ge weder op gheweckt werden, ende voor Godt verschijnen, ende dan sullen de ongheloovighe seggen: O lieve Godt ende Heere verschoont onser, wy willen gelooven, wy willen goet, ende op den rechten weg wandelen, maer God sal sijn woort houden, op dat de Helle vande Goddeloose liede vervult werde. De gene die geen opstandinghe en gelooven, die sullen oneyndelick gequelt werden. De vrome houden ons woort, ende sy en laten dat bedde noch den slaep haer niet soo lief zijn dat sy het bidden daer door vergeten souden.
Niemandt en kan weten wat hy voor belooninghe van sijn wercken hebben sal, ende daer is een groot onderscheyt tusschen de geloovighe ende ongheloovighe, want de eene sal het Paradijs ingaen, ende die ander int Helsche vyer, daer in sy altoos ende eeuwich branden ende braden zullen.
De gene die Moses leere hebben aenghenomen die sullen salich werden, maer veele hebben hun teghen hem geset, doch Godt sal sulcx in ’t laetste oordeel alles ontscheyden. En sien dan de halstarrige niet hoe ick het water van den Hemel late neder regenen, ende hoe ick alle ghedierten onderhoude, maer daer en sal ten jongsten dage geen onschuldinge helpen, oock niet in de minste dingen.