Eene Middelnederlandsche vertaling van het Antidotarium Nicolaï
(1917)–Anoniem Antidotarium Nicolaï– Auteursrecht onbekendMs. 15624-15641. Kon. Bibl. te Brussel
[pagina 194]
| ||||||||||||||||||||||
[Woordenlijst]A.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
B.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
C.
|
Cholera. Magister Maurus in zijne Regulae urinarumGa naar voetnoot2) onderscheidt: c. naturalis en c. innaturalis, welke laatste hij onderverdeelt in c. citrina, vitellina, prassina en eruginosa. |
Cypressus, cypres; C. sempervirens L. In het Antid. komen pululae (knoppen) cypressi voor. |
Cyrimbrum, zie: cozumbrum. |
Cyrope, zie: syrope. |
Citrullus, citrul, watermeloen, anguria; C. vulgaris, Schr. Het zaad van c. behoort tot ‘die 4 coude sade.’ |
Citrus. Wellicht is hiermede bedoeld eene oranjeappelsoort (Fraas pleit voor Citrus decumana L.; Zie Berendes: Ped. Diosk. Arzneimittellehre, blz. 137) en niet onze Citroen (Citrus medica L.) De zaden en de schil worden gebruikt. Men moet het zaad in Mei van de rijpe vruchten verzamelen; het blijft 3 jaar goed (L T Gl.). In het Antid. komen ook folia citri voor. |
D.
Dactilli, dattili, dactyli, daden; vrucht van Phoenix dactilifera L. ‘phoe- |
[pagina 208]
nicon graece, dactilus latine’ (L T Gl.). Volgens Plat. moet men alleen het vleesch gebruiken en houdt men ze 2 jaar goed. In het Antid. worden afzonderlijk genoemd caro dactillorum (het vleesch) en ossa dactillorum (de pitten). Zie: fenicon. |
Daden, dadels. Zie: dactilli. |
Dannialkon, ‘d. es olye van bayen’ (mnl. tekst). Alkon is in den tekst door een . gescheiden van het voorafgaande danni, maar vormt daarmede één woord. |
Deech, meel van Triticum vulgare Vill. |
Deere, alles wat iemand deert, pijn. |
Drag(ag)ant(h)um, tragacanthum, draguncium; gom, afkomstig van Astragalus ascendens Boiss. (boksdoornstruik). Volgens L T Gl. onderscheidt men eene witte-, verkoelende- en eene roodbruine-, verwarmende-soort. |
Draguntea, dragontea, dracunculus; d. minor, ook pes vituli genoemd en d. maior ‘of columbina of serpentina’ (Herb.), viperina (Diosc.) Zie: serpentina. |
Drakenbloet, zie: sanguis draconis. |
Droog, zie: humoren en: cracht. |
Drope, scabies, waterzucht, jicht, vlek. |
Dwaen, wasschen, reinigen. |
E.
Ebulus, ‘e. dats adec...ende heeft die zelve macht die vlieder heeft...Entie wortel es medicinaal’ (Herb.). Zie: actis. |
Ebur, ivoor. ‘India mittit ebur’ (Virg. Georg. 1, 57). In het Antid. wordt ook genoemd scavelinge van yvore. |
Edec, acetum, azijn. |
Edera, zie: hedera. |
Effimera febre, ‘e. es 1 corts die comt van ontempertheiden van den geesten. die comt onderwilen van heter lucht. onderwilen van vanc. van gramscapen ende van menigerande saken’ (D.B.s.v.M.). ‘Deze corts geneest bi hem selven. Ende men geneestse met badene’ (Av. d.w.M.). |
Ey. Het wit werd gebruikt om ‘syroop te claeren.’ |
Eyser, ‘dbloet van 1 vogel die eyser heet.’ In den Latijnschen tekst staat ‘anser’. |
Elacterium, elatterium, zie: cucumer. |
Elect(u)arium, latuarie, likkepot. |
Electuarium catholicum. Volgens Add. vindt men dit praeparaat bij |
[pagina 209]
sommige modernen in het kleine Antid. van Nicolaus, maar niet in oude codices. De schrijver der Add. trekt heftig te velde tegen de arrogantie en onwetendheid der verschillende kruidmengers, waarvan ieder het praeparaat naar eigen goeddunken samenstelt. Het in L2 gegeven recept, ook voorkomende in een aan Arnoldus toegeschreven Antid., is volgens hem het beste. ‘Valde est bona medicina...parum est laxativum, tamen aliquoties accidit quod multum evacuatGa naar voetnoot1)’ (J.d.S.A.). |
Elimpiados, zie: alipiados. |
Elleborus, zie: helleborus. |
Elve, ‘e. dats enula campana so wer ment vint’ (mnl. tekst). |
Ematices, emacites. zie: lapis ematitis. |
Emigranea, zie: hemicrania. |
Emoptoicus, lijder aan ‘emoptoe’. ‘emoptaica passio. dats dat .1. mensche spuwet bloet’. |
Epaticus, hepaticus, lijder aan eene leverziekte. |
Eryngium, iringium, ‘kruisdistel; E. campestre L. De beschrijving en de manier van toebereiden vindt men in den mnl. tekst bij zingiber conditum. Zie: secacul. |
Eruca, E. sativa L. ‘e. dats hadrec ende wast op dat velt’ (Herb.) ‘e. cocta cum carne hirci et comesta est diasatyron rusticorumGa naar voetnoot2)’ (L T Gl.). ‘Venerem revocans e. morantemGa naar voetnoot3)’ (Virg. Moret.). De zaden blijven 1 jaar goed. |
Esch, Fraxinus excelsior L. In het Antid. komt voor ‘'t saet vanden esche’. Zie: lingua avis. |
Esdra. ‘e. heeft sinen name na esdras den prophete die se ierst vant’ (mnl. tekst). Het is eene ‘confectio magna et opiata’ en wordt genoemd als bestanddeel van Pot. Scti Pauli. ‘E. diu servatur et post vii annos melior est. Nota quod magister Copho et mag. Jo. de Platea in hoc erant gemelli quia fero omnes alii de E. discordebant, dicentes quod E. aut nullam aut modicam habebat efficaciamGa naar voetnoot4)’ (L T Gl.). |
[pagina 210]
N.M. (antid. no 138-141) geeft 4 recepten. No 138, even omvangrijk als het recept van N.S., is hiermede toch niet woordelijk te vergelijken, daar de simplicia in geheel andere volgorde worden genoemd; no 139 heeft geen voorwoord; no 140, 141 bevatten veel minder simplicia. |
Esdras, de propheet Ezra, uitvinder van het praeparaat esdra. |
Esula, ezule, spurge. ‘e. es .1. cruut dat gelijkt linaria dats paddevlas. Ende es een specie van tytimallus. Die wortele es medicinael. entie stelen sijn root. ende es van .2. manieren, die mindere entie meerdere. Ende beide doen si sciten ende sijn laxatijf. Ende men orboort die scorsse van den wortele met andre medicinen’ (Herb.). ‘Euphorbia esula L., heksenmelk, kleine spurge, kleine e. Euphorbia palustris L., duivelsmelk, groote spurge, groote e.’ (Hk.). |
Ethyke. ‘e. es een corts die heeft eenperlike hitte, ende daer esser .3. manieren...Dierste specie also rogerinusGa naar voetnoot1) seit so kent bi dattie lichame wert bleec ende mager. ende sijn puls ongetempert ende dapper ende eenperlike dorst. ende dorine es gelu ten roden wert kerende gelijc olyen varwe. ende onderwilen in den boden vander orinen ziet men rode sandekine. Ende onderwilen so verteret .1. deel vander derder verscheiden. ende dan ziet men in den boden vander orinen .1. luttel wit ter vergaderingen. Dandere specie bekent bider onnatuurliker hitte....In die .3. maniere van deser ethyke so nes men niet sculdich den zieken te badene. want hi comt met vertecheiden...’ (D.B.s.v.M.). |
Euangelon, zie: alcancalon. |
Euforbium, hars van verschillende Euphorbia-soorten, o.a. Euphorbia resinifera Berg. |
Eupatorium, boelkens-, leverkruid; E. cannabinum L.; deze gold voor de beste. ‘E. dats wilde saelgie of hindelope...ende es vele beter groene dan droge’ (Herb.). Verschillende planten werden oudtijds E. genoemd; meestal echter Agrimonia. Zie: agrimonie. |
Evel. Men onderscheidde tgroet e. (vallende ziekte, apoplexie), dmiddelste en dminste evel, hert evel (hartziekten) en lanc evel (iliaca passio (darmaandoening als darmkronkel). |
Evene; Avena L., haver. |
Eviscus. ‘E.i. althaea’ (M. Sylv.). Zie: althaea. |
[pagina 211]
F.
Fabe, ‘dat sijn bonen’ (Herb.). |
Fenicon, dadelpalm. Volgens Isidorus heet de palm zoo, omdat ze evenals de vogel phoenix zeer oud wordt. Fenicon indi, oxifenicon beteekent tamarindeGa naar voetnoot1), waarmede bedoeld werd zure dadels, die uit Indië komen. Zie: dactili en tamarindi. |
Feniculum, venkel; Foeniculum vulgare Mill, s.F. capillaceum Gil.
‘Wortel, bladen ende saet
Sijn in visikenGa naar voetnoot2) toeverlaet.
Men sal nemen die wortel sijn
Uter aerde in die lentijn.’ N. Bl. X, 265.
|
Fenugrecum. Trigonella Foenum graecum L. Men gebruikte de zaden. Zie: maratrum. |
Ferringo, ‘limatura of f. dats dat men vijlt van ysere wer so ment vint’ (mnl. tekst). |
Festel, fistel. |
Ficus, vijg, figen; Ficus carica. ‘F. siccae ponendae sunt in medicinis’ (L T Gl.). In den Lat. tekst komen ook ficus pingues voor. |
Figen, zie: ficus. |
Filantropos, philantropos. ‘f. bediet tsmenscen vrient ontfermich’ (mnl. tekst). Het recept van N.M. is niet te vergelijken met dat van N.S. ‘Het blijft 3 jaar goed’ (L T Gl.). |
Filex, ‘dats varen. Ende seggen sulke dat het bloyt. ende zaet riset in Sinte jans nachte baptiste’ (Herb.). Osmunda regalis L. Polystichum Filix mas Rth. Ook wordt radix filicis gevraagd. |
Filiasidos, zie: filipendula. |
Filipendula, hetzelfde als filisiados, dropwortel, knolspiraea, roode steenbreek; Ulmaria Filipendula Hill. Men gebruikte de wortels. |
Filonium maius, een beroemd praeparaat, samengesteld door Philo (Heronius) uit Tarsus (1e eeuw v.C.). Hiervan vindt men een recept bij N.S., F. romanum genoemd en een recept bij Mesue, F. persicum geheeten. N.M. geeft meerdere recepten, maar geen ervan is te vergelijken met dat van N.S. |
Fimerine, f[enicul]i marini (?) of fumarie. |
Fiole, flesch met langen hals. |
Fisalidos, zie: filiasidos. |
Fisicijn, geneesheer. |
[pagina 212]
Fledercijn, jicht. ‘gescot oft fledercijn’ (mnl. tekst). Zie: artetike. |
Flegma, Magister Maurus in zijne Regulae urinarumGa naar voetnoot1) onderscheidt: F. naturale, cum en sine febre, en f. innaturale, onderverdeeld in de 4 soorten acetosum, dulce, salsum en vitreum, van alle waarvan hij eene beschrijving geeft. |
Fleume, snot, slijm. |
Flos, bloem. Flos Agni, nenufaris, oleandri, roris marini; zie op deze woorden f. siriacus is, volgens sommigen, de bloem van de malva, volgens anderen, van bismalva (zie: althaea); deze planten verschillen echter zoo weinig, dat men ze, volgens L T Gl., door elkaar mag gebruiken. |
Fluxus, stroom, vloed, loop. Men onderscheidt f. flegmaticus, sanguinis en ventris. |
Foe-, zie: Fe-. |
Folie, folium. ‘Graeci malabathrum vocant’ (Mesue), ook folium Indum genoemd. Wordt ergens alleen f. genoemd, dan moet men, volgens L T Gl., daaronder f. garyophyll. verstaan; de bladeren moeten zacht van geur, bruin van kleur en bitter van smaak zijn. HeydGa naar voetnoot2) meent, dat het de bladeren van den kaneelboom zijn. De meeste oude schrijvers, ook M. Sylv., verstaan er malabathrum onder. Vinum decoctionis folii c. aqua ros noemt L T Gl. voor maaglijders. Zie: malabathrum. |
Fragaria, ‘f. dats biercruut’ (Herb.); Fragaria vesca L., aardbezie. |
Fraxinus, esch. Zie: lingua avis. |
Frenesie, waanzin, delire. |
Fu, ‘F. of amantilla. of potentilla. of ormentilla. of wit zedeware. of wegewisse. valeriane hets al eens’ (Herb.). De zaden, bladeren en wortels worden gebruikt; 's zomers moet men het verzamelen; het blijft 2 jaar goed. |
Fumus terre, ‘dats grisecom’ (Herb.), duivenkervel, aardrook; Fumaria off. L. Volgens J.d.S.A. heet het plantje zoo, omdat het zoo spoedig in groote hoeveelheid uit de aarde spruit. Versch heeft het eene sterke, gedroogd geene werking (L T Gl.). Zie: siropus de fumo terre. |
G.
