Apollo's kermis-gift aan de Haagsche vermaaksgesinde jeugd. Deel 2
(1750)–Anoniem Apollo's kermis-gift– AuteursrechtvrijStem: Wanneer de Zon in't morgenroot.VOlmaakte Kloris luister toe,
Met my op't dons gezegen:
Myn hert is vol, Ai! luister hoe
De Liefde kan bewegen.
Toen Mars met Venus lag te bed
Kort voor de list van 't yzernet,
Riep hy in zyn bedryven,
O! Vreugt die nergens weerga heeft,
Daar't Godendom alleen door leeft,
Wie kan uw kracht beschryven.
2. O Weelde riep de bleeke Maan
In Latmus duist're dreeven,
Daar komt myn Heil, myn Herder aan,
Om my te doen herleven.
't Schynd zey zy, of dit jeugdig gras
Nog plat van gister avond was.
Hier ga ik weder leggen.
Edimion kom aan myn zy
En kus en streel en troetel my,
'k Sal niets daar tegen zeggen.
3. Toen 't schoon en wonder Mirrekind
In de Sabeesche velden
Tot smorens van de Min bemind,
Zyn wellust zoude melden,
Vloog Venus ligterlaag in brand
En greep Adonis by derhand,
| |
[pagina 73]
| |
En zeeg met hem te neder;
Hier zei zy, op dit krakend groen
Zult ge uw vertelling beter doen.
Hier leggen wy gereeder.
4. Toen Paris met Helene vlood
Uit Menelaus hoven.
Lag hy in haren malsen schoot
Syn hertje zagt te stooven.
Toen prees hy Venus hemelhoog.
Toen zag hy dat zy niet bedroog.
Toen riep hy duizendmalen,
Weg Juno met uw Pauwenstaart
Weg Pallas met uw Uil en zwaard:
Niets kan by Venus halen.
5. Toen Held Eneas in der nacht
Aan Dido's zy gelegen,
Vertelde wat geval hem bragt
Door zo veel vreemde wegen;
Schoot hy de blonde Koningin
Het hert vol vuur, het oog vol Min:
Zy deed de Hofzaal ruimen.
Het Tafelbedje was gereed:
Anschisestellig, wat gy deed
Verklikten al de pluimen.
6. Maar Kloris Lief, ik proef alleen
Met u die suiker weelden,
Die al de Goden in't gemeen
In haren wellust deelden.
Ik ben u Mars uw Priaams Zoon:
Ik ben Endymion, Adoon:
Ik ben uw Roem der Frygen:
Ik zie in myn Venus aan,
Helene, Dido en Diaan;
Daar ik vol op kan krygen.
|
|