Apollo's kermis-gift aan de Amsterdamsche Juffers. Derde deel
(1746)–Anoniem Apollo's kermis-gift– AuteursrechtvrijWyze: En myn overschoone Jeugt.1.
Kloris.
O Myn Lieve Rosemond,
Ik ben door 't groot vermogen,
| |
[pagina 71]
| |
De schoonheid uwer oogen,
Tot in myn hert gewond,
En bid dat uyt uw Mond
Waar uyt gelyk als schaak'len,
Veel Hemelsche oraculen
Steeds vloeyen, wedermin
Ik horen mag, en 'k in
U vinde meededogen,
En gy met my bewogen,
Zult tonen zoete Maagt,
Dat Kloris u behaagt.
2.
Rosemond.
Neen Herders Knaapje neen, neen!
Laat af van my te Minnen,
En ban dit uyt uw zinnen
Want ik lach met uw geween,
Dies gaat vry elders heen,
Ik meen myn jonge dagen
Te slyten zonder klagen
En leven wel te vree,
Op 't Land by 't wollig Vee;
Daar zyn meer Herderinnen
By wien gy kunt gaan Minnen:
Zy zullen ligt de smert
Genezen van uw hert.
| |
[pagina 72]
| |
3.
Kloris.
ô laat gy die bitt're reen!
Myn Roosje van uw Lippen
Zo hard en wreed ontglippen!
Ach zyt gy dan van steen!
En let g'op geen geween?
Wilt gy uw Lente Jaren
Dan slyten zonder paren:
En zal 'er nimmer Min
Uw Boezem komen in?
Ik hoop dat Cupidootje
Nog wel eens met een schootje
Zal kwetzen 't harde hert,
Dat steeds de Min uyttart.
4.
Rosemond.
Wat is dat voor malle praat,
'k Lach met die blinde Schutter,
En acht het vry wat nutter,
Dat gy uw wegen gaat,
En my terstond verlaat;
Want schoon uw Minnewoorden
Myn jeugdig hert bekoorden,
Zo hou ik uw gevrey
Uw streelen en gevley;
| |
[pagina 73]
| |
Voor loze lift en streeken,
Want Minnaars eeden breken,
Haar Liefde word ras koud,
Zo dra men is getrouwd.
5.
Kloris.
Vrees niet die trouweloosheid
Van Kloris, die het Leven
Veel liever wil begeven,
Wyl gy in der eeuwigheid;
Hem in het herte leid.
De Zon zal met zyn stralen
Eer in het Oosten dalen,
En in het West opgaan,
Dan dat ik zou bestaan:
Myn trouwe Min te krenken
Die 'k eeuwig u kom schenken
Myn Lieve Rosemond,
Ik bid u heel myn wond!
6.
Rosemond.
Zo 't Hert is als uwe reen
Zal ik het uw smert genezen,
Gy zult myn Kloris wezen,
Dies staak al uw geween,
Wy zyn te zamen een.
| |
[pagina 74]
| |
Kloris.
ô Wel gelukkig stondje
Wyl gy myn Rozemondje,
Met wederliefde kroond;
En met uw gunst beloond!
Mag ik met een paar kussen
Nu 't brandend herte blusschen,
Vergun dit zoete Maagt,
Aan Kloris, die 't u vraagt.
|
|