Galanga, galigaen, galgant; Alpinia Galanga L.
‘Sijn wortel hevet grote ghewout;
V jaer leesmen datment hout.
Dat bruun roet es, hart ende swaer
|
[pagina 213]
Ende scaerp van smaken es best, dats waer.
Men machse valschen, als ghi verstoet
Dat men gheroffel nagel doet,
Maer dat mense met pepre vernuwet’ N. Bl. IX, 565.
‘Sophisticatur sicut gariofilon, addito tamen pipere pulverisato’ (Thom. v. Cantimpré, De naturis rerum). De wortel heeft ongeveer dezelfde eigenschappen als gember en wordt in Rusland nog veel gebruikt. |
Galbanum, Ferula Galbaniflua Boissier et Buhse. Het is eene gom, die niet vervalscht wordt (L T Gl.) ‘Goet galbanum es puur ende wit’ (N. Bl. IX, 331). |
Gal(l)ie, zie: confectio gallie muscate. |
Galyenus, Claudius Galenus. |
Galigaen, zie: Galanga. |
Galla, galappel, een gezwel op takjes en blaadjes van de Quercus infectoria Oliv., ontstaan door den steek van de eikengalwesp (Cynips Gallae tinct. Oliv.). |
Galle, gal, galblaas. |
Gansen, gezond maken. |
Gargariseren, gorgelen. |
Gariofili, zie: caryophylli. |
Gariofilatis, eene confectie, waarvan kruidnagels de basis vormen. N.M. geeft een recept, dat geheel afwijkt van dat van N.S. |
Garnaten, zie: malum granatum. |
Gedwegen, zie: dwaen. |
Genciane, zie: gentiane. |
Genivere, zie: iuniperus. |
Gentiane, duizendschoon, madelgeer; Gentiana lutea L. ‘Ende cruut ende wortele heet genciane. Entie wortele gaat in medicinen. ende .iv. jaer hout mense goet. Entie bitterste sijn die beste’ (Herb.). De wortels moeten van binnen roodbruin zijn, als waren ze geverfd en moeten des zomers verzameld en gedroogd worden (L T Gl.). |
Gernate, zie: garnaten. |
Gescot. zie: fledercijn. |
Gescutte, al wat geschoten wordt, pijl. |
Geswil, zwelling, gezwel. |
Gewichten. In het Antid. komen de volgende gewichten voor:
℔, libra, pond = 12 ℥ (oncen). Het medic. pond = ¾ van het burgerl. pondGa naar voetnoot1) |
[pagina 214]
℥, uncia, ons = 8-10Ga naar voetnoot1) ʒ (drachme).
ʒ, drachma, dragma, dramme = 3 ℈ (scrupel). ℈, scrupulus, scropel, skrupel = 20 gr. (grein). gr., granum [sc. frumenti], gran, grein, coorne. man., manipulus, eene hand vol. exagium = 90 gr. = 1 ½ ʒ. solidum = exagium. aur., aureus. ‘a. exagio solidoque parificatur’ (S.d.A.). sextarium, maat voor vloeistoffen inh. 2 ½ ℔. Zie verder: F. Adams, The seven books of Paulus Aegineta, dl. III. |
Gingebere, zie: zingiber. |
Git, zie: nigella. |
Gladie, gladiolus, zie: acorus. |
Gliconium, gliconis. ‘secundum compositorem est pulegium’ (Add.). Volgens anderen zou het menthastrum of calamenthum zijn, maar de eerste opvatting is beter. Zie: pulegium. |
Golena, ‘i.e. origanum’ (M. Sylv.). Zie: Origanum. |
Gomme van Arabien, gom van verschillende Acacia soorten. Acacia Senegal Willd.
‘Witte gomme dats die leste
Dicke rode dats die beste.
Die middelste die es dinne roet.’ N. Bl. IX, 389.
Zie: acacia. |
Gomme serapini, laag-Latijnsche benaming voor Sagapenum, Sagapinum. Gom van onbekende afkomst. De Serapinum moet helder, lichtbruin zijn; er mogen geene onreinheden aan kleven (L T Gl.). |
Goud. De Arabieren schreven aan goud eene hart-versterkende werking toe; daarom treft men het in vele electuaria aan, o.a. Aurea Alexandrina. L T Gl. waarschuwt tegen apothekers, die er kopervijlsel voor in de plaats geven. In het Antid. komen voor aurum purificatum, limatura auri en scume van goude. |
Goudbloemen, zie: sponsa solis. |
Graet, gradus. Zie: cracht. |
Gran, zie: gewichten. |
Grana Solis, milium solis, gremil (saet), lithospermum, ‘steenzaad’ (W.), parelkruid; Lithospermum off. L. ‘Granosolis...Ende dit zaet es also wit alse yvore, ende glat ende claer. ende .x. jaer mach ment goet houden’ (Herb.). ‘De zaden zijn hard als steen’ (M. Sylv.), |
[pagina 215]
vandaar de naam. Men moet de zaden op het einde van de lente verzamelen (L T Gl.). ‘Inter omnes herbas lithospermo nihil est mirabilius. Aliqui Aegonychon vocant, alii Diospyron, alii Heracleos’ (Plin.). |
Granatum, zie: malum gr. |
Grassula, zie: crassula. |
Grisekom, zie: fumus terre. ‘Sop’ van g. komt voor in sir. de fumo terre. |
Groffels nagle, zie: caryophylli. |
Gummum, gom. In het Antid. komt voor gom arabie, cedri, edere. Zie: gomme van Arábien, edera. |
H.
Hanke, heup. |
Haselnot, zie: avellana. |
Hedera, klimop; H. helix L. In het Antid. worden de bessen en de gom genoemd. Behalve deze h. vindt men nog edera terrestre ‘dats dresene of goudevare’ (Herb.); zoo noemde men ook de hondsdraf (Glechoma Hederacea L.). Zie: offeum. |
Heet, zie: cracht. |
Helleborus, nieskruid. Helleborus albus L. ‘Ende dat witte elleborus es geheten oostweert scamponie ende wast gaerne in wacken steden. ende wast hoge ende selke seggen dat wast op bergen die wac siin. Ende heeft bladere gelijc wegebreden. Maer si siin langer ende scarper. ende wast also lange alse .1. cubitus of langere’ (Herb.). De witte nieswortel is afkomstig van Veratrum album L. Helleborus niger L. ‘dats swartte scamponië. Ende heeft dieselve cracht die die witte heeft. Maer si es niet so laxatijf. Ende heeft enen swarten wortel alse figebome doen’ (Herb.). In den herfst verzamelde men de wortels, die men echter niet dan met andere geneesmiddelen vermengd mocht toedienen. Het blijft 3 jaar goed. Staat er in een recept alleen ‘elleborus’, dan moet men de witte soort nemen. Men maakt er met lithargyrum een uitstekend unguentum tegen scabies van. Chr. de Hon. acht de witte soort te vergiftig om te gebruiken. |
Hemicrania, hooftswere, hoofdpijn. In den mnl. tekst wordt ook gesproken van ‘gedeilde hooftswere’ (migraine, halfzijdige hoofdpijn). |
Hepe, heup. |
Herba cancri, zie: crispula. |
Herba hepatica, leverkruid, anemone; Hepatica triloba Gil. |
Herba divae Marie, zie: balsamita. |
[pagina 216]
Herba muscata, ‘Geranii prima est species ut tomo Io nostr. de Stirp. Historia commentar. est dictum.’ (Fuchsius). |
Herba paralysis, ‘sleutelblommen’ (W.); Primula officin. Jacq., ‘hèrba Scti Petri’ (M. Sylv.). ‘h.p. draget geluwe bloemen...Dyascorides seit dat van allen werken geliket enen crude datmen heet primulaveris. ende oec van allen wesene sonder dat primulaveris maer ene bloeme en draget die gelu es ende dandere die draget vele. Die bloemen entie bladen entie wortele sijn van beide eens’ (Herb.). Men gebruikt de bladeren die 1 jaar goed blijven. Men verzamelt ze in den bloeitijd (L T Gl.). |
Herba Sabina, zie: sabina. |
Herbae Scte Marie, zie: balsamite. |
Herba Scti Petri, zie: herba paralysis. |
Herba siriaca = Ros syriaca (?), zie aldaar. |
Herba venti, ‘varie interpretatur. Sunt qui umbilicum veneris esse dicant. Alii helxinen seu parictaria; nonnulli consolidam minorem vocant. Aliqui vero anemonem...Sciant hoc in loco [ung. aur.] herbam venti anemonem, sylvestram praesertim cuius pictura et historia est in altero nostrorum de Stirpium historia tomoGa naar voetnoot1)’ (L. Fuchsius). Anemona Pulsatilla L., wildemanskruid, wintcruyt. De Anemona nemorosa L., boschanemoon, wordt nog heden windbloem, windkruid genoemd. |
Hermodactyli, herfsttyloos, ronde wortte; Colchicum autumnale L. ‘h....ende wast in meerscen ende int herde. ende heeft ene wortele alront. Ende men gadertse in den zomer. ende hanctse op met draden in de zonne. ende .1. jaer mach mense goet houden’ (Herb.). |
Hert. Het hert leverde verschillende geneesmiddelen: dbeen van der herten van den hert, hertshoorn (zie: catariacum), march van den hert (medulla spinalis), hertstonge enz. Zie: Pomet, Hist.-gén. d. drogues, vol. II. |
Hertsvanc, benauwdheid, aanval van angina pectoris, toeval. |
Hy-, hi-, voorzoover niet hier genoemd, te zoeken: y-. |
Hydromel. Bestaat uit water en honing. J.d.S.A. noemt 3 soorten: 1 deel honing op 1 deel water, 1 deel honing op 8 deelen water en 9 deelen honing op 1 deel water, |
Hyoscyamus, iusquiamus, beilde, bilzenkruid, varkensboon, malkruid, belrike, belseme; H. niger L. ‘Iusquiamus dats beelde...Ende dit zaet es van .3. manieren. wit. rood. ende swart. Ende dat swarte es |
[pagina 217]
gevenijnt. ende daeraf salmen wachten. Want het brinct in die doot. Ende dandere 2 doet men in medicinen. Ende tsaet heeft meer cracht dan tcruut’ (Herb.) Volgens Mesue zijn ook de roode vergiftig. |
Hoeftswere, zie: hemicrania. |
Holeworte, zie: aristologia. |
Hoomsce, zie: althaea. |
te Hope, te zamen. |
Hordeum, gerst; H. vulgare L., aqua ordea = gerstewater. Zie: tyseine. |
Hullen, bedekken. |
Humoren, de ‘cardinale’ lichaamssappen der humoraal-pathologie. ‘Avicenna die wise meester seit dat de mensce es gemaect van der aerden. Ende es beset met .4. humoren. Alse heet. cout. droge ende versch. Ende dit sijn si. sanguis. colera. fleuma. melancola. Daeromme cureert men thete met den couden. ende tcoude metten heten. Entie dese 4 h umoren niet en kent hi nes geen goet phisicijn’ (Av. d.w.m.). Zie verder: flegma, cholera. |
Huuf, huig; uvula. ‘Die huuf es .1. jnstrument dat dient der naturen. ende hanget boven der naturen gescapen alse ene wartte van ere vrouwen borst. 1 luttel smaelre. Dese hanget vore tgat. daer die adem uut ende in gaet. ende heeft .2. gaetkine. een boven ende dat es ruumst ende .1. in sijn nederste ende dats nauwe. Ende als dit verstopt. dan swillet die huuf. ende dan dunct die lieden dat hen enege dinc stect in die kele. ende dan so raexenen si dicken omdat si dat wanen uutspuwen. ende temeer dat sijs plegen. so die huuf te meer swillet.’ (D.B.S.v.M.). |
I (Y).
