikwijls noodzakelijk.
994. V. Weet gij, Zegers, ook feiten van Zondagswerken op de drukkerijen te noemen?
A. Neen, dat gebeurt alleen bij uitzondering in dringende zaken.
995. V. Het Zondagswerken is dus in uw vak geen zaak van beklag?
A. Neen.
996. V. En als er Zondags gewerkt wordt, bedraagt het loon dan ook 18 cents, of meer?
A. Als er Zondags gewerkt wordt, geloof ik wel dat hetzelfde loon van 18 cents zal uitbetaald worden; zeker weet ik het niet.
997. V. Dat is nu de Zondag. Hoe staat het nu met den Maandag? Komt het volk 's Maandags trouw op het werk in uw vak?
| |
| |
A. Ja. Het mag eens gebeuren dat er eens om de twee maanden een of twee wegblijven; de meesten komen geregeld op het werk.
998. V. Het is dus in uw vak daarmede niet gesteld als bijv. bij de sigarenmakers of sjouwerlieden. Gij zijt dus een ander soort van werklieden, die in den regel trouw opkomen.
Laat ons nu eens komen op de lokalen, waarin gij zoo lang moet zitten. Daar zijn slechte onder, buiten de warmte, de atmosfeer en nauwte, zijn er die erg stinken?
A. Ja. Onder anderen in het locaal van het ‘Vliegend Blad’. Daar loopt de buis van het privaat boven door, die is niet gesloten en geeft den heelen dag een walgelijken stank, die toeneemt, naarmate het licht langer heeft gebrand.
999. V. Hebt gij dat zelf geroken?
A. Ja.
1000. V. Is er nooit gevraagd om daar wat tegen te doen?
A. Alleen door de menschen die er het dichtst bijstaan.
1901. V. Is daartegen nooit carbolzuur aangewend?
A. Dáár niet, althans niet door den patroon. Wel hebben de knechts daar een paar centen voor uitgelegd.
1002. V. Was de patroon er om gevraagd?
A. Neen, dat was wel het geval bij Holdert, dat weet ik uit het rapport van den agent. Ook daar stonk het privaat voortdurend, en toen er over geklaagd werd aan den chef, heeft deze carbolzuur laten halen, ik geloof voor ongeveer 80 centen, wat later werd afgehouden niet van het weekloon, maar van het potgeld dat op Koppermaandag wordt gedeeld.
1003. V. Dus het carbolzuur om de privaten van den patroon te zuiveren werd betaald door de werklieden?
A. Ja.
1004. V. Hoe ziet het er uit met de bekrompenheid, met het oog op de machinerieën en gevaar voor ongelukken?
A. Bij Ellerman, Harms en Co. is het gevaar nogal groot.
1005. V. Vertel daar eens wat van?
A. Zoodra men de drukkerij inkomt, moet men twee persen voorbij. Het vliegwiel van de eene pers draait in den doorloop, van het andere niet, daar kan men passeeren, maar niet, wanneer men, bij voorbeeld, beladen is met pakken papier.
1006. V. Zooals de jongens?
A. Ja, die zijn dan verplicht het papier op het hoofd te dragen, anders zouden zij het wiel met den arm raken Nu zijn de meesten het wel gewoon om daar voorbij te gaan, maar als men het niet gewoon is, ijst men er van. De vormen worden op den grond gewasschen, het loog loopt dan over de handen en maakt den grond glibberig, en dan glijdt men gemakkelijk uit en komt tegen het wiel aan.
1007. V. Hebt gij dientengevolge wel eens ongelukken bijgewoond?
A. Bijgewoond niet, maar ik weet wel, dat er gebeurd zijn, want als wij boven zijn, mogen wij niet naar beneden.
1008. V. Wanneer er ongelukken gebeurd zijn, hebt gij er dan onmiddellijk van gehoord?
A. Ja, ik hoorde daar meermalen, dat men den arm of den voet gewond had, en dat de menschen naar het gasthuis waren gebracht om verbonden te worden.
1009. V. Gij weet goed wat gij zegt: is het meermalen voorgekomen?
A. Ja.
1010. V. In de latere tijden ook?
A. In den laatsten tijd niet erg.
1011. V. Bij Ellerman, Harms en Co. is dat gebeurd?
A. Jawel, Mijnheer.
1012. V. En als nu zoo'n ongeluk met een jongetje is gebeurd door de ellendige gesteldheid van de machines, hebt gij dan bemerkt dat de patroon er wat aan deed?
