Apollo's kermis-gift aan de Amsterdamsche Juffers. Derde deel
(1746)–Anoniem Apollo's kermis-gift– AuteursrechtvrijWyze: Kniertje zoete Meysje.1.
MAatjes hoord myn reden
Wat een lieve Meyt
Al een Mand geleden
Ik reeds heb gevreyt;
't Is en Meysje met twee bienen
Zy kan danssen als een vlag,
Zo wel nacht, als dag
Moyer hebje nooit gezienen
Zo wel nagt, als dag,
'k Wou ik in haar schoot al lag.
| |
[pagina 75]
| |
2.
Z'heeft een heel klein Hoofdje
En een groote Mond
In haar Kin een kloffje,
Dog haar Neus is rond,
En zy heeft twee peersse Wangen
Oogjes als een Pogadet
Als z'haar Keel opzet
Wie zou daar niet na verlangen?
Als z'haar Keel opzet
Jaagtze voort een kind na bed.
3.
Z'heeft een heel kort Lyfje
En een lange Hals,
O dat lieve Wyfje
Is zo zagt en mals!
En zy heeft twee groote Armen
Daar zy my mee vatten kan
Als haar lieve Man,
Om my 's winters te verwarmen
Als haar lieve Man,
Wilje Luy 'er ook niet an?
4.
Noch twee snelle Borsten
Als een Koe zo groot,
Op haar Tepels korsten
Net als Goud zo root;
O ze heeft een wonder Buykje
Zagt gelyk een Noordze deel,
Dan nog by me Keel,
| |
[pagina 76]
| |
Een heel aardig Water-Kruykje
Dan nog by me Keel,
O 't is zulk een Lust-Priëel.
5.
Z'heeft twee snelle Billen
Als een Oorlogschip,
Ronder zonder grillen
Als de steylste Klip.
Zy is ruyger als een Sater
En zo blank gelyk een Rot,
Of een Hottentot,
En gelykt wel na een Kater
Of een Hottentot,
Heb ik geen gelukkig Lot?
6.
Nog twee dikke Beenen
Vol van scherpe vogt,
Teee gebroken Scheenen
Hadje 't wel gedogt?
Eindelyk nog twee Zwaanen pooten
Daar zy snel mee trappen kan,
Trots de gaauste Man,
Jongens wil je'er ook niet an?
|
|