Ydiocri, zie: trocisci ydiocri. |
Ydrocopion, ydrotopion. Hydrocopion olympiacum. Hiervan komt geen recept voor bij N.M. |
Ydromel, zie: hydromel. |
Yera. Beteekent: heilig. In Galenus' tijd noemde men Diacolocynthis algemeen Hiera (Gal., quos purgare oporteat lib.). Het is een door Themison uitgevonden middel, waaraan bovennatuurlijke kracht werd toegeschreven. Wegens den bitteren smaak (door aloë) vaak Hiera picra genoemd. Eenige dergelijke recepten dragen den naam van den samensteller. Zie: Yera picra. |
Yera fortissima Galeni, komt bij N.M.Ga naar voetnoot1) voor onder den naam Hiera alia magna Gal. Het blijft een jaar goed. |
[pagina 218]
Yera logodion, y. logadii, genoemd naar den samensteller Logadius. Het blijft 2 jaar goed (L T Gl.) en werd, volgens Mesue, gebruikt in plaats van Hiera Archigenis. Over de werking ervan zegt J.d.S.A.: ‘de illa dedi semel .ʒ.11. cum .ʒ.1. pilularum aurea et .ʒ. hierae picrae cuidam, qui sibi timebat de lepra .xx. sellas habuit. evacuatione facta a ventre habuit vomitum materiae viridis valde, admodum herbae viridis...et lepra eius fuit palliata per .iii. annos. et postea apparuitGa naar voetnoot1)’. Komt voor bij N.M.Ga naar voetnoot2). |
Yera pigra Abbatis, samengesteld door Abbas de Curia (zie aldaar); blijft 2 jaar goed (Salad. de Asc.). Volgens J.d.S.A. wordt het niet meer gebruikt. Men geeft er, volgens Galenus, evenveel van als van Hiera picra. Bij N.M.Ga naar voetnoot3) heet het Hiera ducis. |
Yera pigra Constantini is geheeten naar Constantinus (zie aldaar) en blijft 2 jaar goed. Volgens J.d.S.A. zou het niet veel gebruikt worden, zoodat men het niet vaak in eene apotheek gereed vindt. Het komt voor bij N.M.Ga naar voetnoot4). |
Yera picra Galyeni is het meest gebruikte van alle Hierae (Chr. de Honestis, Sylv. in Mes.). Het wordt ook Hiera pigra magna genoemd. Het blijft 2 jaar goed (D.N.) en werd zoowel in den vorm van electuarium als van pillen gegeven, maar meestal het laatste, daar het dan aangenamer te nemen is. Komt voor bij N.M.Ga naar voetnoot5). Zie ook: Pigra Galieni. |
Yera Rufini samengesteld door Rufus (zie aldaar). Volgens J.d.S.A. is het eene ‘medicina fortissima...et ideo non debet eam dare medicus nisi sit multum expertus’. Volgens D.N. blijft het 1 jaar goed, volgens L T Gl. 2 à 3 jaar. Het komt voor bij N.M.Ga naar voetnoot6), die alle gewichten half zoo groot maakt als N.S., hetgeen ook bij andere zijner Hierae voorkomt. |
Ygya. In den Latijnschen tekst heet het Ygia graeca. Het komt niet voor bij N.M. |
Yser. De mnl. tekst geeft 3 staalmiddelen: ijzervijlsel, lapis ematitis en lapis magnetis. |
Illafeos. ‘I. quae lingua Italica dicta est Bardana’ (N.M.). |
[pagina 219]
Inalamum, zie: vovum malanum. |
Indi, zie: mirabolani. |
Interioris, staat voor: coloquintide interioris. ‘coloquintide datter in is’ (mnl. tekst.). |
Intyba, yntiba, intuba, intubus, intubum, endyvie (W.) ‘intyba i. cichorea’ (Synon.) Men onderscheidt tegenwoordig: Cichorium Intybus L., Cichory en Cichorium Endivia L. (andijvie). |
Ypericon, hypericum, ‘St. Janscruut’ (Herb.), hertshooi; Hypericum perforatum L. ‘In tempore productionis colligiturGa naar voetnoot1)’ (L T Gl.). Men moet het in de schaduw leggen. Het blijft 1 jaar goed. Men gebruikte de bloemen en de bladeren, zonder de steeltjes. |
Ypoquistidos, campnoele; Cytinus Hypocistis L. ‘Aldus mach ment maken. Nemt campnoele inden lintere ende stoetse ende perst dat sap al ute. ende dan settet in die zonne ende laten drogen. ende men saelt dicken roeren dat het niet en corrumpere. Ende .2. jaer hout ment goet’ (Herb.). |
Yreos, Iris florentina L. ‘Die blade sijn gedaen alse lisch ende draget witte bloemen’ (Dyayris). Men onderscheidde 2 soorten: de iris met purperen en de yreos met witte bloemen. Mesue noemt als het beste deel van de plant den wortel; daarna komen de bloemen. Men droogde het kruid in de schaduw, waarna men het 2 jaar kan goed houden. |
Yringis, irungi, uringi, zie: eryngium. |
Iris, zie: yreos. |
Ysope, isope; Hyssopus officinalis L. Dan. le ClercGa naar voetnoot2) meent uit Diosc. e.a. geschriften te moeten opmaken, dat de Hyssopus der ouden een geheel andere is, dan de tegenwoordige. |
Yvore, ivoor, ebur. In het Antid. wordt rasura eboris (scavelinge van yvore) verlangd. |
J.
St. Janscruut, zie: ypericon. |
Joget, jeugd. |
Juchtecheit, jicht. |
Juncus, bies, Rusch; Juncus Tru. ‘J. herba est satis nota cuius radices assimilantur galangae....radices ponuntur in medicinis mundatae a suis ramisculis per duos annos servantur melius tamen est si quolibet |
[pagina 220]
anno renovaturGa naar voetnoot1)’ (L T Gl.). Plin. onderscheidt j. odoratus (zie: Squinantum) en j. triangulatus (junc costu in F1), waarmede men cyperus bedoelde. |
Juniperus, genivere, jeneverbes; J. communis L. ‘Ende alse ment vint beschreven in recepten dan salmen nemen de besien. Ende .2. jaer geduren si goet’ (Herb.) ‘Fructus ami secundum Nicolaum est semen juniperi’ (Add.) In den mnl. tekst wordt nog de vrucht van genivere genoemd. |
Jusquiamus, zie: hyoscyamus. |
Justinum. Men conficieert dit praeparaat het best met mel castanearum amararum, daar beide diuretisch werken. Het blijft, volgens L T Gl., 3 jaar goed. N.M. noemt het niet. Keizer Justinus zou het hebben uitgevonden. |
K (C).
Cabali marini, Hippocampus, zeepaardjes; Hippocampus antiquorum L. Sommigen drogen, volgens L T Gl., ze in de zon, waarna ze met of zonder zout worden ingemaakt; ze blijven 2 jaar goed. |
Cacabo, een aarden of koperen en van binnen vertind vaatwerk, een ketel of pan, om medicamenten in te kooken. (B.). |
Caciola, zie: catia. |
Calamentum, calamintha, bergsteenthijm; Calamintha officinalis Moench. De mnl. tekst zegt: ‘C. es ene gomme [sic] wer so ment vint’. Herb. zegt ervan: ‘C. of nepita of ackermenteGa naar voetnoot2) ende si es beter groene dan droge. ende alsi bloyt sal mense gadren. Een jaer geduert si goet diese hanct in de scaduwe....Men vint menegerande mente. het ene es tamme ende wast in der lieden hove...Ende dandere heet men scastrum. ende dese heeft die meere cracht te verwarmene. Ende ene andere vint men die heeft lange bladere. entie heet men roemsce mente....Mer dierste tamme doet men in medicinen’. De Arabieren noemen c. fluviale verkeerdelijk PulegiumGa naar voetnoot3). Een paar malen staat er in den mnl. tekst c., waar calcantum bedoeld wordt; éénmaal vindt men calamentis, waar men, naar analogie van den Latijnschen tekst [lapis] caliminaris moet lezen. Herb. spreekt echter nog van een Calamentis: ‘c. es van .3. manieren daer es .1. dat altoes wast in ripa fluminis ende in waterachtigen steden. Ende een ander in droger |
[pagina 221]
steden van watere. Ende noch een ander dat men vint in droger steden op bergen. Ende omdat het wast in vele steden so hevet vele namen’. |
Calamite. Bedoeld wordt styrax calamita (zie aldaar). |
Calamus aromaticus, ‘dats ene maniere van riete.’ C.a. is eene der oudste geneeskrachtige planten, die echter in den loop der tijden zoo zeldzaam geworden is, dat men het in de middeleeuwen bijna niet meer zag en het verving door Acorus. Welke plant men met C.a. bedoelde, is niet met zekerheid bekend; Flückiger meent, dat men er oorspronkelijk eene welriekende Indische grassoort onder heeft verstaan. |
Caldarium, plaats om te verwarmen, oven. |
Caligo oculorum, ‘i.e. tenebrositas ex fumo cholerae rubeae, vel ex acuta febreGa naar voetnoot1)’ (L T Gl.). |
Cameactis, zie: actis. |
Camphora, canfer. ‘...In psillio et sem. lini in vase vitreo posita diu potest servari, vel quod melius est in vase facto de alabastro, vel de marmore praecipue. sine alicuius admistione diu potest servari. s. per xx annosGa naar voetnoot2)’ (L T Gl.). Het is afkomstig van Dryobalanops aromatica Gaertn. s. Dryobalanops Camphora Colebr. |
Candijt, kandijsuiker; water van candite: water, waarin kandijsuiker is opgelost. |
Canele, kaneel, van Cassia fistula L. of van Cinnamomum Ceylanicum Breyn. |
Capillus Veneris, zie: adriantum. |
Capparis; C. spinosa L. De wortel en voornamelijk de schors ervan werkt het sterkst en blijft 3 jaar goed (L T Gl.). De bladeren en de vruchten hebben zwakkere werking (P. van Ae.). De nog niet ontloken bloesems in azijn ingemaakt, zijn bekend onder den naam van ‘kappers’. |
Caprifolium, echte kamperfoelie, wedewinde; Lonicera Caprifolium L. ‘C. et mater silvarum latine, periclemenon graece’ (M. Sylv.) ‘C. of wedewinde die draget rode besien...Ende tsop heet licium’ (Herb.). Lonicera Periclymenum L. is wilde kamperfoelie. Zie ook: licium. |
Cardamomum. Hieronder heeft men de vruchten van verschillende planten verstaan. De mnl. tekst noemt c. ‘waterkerssen so wer ment |
[pagina 222]
vint’, blijkbaar naar het voorbeeld van L T Gl.: ‘C. semen est nasturtiiGa naar voetnoot1))’. C. en Nasturtium zijn echter geheel verschillende planten. De grootste soort vàn C. bereikt den omvang eener vijg. Dod. beschrijft haar als een ‘velachtigh aschgrauw blaesken of hauwken’, waarin zich een groot aantal zaden bevinden, grana Paradisii (Paradijskoren) of grana MelegettaeGa naar voetnoot2) genoemd. Ze worden geleverd door Amomum Meleguetta, veelvuldig voorkomend in W.-Afrika, maar, wegens hunnen scherpen smaak, gebruikt men ze tegenwoordig nog slechts gepulverizeerd om peper te vervalschen. Behalve deze soort onderscheidde men - vooral later - nog, al naar de grootte der vruchten, een C. maius, vooral voorkomend op Ceylon, C. medium en. C. minus. Dod. noemt nog een C. minimum. Diosc. noemt éene soort, Plin. vier. Tegenwoordig gebruikt men de vruchtjes van de Elettaria Cardamomum White welke ook voor den C. van Diosc. wordt gehouden en de C. minus van latere schrijvers is. |
Cardamum. ‘C.i. sinapis alba’ (L T Gl.). Berendes houdt het voor Lepidum sativum L. of voor Erucaria aleppica Gärtn. Men zou het 2 jaar kunnen goed houden. |
Carde, kaardedistel; Dipsacus Tourn. of Dipsacus sylvestris Mill. |
Carduncelli. ‘Latini codices intellegunt per carduncellum Carduum benedictum’ (Fuchsius). Volgens M. Sylv. noemt men het in de volkstaal spilizosa. Herba Cardii benedicti is afkomstig van Cnicus benedictus, gezegende distel. |
Cardus, distel. Komt eenmaal in den Latijnschen tekst voor. |
Caricae. ‘C.i. ficus siccae.’ (Synon.). |
Caryophylli, gharioffel naghel, groffels nagle, nagelen, kruidnagelen, Gariofili. Het zijn de gedroogde bloesems van Eugenia Caryophyllata Thunb. Kruidnagelen moeten, volgens L T Gl., van boven wat afgeplat, scherp van smaak en vochtig zijn. Drukt men er met den nagel in, dan moet er wat vocht [de olie] uitkomen. Vinum decoctionis gariof. cum aqua rosarum geeft men tegen maagpijn door koude. ‘Gariofilate...Die wortelen gaen in medicinen. ende hebben meer crachten groene dan droge. Nochtan hout mense .1. jaer goet. Ende daer omme heet mense gariofilaet om dat si bina riect alse garoffels nagelen’ (Herb.).
‘Dats die valscheit diemer toe doet:
Men neemt gheroffels naghel goet.
Ende breectse te pulvere fijn,
Daer doetmen toe staerc aisijn,
|
[pagina 223]
Die van scarpen smake sijn,
Ende oec uutwel riekende wijn.
