Apollo's kermis-gift aan de Haagsche vermaaksgesinde jeugd. Deel 2
(1750)–Anoniem Apollo's kermis-gift– AuteursrechtvrijStem: Al wat men doet men kan &c.WAt mag dat zyn, dat dus myn Ziel en Zinnen
Vermeestert met een ongewoonen gloed?
Hoe Wolt en klopt, hoe beeft en leeft van binnen
Myn hert? Wat maakt die gisting in myn bloed?
Ik ben onlustig En ongerustig;
Maar niet meewustig, Wat dees werking doet?
2. Al wat ik denk is vol van hoop en vreezen.
En wat ik vreeze of hoop weet ik niet.
Ik vind geneugt in d'ongeneugt te wezen,
Die rykelyk weegt de wigt van al 't verdriet.
Want al de pynen, Daar and're schynen
Aan te verquynen, Quellen my zo niet.
3. licoris is nooit uyt myn zin geweeken,
Sints ik haar mond zo vierig heb gekust.
Ik ben alleen en schyn met haar te spreeken.
| |
[pagina 58]
| |
Ik droom van haar: zy is myn ziel een lust.
Zou uit haar oogen, Vol van vermoogen,
Wel zyn gevloogen Dat my zo onrust?
4 Zou 't liefde zyn? dat my dus houd betoovert.
Hoe maak ik 't dan? licoris, geef my raad.
Mint gy my ook? die my dus hebt veroovert.
Wat wellust is't die door myn hertje gaat!
Sal ik u winnen! Kunt ghy my minnen?
Juicht blyde zinnen Over uwen staat.
5 licoris Lief, hoe kom ik zoo genegen,
Om met myn mond te drukken uwen mond?
Ach! wellust, Ach! gy zyt niet op te wegen.
Ik voel iets vreemts, dat ik nog nooit verstont.
O! Minneklipjes! O! Teere lipjes!
Uw lieve wipjes Heelen myne wont.
|
|