| |
Herders vryagie.
Op een aangename Wys.
1.
Weest 'er Gegroet Schoon Herderinne,
De Liefde dringt my zo sterk aan,
Ik voel myn geheel berooft van Zinnen,
Kan ik geen Troost van u Verwinnen,
Dat gy my wilt ten Antwoort staan.
2.
Want ik leg stadig hele Nagten,
Dat ik peyns om u myn Zoete Kind,
Darom en laat my niet Lang staan wagten,
Gy kunt myn Pyn heel gaauw Verzagten,
Als gy myn maar eens weder Mind.
| |
| |
3.
Jonkman houd op van al u Klage,
Want ik en kan my dat niet verstaan,
Dat gy u nood zo aan my komt klagen,
Om my veel Liefde toe te dragen,
Wel waar komt dit zo gaan van daan.
4.
Daar ik nog noyt in geen Okkazie,
Of Konverzatie heb gehat,
Als laast in de nieuwe Spruyt Plantagie:
Met onze Schaapjes vol Kuragie,
Daar gy met my te Praten zat.
5.
Schoon Lief ik moet het u Openbaren,
Zedert die tyt dat ik u daar Zag,
En onze Lammeren te zamen waren,
Wat is my Droef heyt wedervaren,
Om u zo Treur ik Nagt en Dag.
6.
Jonkman uw Klagen is verloren,
Ik ben tot Trouwen nog niet gezint,
Geen Minnaar kan myn Jonkhert bekoren,
Daarom en wilt u niet Verstoren,
Maar ziet dat gy een ander Mint.
7.
Niemant kan ik ter Wereld Minnen,
Nu ook niet Klagen myn Droef heyd Groot,
Als u myn Overschoon Harderinne,
Die ik geheel met Hart en Zinnen,
Ja zal Beminnen tot in der Dood.
| |
| |
8.
Jonkman ik Geloof 't zyn Geyle Lusten,
Daar u Jonkhart meê Bevangen zal zyn,
Dat gy een Maagt op 't Bed zag Rusten,
Die uwe Minne-Brant eens blusten,
Dan waar Genezen u Smert en Pyn.
9.
Schoon Lief wil Staken al die gedagten,
Want ik Bemin u in Eer en Deugt,
En stort voor u uyt myn Droeve Klagten,
Zout gy daar door niet weder tragten,
Met Zoete Woorden myn Hart Verheugt.
10.
Jonkman houd op van al u Klagen,
Want al myn Praten is Veynzery,
Een Maagt moet altyt Listig vragen,
En tot Respekt haar Eerbaar dragen,
Wanneer een Jonkman komt daar by.
11.
Wel is myn Droef heyd dan ten Enden,
Zyt gy bewogen Og Harderin,
Myn te Verlossen uyt veel Elenden,
Zal ik met Vlyt myn dan gaan Wenden,
Dryven myn Schaapjes de Stal waard in.
12.
Ja Harder gaat maar na de Weyden,
Zy zyn verzadigt veel gants met Groen,
En laten wy Zamen ons wat Vermyden,
En met Genugten die gaan verbeyden,
Komt Harder geef myn daar op een Zoen.
| |
| |
13.
Schoon Lief ik neem u in myn Armen,
Ik zal u Beminnen en wezen Getrouw,
En u voor Angst en Druk Beschermen,
Gy hebt verhoort myn Droevig Kermen,
En gy zult wezen myn Lieve Vrouw.
14.
Komt Harders wilt nu Vreugde aanschouwen,
En maakt nu Kranssen met Lauwerier,
Om op 't Hooft van myn Lief te Bouwen,
Wat Grote Vreugt nu zal ik Trouwen,
Myn Zoete Lieve Kaatje komt maar hier.
|
|