Dan nemtmen nagle nauwer toe goet,
Die men in een cledekin doet,
Ende leghtse daer in ene nacht,
Ende si nemen smake ende macht
Van dien dinghe sonder saghe,
Ende gheduren xxx daghe
Dit sijn nagle valsch ende loes’. N. Bl. ix, 345.
Zie ook: antofali. |
Caro dattillorum, c. dactillorum, c. dactilis, zie: dactilli. |
Caro leonis, leeuwenvleesch. Het werd vervalscht met ander vleesch; men kan het echter herkennen aan de huid en de haren. Gezouten en gedroogd blijft het, volgens L T Gl., 5 jaar goed; sommigen bewaren het echter zonder zout; slechts in de zon gedroogd. |
Carpobalsamum, zie: balsamum. |
Carvum, karvum, ‘karwij, witte comijn’ (Dod.) Gewone- of hofkomijn; Carum Carvi L. Bekend diureticum. Men moet de zaden des zomers verzamelen en niet gemalen bewaren. Pulvis Carvi tegen foetor ex ore (L T Gl.). |
Cassia. In het Antid. komen twee simplicia voor van dien naam: c. fistula en c. lignea; maar soms vindt men c. alleen genoemd. ‘...quando in libris auctorum c. reperitur absolute prolata...si sit medicina solutiva sive lenitiva, tunc debemus intelligere de c. fistula quae lenitiva est...Si autem non est medicina solutiva sive lenitiva tunc debemus intelligere de c. ligneaGa naar voetnoot1)’. (Chr. de Hon.) ‘C. absolute posita, id est lignea, vel xylocassia, rubea et siccaGa naar voetnoot2)’ (Synon. achter het antid.) De oude kruidkundigen noemen maar éene soort, overeenkomend met de c. lignea der latere schrijvers. Diosc. beschrijft deze soort als pijpvormig, waardoor verwarring zou kunnen ontstaan met de c. fistula der latere schrijvers. Vandaar dat hierop herhaaldelijk de aandacht gevestigd wordtGa naar voetnoot3). De c. der ouden (c. lignea) vertoont overeenkomst met cinamomum. Tot in de middeleeuwen was men het er niet over eens of zij door dezelfde of door verschillende plantensoorten geleverd werd. Diosc. is de laatste meening toegedaan. Men noemde deze c. dan ook wel cinamomum spurium |
[pagina 224]
canella. De c. lignea wordt geleverd door den Laurus Cassia Ait. en bestaat uit de opgerolde roodachtige bast van de twijgen. De c. fistula der latere schrijvers, door Actuarius c. nigra genoemd, werkt laxeerend, maar zoo zacht, dat men het, volgens Mesue, zonder eenig gevaar aan personen van iederen leeftijd en zelfs aan zwangere vrouwen kan toedienen. Men verstaat er onder de vruchten van de C. fistula L.
‘Sine vrucht es lanc als hi es ripe,
Ende es alst ware in ene pipe
Saet dat in sine merghe leghet,
Ende esser, als men voor waer seghet
Meer dan xl in ene pipe
Swart ende groene, sijn si ripe
Dat merch hier of es bequame,
Want het ontsluut den lechame’ N. Bl. ix, 229.
Wanneer men deze vruchtjes schudt, mogen de zaden niet rammelen. Zijn ze te licht, dan vervalscht men ze, door ze in nat zand te leggen. C. fistula blijft, volgens L T Gl., 3 jaar goed. |
Cassia fistula, zie: cassia. |
Cassia lignea, zie: cassia. |
Castaneum, kastaengie, kastanje. |
Castoreum, bevervel, bevergeil, afkomstig van Castor fiber L. ‘Castorie dats bevercul’ (mnl. tekst). Het is een zeer oud geneesmiddel, dat voornl. uit Pontus kwamGa naar voetnoot1). In de middeleeuwen hield men de c. voor de testikels zelf (vandaar de naam); Chr. de Hon.Ga naar voetnoot2) en CostaeusGa naar voetnoot3) komen met kracht daartegen op; volgens hen vindt men het in een paar zakjes, hangende naast den penis. Costaeus onderscheidt twee substanties: de buitenste laag, die vleeschachtig en de binnenste, die als was is. Beide worden in de geneeskunde gebruikt. |
Catapotium, cataputhia. I. een geneesmiddel. ‘Graeci coccia et catapotia vocant’ (Mesue). II. eene droge. Spring- of roerkruid, ook kenmerkend: schijtkruid. ‘C. of sporie of roercruut hets al eens...Ende tsaet es al soe groet alse peper. ende heeft march inne ende daerboven scorssen. ende dmarch es wit ende vet. Ende als ment in medicinen doet salmen die scorse afdoen ende pellent scone...Ende men maect er af oleum catapusiarum. die sere doet sciten’ (Herb.). |
Catariacum, alleen in L1 en L2. Volgen L T Gl. en de Synon. verstaat |
[pagina 225]
men er cornu cervi onder. Voor het gebruik moest het buitenste laagje afgeschaafd en de overblijvende stof afgevijld worden, echter niet tot het merg toe. |
Catarrus. ‘C. est fluxus humorum e capite ad subiectas partes.’ ‘Si fluat ad pectus, dicatur Reuma catarrhus Ad fauces Branchus, ad nares CoryzaGa naar voetnoot1)’ (B.). |
Catarticum imperiale, Katarticum imp. Dit praeparaat wordt soms als c.i. simplex, soms als c.i. acutum gemaakt. Simplex noemt men het wanneer er de voorgeschreven dosis scammonea ingaat. Het veroorzaakt 3 à 4 maal afgang. Men verscherpt de werking door meer diagridium. Het blijft 2 jaar goed en is, volgens L T Gl., oud beter dan versch. N.M. geeft 2 recepten (no 1 en 2 der Purgatoria); het tweede heet Purgatorium regium. Zij gelijken echter te weinig op dat van N.S. om er woordelijk mee vergeleken te worden. N.M. noemt er eenige ziekten bij op, die niet in den Latijnschen, maar wel in den Nederlandschen tekst voorkomen. |
Catholicum, zie: electuarium c. |
Catia, cacia, cassia, zijgbak. Verkleinwoorden zijn catiola, caciola, cociola, foutief wel eens catina geschreven (zie aldaar). |
Catina, scotele, pan, bak, schaal. |
Cause, zie: causon. |
Causon, brandende koorts, van Grieksch χανσος; ook heet evel genoemdGa naar voetnoot2). P.v. Ae. noemt de symptomenGa naar voetnoot3). |
Cauwerdensaet, zaad van cauwo(e)rde, pompoen, kalebas; Cucurbita L. |
Kebuli, soort van Mirobalani (zie aldaar). |
Kerspelie, zie: crispula. |
Kerstaengie, kastanje. |
Claren, zuiveren. |
Clarie, hetzelfde als Tapsia (zie aldaar). |
Clavere, klaver; Trifolium pratense L.; Trifolium diffusum Ehrh. |
Clissebladen, folia bardanae. Zij komen voor in ung. populeon. Zie: bardana. |
Coagulum, stremsel. ‘C. dicitur quia facit lac coagulari, extrahitur antequam incipiat herbas comedereGa naar voetnoot4)’ (L T Gl.). Men gebruikte het |
[pagina 226]
tegen diarrhee en overvloedige menstruaties. In den Latijnschen tekst komen voor C. agni, capreoli, leporis, vituliGa naar voetnoot1).
‘Libbe, datmen vint in sinen maghe [van den haas]
Suvert den licham van sire plaghe
Et mach utelanghe gheduren’ N. Bl. ii, 2587.
|
Cociola, zie: catia. |
Coclearium, cochlear, lepel. |
Cocognidium, conodii, coconidii enz. Zie: alipiados. |
Coek, hartheit vander melten. |
Coelne, zie: colene. |
Colatura, doorzijgsel. |
Colen, ‘wilde colen’ komen voor als bestanddeel van Nefrocatarum. |
Colene, coelne. Hiermede wordt, blijkens den latijnschen tekst, pulegium bedoeld. |
Colera, zie: cholera. |
Cole(e)ren, doorzijgen; dit doet men, volgens den mnl. tekst, met een dorgaetten lepel, een doec, een vat met gaten of een cleet. |
Colica passio. ‘C.p. est passio intestinorum quae nascitur ex ventositate inclusa in illo intestino. Inde colici dicuntur qui dolorem ventris dextre ab umbilico patiunturGa naar voetnoot2)’ (A.l.v.). |
Colofonie, resina colofonia, vioolhars; de hars van verschillende Pinussoorten: P. australis Michaux, P. sylvestris L., P. palustris Mill. e.a. Genoemd naar de stad Kolophon in Klein-Azië, de voornaamste uitvoerplaats er van. |
Coloquintida, vrucht van Citrullus Colocynthus Schrad. s. Cucumis colocynthis L. ‘C. dats oec scamoneie so wer ment vintGa naar voetnoot3)’ (mnl. tekst). Het werkzame bestanddeel zetelt in de pulpa, niet in de zaadjes; daarom wordt in de recepten van het Antid. voorgeschreven colocintide interioris, march van der coloquintide, c. datter in es. ‘C. est cucurbitae silvestris fructus’ (Sylv.Ga naar voetnoot4). Bij N.M. gebruikt Fuchsius dan ook steeds cucurbita silvestris in plaats van c. |
Comijn, zie: cuminum. |
Como, komt voor in L1 in Pill. de elatterio, waar L2 chamaeactis heeft. ‘Comos Diasc. herba est duobus cubitis longa...’ (M. Sylv.). |
Complexie, lichaamsgesteldheid, karakter. |
[pagina 227]
Conditum, geconfijt, ingemaakt. ‘Condire est sapidum et palato incundum reddere, idque alimentis maxime convenit, ad medicamenta vero transfertur, ambo autem saccharo vel melle, vel utroque condiuntur et dulcorantur, ut gulae et stomacho sint grata, et diu servari possintGa naar voetnoot1)’ (Sylv.Ga naar voetnoot2). |
Confectio. ‘C. vulgo medicina’ (Du Cange). ‘Notandum, quod c....est nomen commune ad electaria, quae ad formam solidorem reducuntur. Isto modo confectio idem est, quod compositioGa naar voetnoot3)’ (Chr. de Hon.Ga naar voetnoot4). ‘Confexie es vergaderinge van vele simpelre medicinen’ (mnl. tekst). Men onderscheidde confectiones aridae, zooals trochisci en humidae, als opiata, condita enz. De confectio heeft de juiste dikte, wanneer een druppel op eene marmeren plaat gevallen, niet wegvloeit. |
Confectio alipte muscate. In den mnl. tekst staat conf. colipte musc. ‘A. est quaedam confectio quae muscum recipit: dicitur a. muscataGa naar voetnoot5).’ (M. Sylv.). In L T Gl. bij aurea alexandrina staat: ‘a. diversae sunt species; alia est amara, alia est muscata. A. est confectio cuius receptio in antidotario reperiturGa naar voetnoot6).’ Een magdaleon van a., in den neus gehouden, zou helpen tegen coryza. Volgens J. de S.A. is muscus niet de basis van conf. a.m., de ‘laus’ komt daarmede niet overeen. Het recept van N.M. is geheel hetzelfde als dat uit het Antid. Volgens L T Gl. parfumeerde men zich het haar ermee. |
Confectio gallie muscate. Werd veel gebruikt, vooral door arabische artsen en gewoonlijk in den vorm van trochisci; het werd ook vaak gegeven in plaats van conf. Galliae Sibellinae, dat bij MesueGa naar voetnoot7) voorkomt. ‘Intrat in preciosissimis medicinis et electuariisGa naar voetnoot8)’ (Lat. Tekst.). Volgens L T Gl. komt de naam òf van de provincie Gallia, òf van een kruid. N.M. geeft ook een recept van dien naam. Het komt |
[pagina 228]
niet voor in den mnl. tekst, maar, volgens Chr. d. Hon., wel in het Antid. |
