Apollo of Ghesangh der Musen
(1615)–Anoniem Apollo of Ghesangh der Musen– AuteursrechtvrijOp de Toon: Ghy lodderlijcke Nimphen soet.DE reden door de tijdt bevijnt,
Dat niets soo vreemt alhier verschijnt
Noch immer is verscheenen,
Of't streckt om te vereenen.
Natuer heeft alles vvel beschickt
Der dinghen vvesen soo verstrickt,
Vermaeghschapt aen de vreede.
Door eendrachtighe seede.
Hoe striblich, oock nochtans vergaart,
Vyer, VVater, Lucht, de svvarte Aard
Door onderlinghe krachten,
Haar al tot paaren trachten.
De Visschen in de vvilde Zee,
En 't geyle mennichformich Vee,
Dat joockt al na den ander,
En menght sich met malcander.
Den over-hooft van al 't ghediert,
De Mensche, met vernuft verciert
Door herts-tocht, en bevveghen,
Tot minnen is gheneghen.
De vverelt sou haast ydel zijn,
Ten vvaar de lieve-leyde pijn
Die vvy soo tochtich voelen,
In onse herten vvoelen.
Ghy Bruygom hebt ooc vvel gesmaact
Hoe dat de Min de herten raact:
De Bruydt kan't oock ghetuyghen,
Hoe hy ons sin kan buyghen.
Gaat aan, gaat aan, gheliefde lien,
Ter plaatse daar 't ghevecht sal schien,
Daar niemandt van u beyden,
Sal roepen om te scheyden.
Voeght t'saam tvvee zielen in een lijf,
En komt dan uyt als Man en VVijf,
| |
[pagina 47]
| |
En vveest soo de voor-beelden,
Van ons verhoopte vveelden.
Be-yvert doch soo desen staat,
Op dat de vverelt niet vergaat.
Blijft ghy In Liefde Bloeyen,
Gods heyl sal u toe vloeyen.
Door G.A. Bredero. 'Tkan verkeeren. |
|