A. Ik heb wel eens vernomen dat onderzocht werd of het de eigen schuld van de jongens was, hun eigen onvoorzichtigheid, of dat het ongeluk hun buiten eigen schuld was overkomen.
1013. V. En dan?
A. Wanneer het dan zoogenaamd eigen schuld was, dan werd het loon ingehouden, zoolang de patiënt niet werkte, maar in geval van bepaald ongeluk werd het loon betaald.
1014. V. Hoelang?
A. Zoolang de ziekte duurde.
1015. V. Dat vertelt gij nu, maar
| |
| |
hebt gij gehoord, dat het in het een of andere gezin is voorgekomen?
A. Ja, ik heb wel eens gehoord van een jongen die met den voet ergens tusschen gezeten had.
1016. V. Hoe heette die?
A. Marcx, of zoo iets, maar ik weet het niet precies meer. Die is naar het gasthuis gebracht, en toen heb ik hooren zeggen, dat hij geen loon zou krijgen, omdat het zijn eigen schuld was.
1017. V. Maar hebt gij wel eens van het een of andere gezin gehoord waar vader of moeder loon uitbetaald kregen, terwijl de zoon ziek was of een ongeluk had gekregen?
A. Neen.
1018. V. Hebt gij, getuige Rommerts, over het punt: gevaar van de werktuigen door de bekrompen inrichting voornamelijk van de drukkerij of zetterij iets mede te deelen?
A. Ongelukken heb ik niet bijgewoond, daar de zetters zelden op de drukkerij komen. Bij Faddegon ging ik altijd met groote voorzichtigheid langs het jacht wiel, want dat wiel staat geheel onbeschermd, en werd iemand er door medegesleurd, dan zou de dood het gevolg kunnen zijn.
Getuige Zegers: Er zijn nog meer gevaarlijke punten in die drukkerij. Daar staan onder anderen twee persen, waarvan de sleden tegenover elkander loopen en men nauwelijks plaats heeft om er langs te gaan. Naast een van die persen loopen twee vliegwielen, het eene rechts en het andere links, tegen elkander en daartusschen moeten de jongers door.
1019. V. Met pakken papier?
A. Neen, een pak papier kan daar niet door, want de doorgang is ongeveer een halve meter breed.
1020. V. Gij kunt er dus zoo vierkant niet door, daarvoor moet ge u schuin houden?
A. Ja.
1021. V. Maar wat moeten die jongens daar doen?
A Zoodra de pers stilstaat, moeten de vliegwielen worden tegengehouden. Dit doen de jongens, zij gaan bij dit werk dikwerf zelfs een eindje mede in de hoogte. De rollen moeten dan ook afgenomen worden.
1022. V. Hebt gij nooit met den chef daarover gesproken, dat die toestand voor de leerlingen toch te gevaarlijk is?
A. Nooit, wij zouden dit niet durven wagen.
1023. V. Waarom niet?
A. Omdat wij minstens ten antwoord zouden krijgen: dat raakt je niet, daarmede behoef jij je niet te bemoeien.
1024. V. Wie is de eigenaar der drukkerij?
A. De heeren Holst en Middendorp.
1025. V. Komen die heeren wel eens kijken?
A. Hoogst zelden. Vroeger toen het werk van de spoor er bij kwam, nog wel eens.
1026. V. Wie is de chef?
A. De heer Regenboog.
1027. V. Maar die komt toch wel, en ziet het dus elken dag?
A. Getuige Zegers: O ja, die kan het zeer goed nagaan.
1028. V. Wanneer er nu nieuwe jongens komen, zijn dezen dan in het begin niet bang?
A. Getuige Zegers: Ik heb er nooit op gelet.
1029. V. Klagen de jongens dan nooit?
A. Getuige Zegers: Neen, wanneer men hun niet vraagt, bemoeien zij zich niet met de werklui. In den laatsten tijd heb ik er niet veel naar geïnformeerd, maar anders gaat dat zoo niet. Ik heb echter nog eene erg gevaarlijke inrichting te vermelden, namelijk het hijschtoestel, waarmede de zware vormen vier verdiepingen hoog naar de drukkerij gevoerd worden. De jongens moeten de windas opwinden, en wanneer zij nu niet goed op de hoogte zijn, laten zij den zwingel wel eens los, dien zij dan tegen het hoofd krijgen. In den laatsten tijd is dat nogal eens dikwijls gebeurd.