Confectionere heet in den mnl. tekst conf. vere; het is genoemd naar Naera (zie aldaar). Het komt niet bij N.M. voor. P.v. Ae. geeft pastilli Nerae, waarvan het recept niet veel lijkt op dat van N.S. |
Confectio vere, zie: conf. nere. |
Confexie, zie: confectio. |
Confexie colipte muscate, zie: confectio alipte muscate. |
Conficieren, bereiden, mengen. |
Confita muscata, zie: confectio alipte muscate. |
Confite ru, Confice ru, confiseru, confita rubea, confecta rubea. ‘C.r. id est styrax’ (L T Gl.). Zie: styrax. |
Conforteeren, versterken. |
Constantinus is ± 1020 te CarthagoGa naar voetnoot1) uit Christenouders geboren; zijne studiereizen brachten hem te Cairo, Damascus en Bagdad, waar hij vele arabische handschriften verzamelde over geneeskunde. Toen hij van daar om eene - onbekende - reden moest vluchten, nam hij deze mss. mede naar Salerno, waar hij, na korter of langer secretaris te zijn geweest van Robert Guiscard, zich ± 1070 als monnik terugtrok op den Mons Cassinensis. Daar heeft hij, door het vertalen zijner geschriften in het Latijn, veel bijgedragen tot de verbreiding der arabische geneeskunde. Zijne geschriften waren spoedig van belang, blijkens de Duitsche vertalingen ervan reeds in de 12e eeuw, o.a. van Viaticus. Hij stierf 1087. Naar hem is genoemd Yera pigra Constantini. |
Coorn, zie: gewichten. |
Copho [minor], 1085-1100, was een oudere tijdgenoot van Nicolaus. Over zijne ‘Ars medendi’ is uitvoeriger gesproken in de Inleiding, ‘Nicolaus en zijn Antid’. Ook schreef hij eene ‘Anatomia porci’, vroeger verkeerdelijk genoemd a. parvi galeni, uitgeg. door J. Schwarz. |
Corael, zie: corallum. |
Corallum, koraal. In het Antid. wordt c. album en c. rubrum genoemd. Volgens M. Sylv. is het roode drooger en mag men het witte alleen gebruiken, als het uitdrukkelijk in het recept genoemd is. Chr. d. Hon., Costaeus en Plinius onderscheiden ook nog eene zwarte soort. Men kende aan het c. eene versterkende werking op het hart toe. Deze koralen zijn afkomstig van Gorgonia nobilis en Madripora oculata. |
Coriandrum, coriander, vruchtjes van Coriandrum sativum L. De mnl. tekst noemt nog flores coriandri. |
[pagina 229]
Cornu cervi, hertshoorn. Zie: catariacum. |
Cortex, scorsse, schors, schil. |
Corts. Over de verschillende vormen van koorts zie o.a.: Jan Yperman's boek over geneeskunde. Hij beschrijft daarin de verschillende soorten: effimera, ethike, dageliker cortse, tertiane corts (‘simpel’ en ‘dobbel’) en vierden dage corts en geeft de geneesmiddelen ervoor aan. Zie: effimera, ethyke, cotidiane, tertiane en quartana. |
Corumbrum, corimbrum, cyrimbrum. Zie: cozumbrum. |
Costum, costus, costos. Costus speciosus Sin. s. Arabicus. Een welriekend kruid, waaruit zelf bereid werd, waarmede men wijn kruidde enz. Men onderscheidde eene witte soort, in Indië en Perzië gevonden en het meest gebruikt, en eene roode, die sterker zou werken. Het blijft 3 jaar goed. J.d.S.A. en Diosc. onderscheiden 3 soorten: c. arabicus, indicus en garyophyllatus. |
Cotidiane [sc. corts]. ‘C. comt altoes tinen tide op sinen dach. ende geduert .18. uren ende .6. uren heeft men vrede’ (Av. d.w.m.). |
Cozumbrum, corumbrum, corimbrum, cyrimbrum, cotzumber is hetzelfde als Styrax rubea, ook wel thymiana genoemd. Zie: styrax en thimiana. |
Cracht. ‘Facultas causa quaedam est effectrixGa naar voetnoot1)’ (Gal.). Sommige ‘crachten’ werken terstond (actu), zooals vuur, ijs, andere eerst na eenigen tijd (futuro tempore), b.v. Pyrethrum, Hyoscyamus. De sterkte der cracht drukt men uit in 4 graden, waarvan de 4e de sterkste is. Men onderscheidde 4 soorten van ‘crachten’, 1e afhangend van de elementen: verwarmend, verkoelend, verdrogend en vochtigmakend, 2e de verzachtende, verhardende, samentrekkende, verteerende enz., 3e de ettermakende, heelende enz., 4e de magnetische en door onbekende oorzaken werkende krachten. Over het versterken of verzwakken van eene kracht leze men het voorwoord van het Xe boek van Der Naturen Bloeme. |
Crassula, grassula, hemelsleutel, smeerwortel, kroonkruid; Sedum purpureum Hk. s. telephium L. ‘C. of orpyn, of cronecruut of roetelle, of smerewortte. Entie kleine scelt men bladeloes. ende staat op husen ende op oude maysieren’ (Herb.). ‘C. maior dats smerewortel of groet orpyn’ (mnl. tekst).
‘Wilment plucken ende lesen.
X daghe voer den lanxten dach
Dien men int jaer vinden mach’ N. Bl. x, 446.
C. minor heet, volgens M. Sylv., ook Vermicularis of Semperviva minor; kleine donderbaert, Sedum album L. |
[pagina 230]
Cretanus marinus, zeevenkel; Christhmum maritimum L. Het heeft bladeren als yringium. Zie hierover het art. van P. Dorveaux in Janus 1909 p. 311-319. |
Crispula, crespula. Kerspelie, koedil, koeoog, stinkende kermille, paddebloem; Anthemis cotula L. ‘C. dicitur herba cancri in unguento marciaton...et est herba minuta habens folia crispaGa naar voetnoot1)’ (M. Sylv.). |
Cristael, lapis cristallus ‘fit per congelationem ex glacie, quanto albior tanto melior, per plures annos servaturGa naar voetnoot2)’ (L T Gl.). ‘Dicitur etiam sitim restringere sub lingua positus et expertum est quod tritus cum melle acceptus a mulieribus replet ubera lactisGa naar voetnoot3)’ (M. Sylv.).
‘Cristallus, seghet men over een
Es van ouden yse worden steen,
Maer daer jeghen spreekt Solijn
Ende seghet dat cristalle sijn
Als het noyt en vroes ijs’ N. Bl. xii, 385.
|
Crocus, soffraen, saffraan; Crocus sativa L. In het Antid. komen voor c. orientalis, hortensis, africae (saffraen van affrike). Men onderscheidde eene soort die in de lente en eene andere, die in den herfst bloeit. |
Cronecruut, zie: crassula. |
Croppen, ‘cimae tenerrimaeGa naar voetnoot4)’ (L1 en L2). |
Cubeben, vruchtjes van de staartpeper; Piper cubeba L.s. Cubeba officinalis L. ‘Les cubebes, Poivre à queuë (Piper caudatum), ou mousqué sont des petits fruits si semblables au Poivre noir, que si ce n'était leur petite queue, et qu'ils sont tant soit peu plus gris que le Poivre, il n'y aurait personne qui en peut faire la difference’ (Pomet). |
Cucumer, cucumis, komkommer. Men kende de gewone eetbare komkommer, vrucht van Cucumis sativus L. en cucumer agrestis (asininus), vrucht van Ecballium elaterium Rich. De vrucht hiervan heette siccidosGa naar voetnoot5), het sap elaterium. ‘E. es gemaect van enen crude dat in latine heet cucumeris agrestis...Ende men leset in die hontdagen alst ripe es. ende dan perst men tsap ute ende droget in die zonne. |
[pagina 231]
dat welna droge si. so dat ment in coekelkine formeren mach’ (Herb.). Volgens L T Gl. houdt men het 2 jaar goed. P.v. Ae. zegt, dat het sap van de wortels en bladeren zwakker is, dan dat van de vruchten. Het zaad behoort tot ‘die 4 coude sadeGa naar voetnoot1)’. |
Cucurbita, cauwerde, cauwo(e)rde, kalebas, pompoen; C. Pepo L. Het zaad hiervan behoort tot ‘die 4 coude sadeGa naar voetnoot1)’. Men kende ook de C. Sylvestris (zie: coloquint). |
Cuminum, ciminum, cyminum, comijn, gewone komijn; C. Cyminum L.C. Aethyopicum werd ook wel genoemd Carmenum of C. regaleGa naar voetnoot2). |
Curcuma, ‘Circuma Curema est radix crocei coloris et est celidonie minoris: qua panni tinguntur: vel rubea tinctorumGa naar voetnoot3) christoforus de honestis super Mesue’ (M. Sylv.). Fuchsius meent, dat C. bij Mesue beteekent crocus; hij wil in plaats Diacurcuma lezen: Diacrocus. (N.M.p. 62). CostaeusGa naar voetnoot4) meent, dat de juiste naam hiervoor Diacrocoma is. Men noemde C. ook wel Crocus Indicus (Indische saffraan); het zou de Cypirus indicus van Diosc. zijn, die den wortel met gember vergelijkt. C. tinctoria. |
Cuscute, schorfte, wrange, vlaszijde, warkruid; C. Tourn. ‘C. of Vinaria’ (mnl. tekst) is eene woekerplant, behoorende tot de Convolvulaceae. Men kent twee soorten: C. epilinum Weihe, gewoonlijk C. genoemd ‘hets gelyc vlasse ende wast opt velt. ende in lynsaede onder ander vlas. Ende men saelt gadren metten bloemen ende .2. jaer mach ment goet houden’ (Herb.). De andere soort heet C. epithimum L., gewoonlijk epithimum genoemd ‘...ende wint hem omtrent .1. cruut dat thim heet ende wast gaerne in heeten landen ende in heeten steden’ (Herb.). |
L.
Lacca, harsachtig voortbrengsel, dat geleverd wordt door de Carteria lacca, een insect, dat gewoonlijk op Ficus-soorten leeft. CostaeusGa naar voetnoot5) beschrijft het als ‘illud rufum, pellucidum, myrrhae aspectu simile, surculos quosdam ligneos involvens, verum Cancanum GraecorumGa naar voetnoot6)’. |
[pagina 232]
Lacsativa, laxativa. ‘Alle l. mach men wel heten Katarticum’ (mnl. tekst). |
Lactuca, sla; L. sativa L. ‘L. dat es latuwe of lachteke...Ende tsaet doet men in medicinen’ (Herb.). |
Ladanum, lapdanum, laudanum. Harsachtige stof voorkomende aan de bloemen en bladeren van verschillende Cistus-soorten: Cistus polymorphus Willd., C. monspeliensis L., C. ladaniferus L. Over de manier van inzamelen, zie Diosc. en Emmanuel, Das kretische Ladanum. |
Lancpeper, zie: piper. |
Lapatiolum, lapaceolum. Kleine klissen, stekelnoot; Xanthium strumarium L. |
Lapdanum, zie: Ladanum. |
Lapis, calculus, concrement uit de blaas, of de galblaas. Het vormt een bestanddeel van Nefrocatarticum. |
Lapis agapis, zie: L. gagatis. |
Lapis armenicus, azuriet, koperlazuur, Cu O. H2 O + 2 (Cu O.C O2). ‘Habet colorem medium inter viridem obscurum et terreum et indum...facile dissolubilis et pulveris abilisGa naar voetnoot1)’ (M. Sylv.). |
Lapis calaminaris, cadmia nativa; Calemijnsteen (W.), Galmeisteen. Een bruinwit gesteente, bestaande uit zinkcarbonaat met ongelijke hoeveelheden zinksilicaat. Het wordt, volgens L T Gl., niet vervalscht en blijft lang goed. |
Lapis daemonis, zie: lithodaemon. |
Lapis (ha)ematitis, bloedsteen, Colcothar. Bestaat uit F2O3. |
Lapis gagatis, l. agapis.
‘Gagates es een steen al swart
Lichte ende ne bure hart
In Licia es hi eerst vonden,
Ende in Bertaengen, dat ter stonden
Inghelant hiet, vint mene mede
Wrijft mene, hi heft op ter stede
Caf ende paelgen van stro’ N. Bl. xii, 583.
