Apollo's kermis-gift aan de Amsterdamsche Juffers. Derde deel
(1746)–Anoniem Apollo's kermis-gift– Auteursrechtvrij
[pagina 48]
| |
Wyze: Hoord hoe aardig dat ik voer.1.
ROemwaardige Rozelyn,
Pronk-Juweel van alle Vrouwe,
Oorzaak van myn Minne-pyn,
Ik kan my niet meer onthouwen,
Want door u bekoorlykheid
Ben ik myne Vryheid quit.
2.
Uwe oogen als een git
Doen de koudste boezem blaken,
En haar voorhooft hagel wit,
Kont my opgetogen maken,
Uwe kaakjes Roze rood
Maaken my al levend dood.
3.
Uw propre vergode mond
En uw zuyker zoete lipjes,
Hebben myn jong hert gewond,
Ja die lieve Minne-Klipjes,
Doen door zugten en getraan
My gelyk het Sneeuw vergaan.
4.
Uw halsje als een Paarlemoer
Blank als Lelyen uw handen,
Tanden als een Paarlen-snoer,
Ach waar zou ik toch belanden
| |
[pagina 49]
| |
Zo 'k zou noemen al uw schoon
Want gy spand van al de Kroon.
5.
In uw weezen ziet men staan
Alle de bekoorlykheden,
Venus, Pallas nog Diaan,
Komen by uw schoone Leden,
Juno by uwe luyster pronk,
Paphos by uw lief gelonk.
6.
Wie zou u, ô schoon Godin!
Konnen zien en niet beminnen?
Niemant is zo koel van Min,
Die gebruyk heeft van zyn zinnen,
Dat hy zien kan uw Albast,
En zyn hert niet raakt verrast.
7.
Mag ik uw vergoode Leen
Nad'ren en met eerbied Kussen?
En met eerb'ere zoetigheen,
Myn ontfonkte vonken blussen,
Want Cupido heeft felle brand,
Gesticht in myn Ingewand.
8.
En als u dit niet behaagt,
Dan bid ik toond meededogen,
Sluyt, ey sluyt, ô zoete Maagt!
Uw betoverende oogen,
Want die heldre Blixem-straal
Quetst meer dan 't vernielend Staal.
|
|