1030. V. Getuige Rommerts, is u op het punt van ongelukken ook iets uit eigen ervaring bekend?
A. Uit eigen ervaring niet: zetters komen daarvoor te weinig met machines in aanraking.
1031. V. Ik wensch u nog iets te vragen over de kinderen. Gij hebt in den brief, dien gij geschreven hebt in antwoord op een brief van mij, opgegeven dat er kinderen zijn die 's ochtends tusschen 3 en 4 uren moeten komen. Wilt gij zeggen, waar dat is?
| |
| |
A. Ja, dat is aan het Handelsblad.
1032. V. Zijn dat er vele?
A. Dat zou ik niet kunnen zeggen.
1033. V. Hebt gij het gezien, met eigen oogen gezien dat zij 's nachts kwamen?
A. Ik heb gezien, dat zij er om 4 uren waren.
1034. V. Hoe hebt gij dat gezien?
A. Doordat ik er hen heb zien ingaan. Ik was op hetzelfde uur op straat, omdat ik aan het blad Nederland was.
Getuige Zegers: Aan de Amsterdammer was ook eene nachteditie, doch die is nu alleen aan het Handelsblad.
1035. V. Waar wordt het Handelsblad gedrukt?
A. Bij Spin.
1036. In den brief, dien gij mij hebt geschreven, getuige Zegers. hebt gij nog 7 getuigen opgegeven. Wij hebben slechts weinige weken om getuigen te hooren, want de heeren stenografen moeten ons helpen, en zoodra de Tweede Kamer weder bijeenkomt, moeten zij dáár werkzaam zijn. Wij moeten onzen tijd dus niet verspillen. Daarom vraag ik u: is het der moeite waard, dat wij die 7 getuigen nog oproepen in de 4 of 5 weken die wij nog slechts tot onze beschikking hebben, of denkt ge dat zij niets anders zullen kunnen doen dan bevestigen wat gij samen ons reeds medegedeeld hebt?
A. In het algemeen zullen zij herhalen wat wij gezegd hebben, ofschoon zij met de bijzonderheden van hunne drukkerij meer bekend zijn dan wij.
1037. V. Dus nieuwe feiten zullen zij ons niet kunnen mededeelen?
A. Neen, niet veel meer.
1038. V. Gelooft gij, Rommerts, dit ook?
A. Alleen zou ik kunnen aanraden iemand te laten komen van de drukkerij van Holdert en Co., waar de toestand ook ellendig moet zijn.
1039. V. Zouden wij dan Godse moeten laten komen?
A. Getuige Zegers: Godse zal nu wel willen komen als hij weet dat hij gedwongen wordt. Eenigen tijd geleden kwam iemand op de drukkerij om Godse te spreken, dus de kantoorheeren weten reeds als hij geroepen wordt, dat hij niet zichzelven heeft opgegeven.
1040. V. Van de drukkerij van Spin kunt gij niemand opgeven?
A. Neen.
1041. V. Wie kunt gij opgeven van de steendrukkerij van Ellerman?
A. Liever noem ik geen namen.
1042. V. Wordt onder de zetters en drukkers misbruik van sterken drank gemaakt?
A. Dat gebeurt wel, maar in de werkplaatsen hoogst zelden.
1043. V. Is het door de patroons verboden?
A. Op de meeste drukkerijen.
1044. V. Wordt daaraan de hand gehouden?
A. Ja.
1045 V. Bevestigt gij dit, Rommerts?
A. Ja.
1046. Wordt naar uw weten buiten de werkuren misbruik gemaakt van sterken drank?
A. Daar kan ik niet bepaald op antwoorden. Er zijn wel lieden die sterken drank gebruiken als zij vrij hebben.
1047. De heer Van der Sleyden: Wij hebben gehoord dat de werklieden gedurende schafttijden in de werkplaatsen blijven, en dit laat zich begrijpen te Amsterdam, waar de woningen in den regel ver van de fabrieken gelegen zijn. Met het heen en weer gaan zou veel tijd verloren gaan. Nu wensch ik te vragen of de werklieden den korten schafttijd met het daaraan verbonden ongerief, het niet krijgen van warm eten vóór den avond, wenschen, dan wel of de patroon dit zoo eischt tegen hun zin?