Plinius beschrijft het als eene zwarte, platte, puimsteenachtige, broze zelfstandigheid. Men meent er eene soort van bruinkool onder te moeten verstaanGa naar voetnoot2). |
Lapis lazuli, l. lasuli, lazuursteen (W.). Bestaat in hoofdzaak uit Aluminium, natrum, zwavel en silicium. |
Lapis lyncis, Belemniet (L.d.S.M.) Zie hierover het art. van Schelenz in de Pharm. Zeit. 1907, p. 861. |
[pagina 233]
Lapis magnetis, zeilsteen, magneetijzersteen, eene zuurst of verbinding van ijzer, saamgesteld uit ijzeroxyde en ijzeroxydule. L T Gl. weet te vertellen, dat het de kracht heeft, ijzer aan te trekken. |
Lappa, ‘Lappa inversa dats boterdoeke’ (Herb.). ‘Sciendum est quod lappa inversa et bardana non sunt idem ut quibusdam placet, sed diversae herbae suntGa naar voetnoot1)’ (L T Gl.). Zie: Bardana. |
Lasarum, zie: laserpitium. |
Laserpitium, zie: silfium. |
Lasers, melaatsch. |
Latuarie, zie: electuarium. |
Latu(w)e, zie: lactuca. |
Laudanum, zie: ladanum. |
Laureola. Volgens Dv. bestaat er eene mannelijke soort, Daphne Laureola L. en eene vrouwelijke, mezereon, Daphne Mezereon L. Zie ook: cocognidii en alipiados. In den mnl. tekst komt ook voor sop van laureola. |
Laurus, laurier Daphnococci, dampnotti, dampnocri, daphnidon; Laurus nobilis L. ‘L. hierop wassen die bayen. beide vrucht ende blade gaen in medicinen. Entie blade hebben meerder cracht dan die bayen om hare bitterheid so verduwen si wel. Ende die bayen duren goet .1. jaer. Aldus maect men olye van bayen. Nemt die bayen altemet dat si versch sijn, ende zietse in olyen of in smoute. Ende dan wrincse ute dore enen sconen doec. ende bestaetse. Noch .1. ander maniere. Men sal die bayen stoten. ende leggense in wine .3. dage te verrottene. ende dan sal mense doen in .1. sackelkijn ende persent in .1. persse. Ende datter uut comt. es zalve van bayenGa naar voetnoot2)’ (Herb.). ‘Folia lauri in medio mai debent colligi et in umbra desiccari. ultra annum non debet servariGa naar voetnoot3)’ (L T Gl.). In het Antid. komen voor baccae lauri, folia lauri et ol. laurinum. ‘Baccae lauri fructus sunt lauri de quibus fit oleum laurinum...colligi debent in autumno cum plene maturae sunt. servari possunt per duos annos. eligendae sunt continuae non perforataeGa naar voetnoot4)’ (L T Gl.). |
Lempnias, komt voor als bestanddeel van Athanisia. Bedoeld wordt wellicht lenias. ‘Lenias est auripigmentum’ (L T Gl.). |
[pagina 234]
Lentiscus, mastixboom (W.); Pistacia lentiscus L.
‘Lentiscus, als Ysidorus seghet
Es een boem daermen of pleghet
Olie te maken van sire vrucht.
Niet hoghe wast hi in die lucht.
Oec loept uter scuerse sijn
Sap, heetmen mastic in Latijn,
Ende dats tbeste int hete lant.
Platearius seghet, diet vant,
Dat sine blade nutte sine
Ende goet in medicine,
Want men daer mede sluiten moet
Menstrua, dat sware bloet,
Ende die bloetsucht sluutmer mede’ N. Bl. viii, 48.
|
Lepel, Dorgaeten-, schuimspaan. |
Lethargia, litargie. ‘L. est apostema frigidum posterioris partis cerebri’ (L T Gl.). ‘L. dat es ene aposteme in den nolle van den hoofde. ende es also geseit omdat die dese ziecheit heeft, die heeft verloren al sine gedinkenisse...ende dit gesciet gerne in wintertiden. ende dat in diegenen die hebben thertevel. of die hebben peripleumonia...Maer alse enech mensche leget in eenperliker hitten ende hi hout die ogen geloken eenperlike of hi slumede. dats teken te valne in litargieen. Diere orine es ongevarwet ende dicke. Ende alse hi aldus slumert. roept hem ane hi sal u cume (met moeite) antwerden ende al antwert hi U het en sal gene redene geven. Ende hi sal gerne liggen gekeert metten ansichte opwert. ende keerdine over eenige side. hi sal weder keren metten rugge nederwert’ (D.b.s.v.M.). |
Leucopiper, ook lencopiper geschreven. Zie: piper. |
Levisticum, ligustium, lovesce, Lavas, Levesche; L. officinale Koch. ‘L...Ende tsaet heet oec also. ende gaet in medicinen. ende .3. jaer hout ment goet’ (Herb.). Volgens L T Gl. moet men de plant 's zomers verzamelen. In den mnl. tekst komt ook voor sop van lovesce en lovesche saet. |
Licinium, lang dun rolletje, gemaakt van doek of bambax. |
Licium, litium, ‘oculus lucidus dicitur, eo quod oculos lucidos reddit in collyriis oppositum...fit autem l. sic: caprifolii pinulas collectas in mense Septembris tere, per linteolum cola, et succum eius in concha ad solem sicca; et illud erit l. eligendum est aliquantulum solidum, et unius coloris cum frangitur. per vii annos servaturGa naar voetnoot1)’ (L T Gl.). |
[pagina 235]
Lienteria, lyenteria. ‘L. es een menisoen daerdie spise al geheel dore den lichame gaet. al onverteert also mense eet so comtse beneden dore’ (Av. d.w.m.). |
Lignum aloes, xyloaloes, silloaloes, paradijshout; Aquilaria Agallocha Roxburgh. Wordt wegens de welriekende hars, die het bevat, als reukwerk gebruikt.
‘Dus leertment kennen hem diet copen
Ende bits wart sijn si ende rieken wel,
Bitter ende niet al te fel,
Bruun roet ende niet al te swart,
Ende onder dien tanden niet te hart;
Ende alsment cuwet, dat die roeke
Altehant die hersine stoken’ N. Bl. ix, 54.
‘Locum ubi nascitur novit nemo, quoniam nascitur in montuosis locis orientis circa originem Nili, quae nemini nota est, de montanis in Nilum cadit, quod Nilum recipiens fert in Indiam; ibi vero a Saracenis retibus capitur...Eligendum est subrufum...subnigrum tamen laudabilis. Sophisticatur cum quodam ligno quod iuxta Almansiam reperitur, quod simile est in odore sed nigrum, vel album vel solidioris substantiae. Si comburatur in igne odorem reddit aromaticum, sed momentaneum...per x annos servari potestGa naar voetnoot1)’ (L T Gl.). |
Ligusticum, zie: levisticum. |
Lijnsaet, vlas, zaad van Linum usitatissimum L. ‘Semen lini dats lijnsaet. Ende geplaestert ende in borne gedaen die ziedende heet es. ende biden viere gedaen staen ene wile. ende dat getempert met borne ende tarwe melc ende botere. Dit plaster daerop geleit al warm. doet ripen alle apostemen. Ende lijnsaet geleit in borne verscht den drogen mont’ (Herb.). |
Lilifage (lilifagus), in den mnl. tekst, L1 en F1 aldus genoemd in L2 elelisphacum. Salvia off., L. (zie aldaar). In den mnl. tekst is ook sprake van saet van l. bij Esdra. |
[pagina 236]
Limatura, vijlsel. In het Antid. komt voor l. auri ende argenti en l. eboris. L T Gl. zegt van dit laatste: ‘eligendum est quod albius potest invenire, lucidum, clarum et sine medulla. Sophisticatur ex l. aliorum ossium quod vix aut nunquam potest discerni; debemus autem coram nobis facere limare. Pulvis eboris in naribus inflatus fluxum sanguinis narium sistitGa naar voetnoot1)’. Ook ijzer en hertshoorn werd gevijld. |
Lingua avis, ‘nihil aliud quam Fraxini semen’ (Cost.Ga naar voetnoot2)). Fraxinus exelsior L. Volgens L T Gl. blijft het een jaar goed, maar hoe verscher het is, hoe beter. |
Lingua cervina, ‘i. scolopendria’ (M. Sylv.). Scolopendria off. L. |
Linke, litteeken. |
Linum, zie: lijnsaet. |
Liquiritia, ricolisse, recolissie, in F1 riquelice, soethout (W.); Glycyrrhyza glabra L. In het Antid. komt ook voor ‘sop van ricolissien’. |
Litargie, litargia, litargicus, zie: lethargia. |
Litargirum, loodoxyde, loodglit. Al naar gelang het uit den goud- of zilversmeltoven kwam, noemde men het l. auri of argenti. Het werd reeds oudtijds gebruikt ter bereiding van loodpleister. |
Lithodaemon, ‘Lapis daemonis dicitur vel ideo quia est nigri coloris vel ideo quia in lacu ubi Sodoma et Gomorra perierunt invenitur sicut aspaltum secundum quosdam; sed est falsum. non multum indiget electione. diu servaturGa naar voetnoot3)’ (L T Gl.). |
Litium, zie: licium. |
Litontripon, lithontrypton, confectie met veronderstelde steen-verbrijzelende werking. Bij N.M. is het no. 181 der antidota. |
Litospermum, zie: grana solis. |
Lyenteria, zie: lienteria. |
Lovesche, zie: levisticum. |
Lupinus, lupine; Lupinus Tourn. Het Antid. noemt ook semen lupini. |
Luxurie, wellust. |
[pagina 237]
M.
Mabathematicon, sap van wilde kool, welke aan zee groeit en op hooge en verlaten plaatsen (Add.). In den mnl. tekst ook mabathemi geschreven. |
Macedonicum. Twee verwante - en daardoor vaak verwarde - planten dragen dezen naam: 1e. Apium macedonicum, ook Hipposelinum genoemd, 2e. Petroselinum macedonicum. De eerste wordt echter bedoeld, zooals blijkt uit de aanhalingen van M. Sylv. en Fuchsius. Zie: Macedonien saet. ‘M. olixatrumGa naar voetnoot1) yposelinum est species apii’ (M. Sylv.). Zie: Petroselinum. |
Macedoniensaet ‘per semen Macedonisium inaudendum est quod Graecis Hipposelinum et Romanis olusatrumGa naar voetnoot1) nominaturGa naar voetnoot2)’ (L. Fuchsius in N.M.) Zie: Petroselinum. |
Macis, ‘dats die bloeme van der noten muscaten’ (mnl. tekst op Blanca). ‘Flos nucis muscatae; sicut est quidam folliculus, qui continet avellanam sic et macis continet nucem muscatamGa naar voetnoot3)’ (L T Gl.). Zie: notenmuscate. |
Macropiper, zie: piper. |
Magdaleon, magdalion, ieder in cylindervorm gerold en aldus bewaard medicament. Manardus zegt, dat men hiervan pillen maakt. Men bewaart, volgens M. Sylv.Ga naar voetnoot4), het medicament, waarvan men later pillen maakt, in dezen vorm, omdat het dan beter zijne kracht behoudt. Men maakt magdalion met .1.℔ pulvis specierum op .1.℔ honing. Volgens L T Gl. mag men het niet langer dan 5 jaar bewaren. |
Magedijn was, maechden was; cera virginia. Eene wasachtige stof, die aan den ingang van bijenkorven voorkomt. |
Malanum, melanum, zie: vovum malanum. |
Majorana, marjolijn; Origanum Majorana L. Zie ook: Sansuccus. |
Malabatrum, malobathrum. bladen van den Laurus Cassia. ‘M. folium album, vel folium Paradisi dicitur quia in Paradiso nascitur; non recordor me vidisse...ponuntur autem pro eo folia garyophyllorum, subtiliora et tenuioraGa naar voetnoot5)’ (L T Gl.). Oudtijds versierde men er zich het |
[pagina 238]
haar mede, zooals blijkt uit HoratiusGa naar voetnoot1): ‘Corenatus nitentes Malobathro Syrice capillosGa naar voetnoot2)’. Volgens Plinius komt m. uit Syrië. Zie: folie. |
Malexeeren, tot eene kneedbare massa maken (om er magdaleon uit te maken). Men doet dit ‘met olyen van bayen’ (mnl. tekst) of ‘iegen 't vier.’ |
Malum Granatum, granaatappel, vrucht van Punica Granatum L, prumen garnaten, gernate, Poeme gaernate. In het Antid. komen nog voor: radix mali granati, sop vander prumen garnaten (Opilect) en succus utrorumque granatorum (Oxi laxat.) (tamme en wilde granaatboomGa naar voetnoot3)?).
