Apollo's kermis-gift aan de Amsterdamsche Juffers. Derde deel(1746)–Anoniem Apollo's kermis-gift– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Maagde Vryery. 1. DE Zuster van de Zon, Liet op Endymion, Haar Minnende oogen daalen, 't Was nagt toen zy Hem zag! Maar haar Gezigt schoot straalen Trots Febus over dag. 2. Men hoorde mensch nog dier, Geloei van koe nog stier. Gerucht in Veld nog Kolken. Het weer was zonder Wind, De Hemel zonder Wolken, Diana min gezind. [pagina 16] [p. 16] 3. De Herder, onbewust Van alles, Sliep Gerust In Latmus wilde bossen. Zy hiel haar zilvere kar En hagel witte Rossen, Recht op hem aan van var. 4. Haar Eeuwig bleek gelaat Waar rozig in karnaad In 't naderend nederryden Diones dwerg schoot straf! Latones telg moest lyden! Zy steeg ten wagen af. 5. De Bloemen aan den top Des Heuvels loken op, De tyt scheen te verjongen. De Nachtegaal hief aan; Met zyne lieve sprongen, 't Geboomte veel groender blaan. 6. Terwyl kwam Febus by, Den slaper, die ze bly, Toeligten met haar glanssen. 't Gaat wel, zey zy, m'geleit Aan lucht noch stranssen. Hier slaap myn zaligheid, 7. Nu scheen 't eens of 't haar speed, Dat Jupiter dus vreed, Endimion dorst boejen Met vaak! dan was 't weer: neen, Laat hier vry Maankop groejen, Het slapen sterk de Leen. [pagina 17] [p. 17] 8. Dat ik naar myn geval, Nu eens een zoentje stal, Wat was 'er aan bedreven? Maar zo hy wakker word! 'k Zal 't dubbeld wedergeven; Wie doet hem dan te kord? 9. Zy nam hem in haar arm, De midder nacht was warm, En kweekte lusje op lusje. De koude Man werd heet, De Herder kreeg een kusje, Hy klaagde van geen leet. 10. Daar had gy 't Saterdom, Zien naderen van rontom Uit tuig en wildernissen? 't Geil vier brande onbegrenst, 't Is ligtelyk te gissen Wat dit gebroedzel wenst. 11. Zy schoven 't digt gewas Wat open: elk mikt ras En schaap, loopt, geite voeten; De blankende Godin Zal hier haar lust wel boeten, Zy heeft in u geen zin. 12. De zoete Minnares, En wakkeren Jacobes Verloor zig met verblyen, In min lief kozery, Laat Maagden ook eens Vryen, De Vryerey is vry. [pagina 18] [p. 18] 13. In 't end moest ze heen, Zy liet haar Lief alleen, En voer dog traag, van d'Aarde Ik weet geen Minnaars ziel Die blydelyker Paarden Daar 't scheyden harder viel. Vorige Volgende