A. Getuige Zegers: Het is bij ons verplichtend. Daartegenover staat, dat de gezellen die veraf wonen, liever doorwerken tot 6 uur, terwijl zij die dichtbij wonen, liever op den middag zouden willen gaan schaften.
1048. V. Dus al zouden ook velen des middags naar huis wenschen te gaan, mag dit toch niet?
A. Neen, dat is een vaste regel.
1349. V. Wanneer gij ook den geheelen nacht doorwerkt en den volgenden dag voortgaat, wordt het werk dan minder goed verricht?
A. Zeker. Ik heb meermalen ondervonden dat, wanneer men den geheelen dag gewerkt heeft en des nachts den
| |
| |
arbeid voortzet, men dan des nachts niet vooruitkomt. Maar den volgenden morgen gaat het werk dan weer veel beter. Of dit ligt aan de benauwde warmte of aan het gaslicht, weet ik niet.
1050. V. De werkman krijgt desniettemin 18 cents per uur, zoodat dit slechte werk ten nadeele van den patroon komt?
A. Ja.
1051. V. Dan mag ik daaruit afleiden dat de patroon alleen dan laat werken, wanneer het onvermijdelijk is, want hij zal niet gaarne minder goed en minder vlug werk evengoed met 18 centen per uur betalen?
A. Ja, maar het gaat toch nogal vlug 's nachts. De chef zet maar door, als het maar op tijd klaar is. Misschien als de patroon er zelf over ging, dat het anders zou zijn, maar als het maar eenigszins druk is, moet er 's nachts gewerkt worden.
1052. V. De patroon zou het werk dus vlugger gereed en voor minder kosten gedaan kunnen krijgen, wanneer hij meer werklieden in dienst nam, om overdag te werken?
A Ja.
1053. V. Waarom wordt er dan des nachts gewerkt?
A. Omdat meestentijds de localiteit niet toelaat meer volk aan het werk te stellen en de patroon niet gaarne voor een paar weken knechts aan wil zetten.
1054. V. De opleiding van de jongens is volgens u onvoldoende?
A. Getuige Rommerts: Ja.
1055. V. Maar het geestdoodend werk, dat zij nu verrichten, moet toch ook gedaan worden Dat kan niet anders; wordt het werk niet gedaan dan staat het bedrijf stil. Hoe stelt gij u nu voor dat het werk zou kunnen gedaan worden op eene wijze, die minder nadeelig zou zijn voor de aankomende werklieden?
A. Getuige Rommerts: Door het minste, het geestdoodende werk te laten doen door werklieden, die reeds in hunne jeugd getoond hebben het niet ver in het vak te zullen brengen, door de paria's in ons vak.
Een jongen, die een weinig aanleg heeft en vlug in de vingers is, zie ik kans om in één jaar couranten te leeren zetten. Zulk een jongen doet dat werk voor f 2 à f 3, hetgeen voor den patroon voordeeliger is, dan wanneer hij een man neemt, die f 7 tot f 9 loon moet hebben. Blijft zulk een jongen lang aan die courant, dan klimt hij langzaam op; maar daartegenover staat dat zij, wanneer zij op eene andere drukkerij willen overgaan, zij geen f 2.25 kunnen verdienen. Men moet zorgen dat de jongens, die geschikt voor het vak blijken, tijdig van de courantendrukkerijen afkomen. Anders leeren zij nooit iets van tabellen zetten, randjes, bloemen enz. enz.
1056. V. Gij zoudt dus wenschen dat alle werklieden gelijkelijk waren ontwikkeld?
A. Ja, de ontwikkelingsperiode moest tot 18 jarigen leeftijd duren evenals vroeger het geval was bij de gilden, toen iemand proefwerk moest leveren om als knecht te kunnen optreden.
1057. De heer Goeman Borgesius: Beide getuigen hebben verklaard, dat zij wenschen dat jongens niet vóór hun 14de jaar te werk gesteld werden.
Zouden de werklieden wier kinderen op die wijze geld verdienen die inkomsten kunnen missen?
A. Getuige Zegers: Enkele wel, andere niet; dat hangt al af van het aantal kinderen; maar, weinig of veel, gemist kan het nooit worden.