‘Die dese apple droghe name,
Ende droghe leide sonder lucht,
ii jaer so bleve goet die vrucht’ N. Bl. viii, 552.
|
Maluwe, malva, kaasjeskruid; Malva sylvestris L. ‘M. of pappele’ (Herb.). |
Mamme, mamma, borst. |
Mandragora, alruin; Atropa Mandragora L. Dit kruid was reeds bij de ouden als aphrodisiacum en narcoticum bekend. Talrijke legenden over de bovennatuurlijke kracht dezer plant waren in omloop. ‘M. sijn wortelen van cruden. ende sijn tweerande. ende wast alse man ende wijf. Ende dat mannekijn heeft bladere alse beetcolen. ende dwijfkijn alse latuwe. Ende diet uter erden trect hi moest sterven. Ende daert steet siet men bi nachte groet licht. Ende dmannekijn helpt den man. ende dwijfkijn den wive. Ende dhoeft vanden mannekine es goet jegen den hoeftswere. Entie ogen sijn goet iegen die ogen. Ende also voort elc led vanden mannekine jegen elc led van man al tote voeten toe. Ende also vanden wijfkine jegen dwijf. Ende wiltu dat .1. wijf een cnechtkijn drage so gef hare drinken tsap vanden mannekine. Ende wiltu eene dochter hebben gef hare van den wijfkine. Ende die tsap drinct vanden mannekine. hi leecht alsof hi doot ware. Ende alse die surgine willen werken. so doense den lieden hier met liggen alsof si doot waren. Also dat si niet en weten wat dat men hen doet. Ende alsise willen doen waken. so nemen si tsap van rute. aysijn ende genciane ende mingent overeen. ende doent hen lopen in die oren ende dan ontwaken si. M. es oec 1 boem. Entie scorssen sijn cout ende droge. ende doet tselve dat tforsteGa naar voetnoot4) m. doet’ (Herb.). ‘M. colligi debet |
[pagina 239]
aestate, et per frusta dividi, et sicari, et servari potest per 3 annos...In unguentis debent poni frondes et fructus, in aliis medicinis radicesGa naar voetnoot1)’ (L T Gl.). In het Antid. komen ook cortex mandragore en bladen van m. voor. |
Manijs, ‘M. dats cleine wierook’ (mnl. tekst op Empl. apost.). ‘Manna thuris, mannis graece id est thus minutum’ (M. Sylv.). Het woord is afkomstig van μαννα λιβανον (Diosc.). |
Manna, ingedikt sap van Fraxinus rotundifolia Lamk. Het bevat manniet en wordt nog gebruikt als zacht afvoermiddel. |
Maratrum, ‘dats venkelsaet’ (mnl. tekst), Het blijft, volgens L T Gl., 3 jaar goed. |
Marbersteen, marmeren plaat. Wit marmer gaat in Ung. cytrinum. |
Margaritae, parels ‘met gaten ende sonder gaten’ (mnl. tekst). Volgens J.d.S.A. zijn de van nature doorboorde parels beter dan de van nature gave, maar deze laatste zijn niet beter of slechter dan de kunstmatig doorboorde. In Aur. Alex. worden nog albae m. genoemd. |
St. Mariencruut, herba Sanctae Mariae. Zie: balsamita. |
Marobium, marrubium. Zie: prassium. |
Mastic, mastijc; Pistacea lentiscus L. ‘M. gummi est cuiusdam arboris in quadam insula Graeciae, quae assimilatur lentisco, secundum quosdam est lentiscus. M. eligenda est subalbida, lucida et clara sive faeculenta, non sophisticatur, diu potest servariGa naar voetnoot2)’ (L T Gl.). |
Matersilve, ‘dats wedewinde’ (mnl. tekst). Zie: caprifolium. |
Mecon, micon, meconium. ‘id est papaver’ (M. Sylv.). Zie: papaver. |
Medicine, geneesmiddel. ‘Medicina alia est simplex, alia composita. Simplex est quae talis qualis eam natura producit, vel quae artificio paratur sine alterius admistioneGa naar voetnoot3)’ (L T Gl.). Als redenen, waarom simplicia tot gecompliceerde praeparaten worden vereenigd, worden opgegeven: verhooging van het effect, werking tegen meerdere ziekten tegelijk, onderdrukking van ongewenschte bijwerkingen, ter verduurzaming of om onaangenamen smaak weg te nemen. |
[pagina 240]
Medulla cervina, ‘march van den hert’ (mnl. tekst). Zie: hert. |
Meeradec, zie: rafanus. ‘Wortele van m.’ gaan in Oximel. |
Mel, honing, zeem. Men gebruikte honing ter verduurzaming van simplicia of als corrigens. Vóor het gebruik moet men den honing koken, waarna men hem afzet en van het schuim ontdoet met eene cacia (zie aldaar) of door coleeren (zie aldaar). Men kende: 1e m. castanearum, honing van kastanjebloesems, of honing, die in kastanjehouten vaten bewaard is; deze is eenigszins bitter, werkt laxeerend en werd weinig gebruikt. 2e zoeten honing, waarbij men vaak tegen bederf terpentijn voegde. 3e m. myrtinum, waarvan het recept niet afzonderlijk voorkomt in het Antid., maar als laatste gedeelte van Diacodion in L1, L2 en F1. 4e m. rosaceum, m. rosaet ‘heet in griex rodomel’ (mnl. tekst); komt voor als bestanddeel van Rubea. Het recept van N.M. is niet te vergelijken met dat van N.S. In N.B. viii, 779 en bij Mesue komen ook recepten voor, maar men gebruikte dat van N.S. 5e ‘Eodem modo fit m. violatum’, leest men in het laatste gedeelte van m. rosatum. 6e oximel (zie aldaar). 7e m. palestinum. Volgens J.d.S.A. hangt de bruikbaarheid veel af van de plaats waar en den tijd waarop de honing gewonnen wordt. |
Melancolia, ‘m. alia naturalis est alia innaturalis. Naturalis m. naturaliter frigida est et sicca in colore terrea, in sapore acetosa, in substantia spissaGa naar voetnoot1)’. (Magister Maurus, Regulae urinarum). |
Melanopiper, zie: peper. |
Melantium, gith, nigella; Nigella sativa L. De oude Grieksche artsen zouden, volgens Kobert, twee verschillende planten van dien naam gekend hebben, de eene: de Nigella sativa L. en de andere: het moederkoren; Claviceps purpurea. Zie ook: Nigella. |
Mel(l)ilotum, honingklaver; Melilotus altissimus Thuill. ‘m. dats millilote...Ende dit cruut wast opt velt. ende riect wel alst bloyt. Ende dit cruut doet men in medicinen. Ende tsap gedaen in spisen doet de spisen wel rieken’ (Herb.). |
Melc, zie: sotira magna. |
Melissa, melisse; Melissa off. L. |
Melone, melo, meloen; vrucht van Cucumis melo L. Semen melonis, dat in het Antid. voorkomt, behoort tot ‘die 4 coude sade’. |
Menstrua, ‘vloet van bloede van den wive dat men heet m.’ (mnl. tekst). |
Ment(h)a, munt. Plat. en M. Sylv. onderscheiden m. domestica (hortu- |
[pagina 241]
lana), hofmente; M. rotundifolia L., m. silvatica (mentastrum); M. silvatica L. en m. Saracenica (Romana); Balsamita suave olens Pers. In L T Gl. worden alleen de twee eerste onderscheiden. Zie ook: origanum. |
Mercedonicum. ‘M. dats persijn van macedonie’ (mnl. tekst). Zie: macedoniensaet. |
Mercuriael, bingelkruid, mercurialis; Mercurialis annua L. De eenige keer, dat het in den mnl. tekst voorkomt, staat er in het Latijn cymbalaria. In den Latijnschen tekst komt het een paar keer voor. |
Mergulus. ‘In nostra lingua peter, et in gallica cassier apellatur’ (L T Gl.) Eene soort van zwemvogel, behoorende tot het geslacht Mergus.
‘Mergus es een voghel, God weet,
Dien men in Dietsche den duker heet.
In marascen ende in rivieren
Wandelt hi bi siere manieren.
Omdat hi die vissche vaet
Langhe hi onder twater gaet
Doch moet hi weder in die lucht.
Want danne coemt hem dademtucht.’ N. Bl. iii, 2737.
In het Antid. komen voor venter en sanguis merguli. |
Metridatum. ‘M. es moeder boven alle medicinen’ (mnl. tekst). Mithridates, koning van Pontus, zou het uitgevonden en als tegengif gebruikt hebben. Volgens Q. Serenus Samonicus zou het daarin bestaan, dat men dagelijks 20 bladeren van de wijnruit, 1 korrel zout, 2 noten en 2 vijgen zou nemen en daarna een weinig wijn drinkenGa naar voetnoot1). De latere recepten zijn daarentegen veel uitgebreider. Eigenaardig is, dat de Fransche tekst het praeparaat in enkele regels afhandelt, waardoor hij niet met den Latijnschen tekst te vergelijken is. N.M. geeft 2 recepten (no 411 en 412 der antidota). In Add. wordt op 3 fouten gewezen, die nog al eens bij de samenstelling begaan worden: het vergeten van de terebintina, het vervangen van balsamum door andere olie en de bijvoeging van te veel honing. Vóor de uitvinding van theriak door Andromachus was M. het geliefkoosde antidotum tegen allerlei vergiffen. Het blijft 10 jaar goed. |
Meu, Meum athamanticum Jacq. Men gebruikte den wortel; in het Antid. wordt ook cortex meu genoemd. |
Mic(h)leta, behoort tot de opiaten. Het blijft, volgens L T Gl., 3 jaar goed. Bij N.M. komt het voor als no. 200 der antidota. |
Micon, zie: mecon. |
Milium solis, gremil. Zie: grana solis. |
[pagina 242]
Millefolium, duizenblad, gerwe, nesebloede; Achillea millefolium L. De naam nesebloede komt niet voor in Herb. Volgens Dod. heet de plant in het Engelsch ook noseblede. |
Mirabolani, beter zou zijn: myrobalani; in oude boeken vindt men echter meer de eerste schrijfwijze. In de middeleeuwen werden zij veel gebruikt. Het zijn steenvruchten, gelijk pruimen; het gedroogde vleesch werkt sterk samentrekkend. Men onderscheidde 5 soorten: m. emblici, afkomstig van Emblica off. Gaertn., m. bellirici, afkomstig van Terminalia Bellirica Rox, m. chebuli (kebuli), afkomstig van Terminalia Chebula Retz, m. indi, dezelfde als m. chebuli, maar donkerder van kleur en kleiner, omdat men ze onrijp plukt en m. citrini, volgens sommigen eene varieteit van de Terminalia Chebula. |
Mirre, myrrhe, gomhars van Balsamea Myrrha Engl. |
Mirtilli, volgens L T Gl., de bessen van Myrtus communis L. ‘Colliguntur cum bene sunt nigri et maturi, et siccantur. per annum servanturGa naar voetnoot1)’ (L T Gl.). |
Mirtus, afkomstig van Myrtus communis L, komt in deze streken niet voor. De Myrica Gagel, die hier wel in het wild voorkomt, draagt den naam van ‘Hollandsche mirt’ (Hk.). ‘Mirtus of mirta dats gagel...ende .2. jaer mach ment goet houden’ (Herb.). Myrica Gale L.
‘Mirtus hetewi hier dat gaghel
Maer boeke segghen dat men laghel (tonnen)
Ende nappen of maken mach;
Doch en weetic niet dat ic sach
So groet gaghel int lant hierbi,
Dus twivel ic wat mirtus si.’ N. Bl. viii, 581.
|
Mispelen, vrucht van Mespillus germanica L. |
Miva. Hieronder verstaat men een conditum ex cydoniis, bestaande uit succus cydon., sacchar. en water. |
Myristica, nux m., nootmuskaat. Zie: notenmuskaten. |
Moerbesien, zie: morus. |
Monopagea, monopegia, ‘eenzijdige hoofdpijn’ (B.). |
Morfea. ‘M. es ene smerte die comt in die huut....some die plecken sijn wit. some root ende som sijn si swert’ (Av. d.w.m.). |
Mortarium, mortier. In het Antid. worden speciaal genoemd m. marmoreum c. pistilloGa naar voetnoot2) ferreo en m. aereum. |
[pagina 243]
Morus. In het Antid. worden genoemd M. celsi (moerbezie), Morus Trn., en M. batinum (braembes, zie: rubus). ‘Mora domestica. dat sijn moerbesien’ (Herb.).
‘Platearius seghet ende toghet,
Dat sine vrucht coelt ende droghet
Dat sap daerof heet dyamaroen (l.: diamoron).
Dat salmen dan sieden doen,
So ist jeghen squinantie (keelontsteking) goet.’ N. Bl. viii, 533.
|
Moruwen, zacht, murw maken. |
Mostaert, zie: sinapis. |
Mulsa, aqua m., hydromel, meede; wordt gemaakt uit honing en water. ‘Mulsum’, zegt Diosc., ‘maakt men uit goeden ouden wijn en honing.’ |
Mummia, mummie, momie. ‘Momia vel ut officinae loquuntur “mumie”, Nicolao hoc loco teste non est aliud nisi sanguis, aut tabida sanies, aloe tamen et myrrha illi commixtis: in aliquam cavitatem collecta. Nunc carnes simul exsiccatas, et ossium frusta pro mumia vendunt officinae, non tamen sine erroreGa naar voetnoot1)’ (L. Fuchsius in N.M.). Zie ook: A. Wiedemann, Mumie als Heilmittel, in Zeitschr. d. Ver. f. rhein. u. westfal. Volkskunde, 3. Jahrg. 1906 p. 1. |
Musa enea. Dit praeparaat is eene opiate, dat, volgens L T Gl., 7 jaar goed blijft en minder krachtig zou zijn dan Aurea Alexandrina. Evenwel werkt het van de bestaande Musae het sterkst. Men gaf het ook in verbinding met andere opiaten, b.v. met Requiens (zie den mnl. tekst) tegen koortsen. Het komt niet voor in F1; N.M. geeft 3 recepten, no. 292, 302 en 303 zijner antidota, welke echter geen van drieën gelijken op dat van N.S. (no. 292 nog het meest). |
Muscate, zie: notenmuscaten. |
Musceleon, zie: oleum muscelinum. |
Muscus, ‘dats muskeliaet so wer ment vint’ (mnl. tekst). Het is het product van eene klier, die zich bij den Moschus moschiferus (muskusdier) beneden den navel bevindt. |
Musemaluwe, zie: althaea. ‘Saet’ van de m. komt voor in Esdra. |
Musen. ‘Want musen siin geconformeert van vleeschachtigen zenewen ende van gebinden. dewelke siin de wille van roerne’ (J. IJperman). Gevoelszenuw, Hd. Muskel. |
[pagina 244]
Muskeliaet, zie: muscus. |
Mustum, most, nieuwe, onlangs uitgeperste wijn. Gewoonlijk, maakte men er kruidenwijn van (W.). |
N.