1058. V. Maar gij zoudt er geen overwegend bezwaar in hebben dat het werd verboden?
A. Neen, dan zou het toch wel geschikt worden.
1059. V. Is het aantal borstziekten op de zetterijen ten gevolge der inademing van looddeelen werkelijk opvallend?
A. Ja de aamborstigheid, het teringlijden en de bloedspuwingen die dikwijls voorkomen worden aan de looddeelen toegeschreven en gebrek aan frissche lucht. Ik heb wel eens gehoord, dat er minder ziekten zouden zijn, wanneer men de vrije lucht kon inademen?
1060. V. Sommige letterzetters worden toch zeer oud, de een schijnt er dus tegen te kunnen en de ander niet?
A. Ja.
| |
| |
1061. V. Gij hebt gesproken van loonen en ook van de loonen van de jongeren; wordt er wel eens misbruik gemaakt, doordat er beknibbeld wordt op het loon. zoodat feitelijk de loonen verminderd worden, bij voorbeeld door boeten, en waar blijven die boeten?
A. Soms gaan zij in een boetepot die jaarlijks verdeeld wordt; bij sommigen gebeurt dat weer niet en wordt het niet bekend, waar het geld blijft.
1062. V. Kunt gij werkplaatsen noemen, waarvan gij zeker weet, dat het niet bekend wordt waar het geld blijft?
A. Ik heb bij het dagblad de Amsterdammer gewerkt, daar werden boeten toegepast van f 1 en f 2,50; daar werd geen pot jaarlijks verdeeld; waar het geld bleef weet ik niet.
1063. V. Bestaan er bijna algemeen ziekenfondsen bij de fabrieken, zoodat wanneer de werklieden ziek worden, zij vergoeding krijgen?
A. Dit is weinig het geval.
1064. V. Houdt het loon in den regel direct op wanneer een werkman ziek wordt?
A. In veel gevallen ja. Men heeft echter drukkerijen, waar de gezellen onderling een ziekenfonds gemaakt hebben. Dit is het geval bij 4 of 5 drukkerijen, daar zorgt men voor elkander.
Men keert niet het volle loon uit, maar een zeker bedrag. Het gebeurt wel dat de patroons jaarlijks donaties geven aan zoo'n ziekenfonds. Maar dat doen niet allen.
1065. De heer Beelaerts van Blokland: In den aanvang, bij het spreken over de vrees van de werklieden om hier te verschijnen en verklaringen af te leggen, is door u, Zegers, gezegd, dat ingeval een werkman rechtstreeks om zijne verklaringen hier ontslagen werd (wat gij niet waarschijnlijk rekendet) de vereeniging hem zou ondersteunen. Niet waar?
A. Wanneer hij lid van zoodanige vereeniging was.
1066. V. Zoodanige vereeniging zeidet gij; welke?
A. Ja, ik doelde hier op den Typografenbond waar ik in het bestuur ben geweest.
1067. V. Wat is de werkkring van dien bond?
A. Als een lid buiten werk raakt, buiten eigen schuld, door slapte van werk, opheffing van de fabriek en dergelijke oorzaken meer, dan krijgt hij eene uitkeering van 6 gld. per week. Dan is verder eene bepaling dat, wanneer een lid buiten werk raakt, door op te treden in het belang van het algemeen, of van het vak, dus bij voorbeeld door opgaven voor deze commissie, hij, na onderzoek, ondersteund kan worden met het volle weekloon vanwege den bond.
1068. V. Begrijp ik u dus goed, dan wordt ondersteuning verleend èn in geval van ziekte, èn in geval van ontslag door den patroon?
A. In geval van ziekte wordt wel ondersteuning gegeven, maar slechts aan die leden, welke lid van het afzonderlijke ziekenfonds zijn.
1069. V. Dus men kan voor het eene doel en voor het andere doel lid worden?
A. Men kan wel alleen lid worden van het uitkeeringsfonds in geval van werkeloosheid, maar om lid te worden van het ziekenfonds moet men eerst lid zijn van de andere afdeeling.
1070. De Voorzitter: Ik dank u beiden voor hetgeen gij ons hebt medegedeeld en u, Zegers, ook voor het stuk dat gij ons gezonden hebt.
H. Rommerts.
H.J.J. Zegers. |
|