Na(cht)scade, zie: solatrum. |
Naera, bekende kamervrouw van Cleopatra. |
Nagle, zie: caryophylli. |
Napei, zaad van Sinapis (zie aldaar). |
Nardum, Nardus. In het Antid. komen twee soorten voor: 1e. Spica nardi, spijknarde. Diosc. onderscheidt deze weer in: n. syriacum, Patrinia scabiosaefolia Fisch; volgens hem de beste en behoorende tot de fijnste aromatica der oudheid; en n. indicum, Nardostachys Jatamansi D.C., afkomstig uit de Gangesstreek. 2e. Spica celtica, nardum celticum, ook alleen celtica; wordt ook Saliunca genoemd; Valeriana celtica L. |
Nascade, zie: nachtscade. |
Nasturtium, witte waterkers; Nasturtium off. R. Br. ‘N. dats kersse. ende es van .2. manieren. wit ende root, ende beide sijn si heet ende droge in den .4. graet. Ende tsaet gaet in medicinen. Ende men macht goethouden .5. jaer’ (Herb.). Zie ook: Cardamomum. |
Nefrocatarticum. ‘N. es also vele alse purgieringe vanden nieren’ (mnl. tekst). Bij N.M. komt het voor als no. 187 der antidota. |
Neheremisch, ‘i.e. semen Paeoniae’ (Add.). |
Nenufar, waterlelie; Nymphaea alba L. ‘N. of calijnbloemen of aplompen. Dat sijn tremeerbloemen ende staan in watere...ende die witte sijn die beste. Ende men de bloemen drogen so mach mense .2. jaer goet houden’ (Herb.). In het Antid. komt ook flos nenufaris voor. |
Nepita, kattekruid; Nepeta Cattaria L. |
Nera, Neris; Nerium Oleander L. ‘N. id est arbor cerasi sylvestris de cuius cortice sophisticatur cassia lignea lege...et commentum Nicolai super esdra in fineGa naar voetnoot1)’ (M. Sylv.). Volgens L T Gl. is het een boom of struik, voorkomende in Apulië, met vruchten als laurierbessen, waarvan de Saracijnen kleurstoffen maken. De bast wordt gebruikt in de geneeskunde, wordt niet vervalscht en blijft 2 jaar goed. |
Nera, zie: confectio nere. |
[pagina 245]
Nesebloede, zie: millefolium. |
Netelen, zie: urtica. |
Nicolaus Myrepsus, (μυρεψός = unguentarius). Afkomstig uit Alexandrië, vertoefde hij als lijfarts van keizer Joh. Dukas Valatzes (1222-1255) aan het hof te Nicaea en zou, volgens een tijdgenootGa naar voetnoot1), een goed practicus zijn geweest. Als grijsaard (± 1270-1290) stelde hij een beroemd geworden Antidotarium samen, bekend onder den naam Δυναμερόν, dat 2656 verschillende recepten bevat, waarvan hij de meeste tijdens zijn verblijf te Alexandrië en in ItaliëGa naar voetnoot2) zou geleerd hebben en welke hij verdeelde in 48 hoofdstukken. De oorspronkelijke Grieksche tekst is niet in druk verschenen; de meest bekende uitgave is wel de Latijnsche vertaling van L. Fuchsius. |
Nicolaus Salernitanus, zie de Inleiding. |
Nigella, nigelle, git; N. sativa L. of N. arvensis L. ‘N. of nigle. wast int coren...Ende dit saet hout men wel .x. jaer goet’ (Herb.). In Add. staat, dat de ‘moderni’ 2 soorten kennen, waarvan de eene, met geel zaad, in de geneeskunde gebruikt wordt. Zie ook: melantium en bolle. |
Nitrum. Het n. der Romeinen is, volgens PetersGa naar voetnoot3), geen salpeter, maar koolzure natron (soda). Volgens Diosc. moet het rood of wit van kleur zijn. |
Nixacar, een Barbaarsch woord. ‘N.i.e. flos agni casti...arbor est cuius flores medicinae competunt; in autumni colliguntur; per annum servantur’ (L T Gl.). Zie ook: agnus castus. |
Nokernote, okkernoot: vrucht van Juglans regia L. |
Notenmuskaten, nuces moschatae; vruchten van Myristica fragrans Houttuyn. Het uitwendige bekleedsel der vruchten is bekend onder den naam van macis, foelie.
‘Men sal kiesen, dat verstaet,
Die alre swaerste die men vint’ N. Bl. ix, 468.
|
Nux indica, ‘neregil est nux indica’ (M. Sylv.). Cocosnoot; Cocos nucifera L. |
Nux myristica, zie: notenmuskaten. |
Nux vomica, ‘i.e. castaneola indica’ (L.); noot van den Strychnos Nux vomica L. ‘facit vomere fortiter’ (M. Sylv.). |
[pagina 246]
O.
Ocinum, oxinum, ozinum. L2 noemt O. maius, volgens sommigen O. garyophyllatum en O. minus. Het is dezelfde plant als Basilicon. (zie aldaar). |
Offeum. ‘Offei est gummum hederae...per triennium durat’ (L T Gl.). In L1 wordt het ook Olpheum geschreven. Zie: edera. |
Oleander. ‘O. arbor est similis lauro circa marina nascens; est autem arbor perniciosa et mortifera, si nam in eius ramis carnes assentur, vel verubus insignantur, comestae, mortem inferunt. Et nota quod flores nunquam per se debent dariGa naar voetnoot1)’ (L T Gl.). |
Oleum, olie. Vóor het gebruik werd de ruwe olie gewasschen (o. ablutum), hetgeen, volgens J.d.S.A., geschiedt, door de olie te doen in eene schoone, nauwmondsche flesch en er dan kokend water op te gieten. Men kon dit eenige keeren herhalen. |
Oleum camomellium, olye van camomille; uit kamillebloemen bereid. Het recept van N.M.Ga naar voetnoot2) wijkt te veel af van dat van N.S., om het ermede te kunnen vergelijken. |
Oleum commune, ‘gemeine olye’ is, volgens M. Sylv., olijfolie. Zie: ol. olivarum. |
Oleum frigidissimum. Groene, koude olie; komt niet voor bij N.M. |
Oleum laurinum, ‘olye van bayen.’ Zie: laurus. |
Oleum lentiscum werd gemaakt van baccae lentisci en werkte minder sterk dan ol. mastichinum, of o. mastiche, gemaakt uit de hars. N.M.Ga naar voetnoot3), Mesue en Diosc. geven er recepten van. Zie: lentisci. |
Oleum myrtinum werd gemaakt van de bladeren van de myrt. |
Oleum mus(c)elinum, ook musceleon genoemd, wordt, volgens L T Gl., gemaakt uit muscus e.a. aromatische kruiden. |
Oleum nardinum, N.M.Ga naar voetnoot4) geeft er recepten van. Deze olie werd gemaakt van Nardus (zie aldaar) e.a. aromatica. |
Oleum olivarum, olijfolie, gemeine olye, olye van oliven.
‘Daer of coemt olie van oliven,
Groene ende sochte, horic scriven...
Dolie, dienmen eerst uutduwet voeren,
|
[pagina 247]
Es best ende soetst, als wijt horen;
Dandre min soete, es die nature,
Die derde es wreet ende sure.’ N. Bl. viii, 615.
|
Oleum omphacinum, zie: oliva. |
Oleum puleginum. Over de samenstelling zie: Mes. p. 211 D. |
Oleum rosatum, olyerosaet. Mesue geeft 2 recepten, maar dat van N.S. werd het meest gebruikt. De bereiding bij N.M.Ga naar voetnoot1) gelijkt meer op die van den mnl., dan van den Latijnschen tekst. Het recept, voorkomende in het hs. ‘Aqua vitae’ heeft zeer veel weg van dat van N.S. Add. zegt, dat deze olie door de ‘moderni’ gebruikt wordt. |
Oleum sambaci, jasmijnolie. Komt voor in L1. Zie: sambacus. |
Oleum sambucinum werd gemaakt van vlierbloesem. ‘Sambuceleon id est de Sambuco’ (M. Sylv.). Het recept komt niet voor bij N.M. |
Oleum sesamum, sesamolie. |
Oleum violaceum, olye van vyoletten. Bij N.M. no. 19 der olea. |
Oleum van vliedere, zie: oleum sambucinum. |
Olibanum, wierook. Zie: thus. |
Olycruut, papaver (zie aldaar). |
Olye, zie: oleum. |
Oliva, olijf; vrucht van Olea europaea L. ‘Fructus olivae..recentes ponendae sunt in medicinis vel saltem sine sale conditae. quidam ponunt tamen ossa quidam totam olivae substantiam quod melius estGa naar voetnoot2)’ (L T Gl.). Olie, gemaakt van onrijpe vruchten, noemde men Oleum omphacinum. Zie: oleum olivarum. |
Olpheum, zie: offeum. |
Ongemak, kwaal, ziekte, pijn. |
Ontempertheit, verstoord evenwicht der humoren. |
Ontfaen, ontvangen, ook van de bevruchting; in zich opnemen. |
Ontwee, in twee stukken. |
Operment, sandaracha, arsenicum zijn arsenicum-verbindingen. Hoofdzakelijk kende men de zwavelverbindingen. Men onderscheidde 2 soorten o.: de gele, ook arsenicum, goudzwavel genoemd en de roode, welke men houdt voor het sandaracha van Diosc. |
Opiate, opiata. ‘Medicina opiata, seu Electuarium opiatum, est illud in quo ingreditur opium, vel mandragora, vel consimilis medicina virtute cuius tollitur sensus a membro...ab eis enim est omnino ca- |
[pagina 248]
vendum, nisi casus magnae necessitatis occurratGa naar voetnoot1)’ (Chr. d. Hon.). De medicinae opiatae werkten verschillend naar de graden van hun' ouderdom, welke men aanduidde als infans, iuvenis en senex. D.N. zegt, dat men opiaten niet moet geven, voórdat ze 7 maanden of 1 jaar oud zijn, en nooit ter wereld, tenzij ‘corpore prius evacuatoGa naar voetnoot2).’ |
Opium, ὀπος = sap. M. Sylv. onderscheidt: o. tranense, genoemd naar Trani in Apulië, de plaats van herkomst; o. Thebaicum, gemaakt bij Thebe in Egypte uit het sap van den zwarten papaver; dit is de beste soort, zoodat, wanneer men in een recept alleen o. leest, men deze soort moet nemen; en o. miconis, gemaakt van de uitgeperste bladeren en bollen of van het sap van den witten papaver. Nog eene 4e soort noemde men: o. quirinacium (cyrenaicum); dit is asa foetida (zie: silphium). |
Oppobalsamum, zie: balsamum. |
Op(p)opanac, opopanax. Sap van Opoponax hispidium Griseb. s. Ferula Opoponax Sprengel. De beste soort vloeit uit de wortels als een helder sap, dat, na droogen, aan de oppervlakte geel gekleurd is. |
Orboren, gebruiken, aanwenden. |
Orborlijc, nuttig, betamelijk. |
Orconden, mededeelen, verklaren, bewijzen. |
Ordeum, zie: hordeum. |
Origanum, Orego, wilde marjolein; O. vulgare L. ‘O. of golena...Ende dit cruut salmen gadren alse sine bladere beginnen wassen ende hangent in die scaduwe ende latent drogen metten bloemen. Also hout ment goet .1. jaer. Ende hets van .2. manieren. dat in hoven wast ende dat in bossen wast es heetere’ (Herb.). In den mnl. tekst op Adrianum is het vertaald door ‘mente die in evenen wast.’ |
Orobus, ‘erwt’ (W.) Men onderscheidde o. niger; Lathyrus niger Bernh. en o. albus; Lathyrus montanus Bernh. In Filantropos wordt nog een o. rubeus genoemd. Pollen orobi (‘meel van o.’) komt ook voor in het Antid. |
Orpijn, zie: crassula. |
Orthopnoicus, lijder aan orthopnoe. |
Os de corde cervi, ‘dbeen vanden herten vanden hert.’ Zie: hert. |
Os naris purpurae. Fuchsius verstaat hieronder Blatta Bizantia. |
[pagina 249]
Ossia dactillorum, zie: dactilli. |
Oxilatrum, olixatrum, olusatrum. Zie: macedonicum en: macedoniensaet. |
Oxi laxativum. Math. de Platea gebruikte het, volgens L T Gl., veilig als het 3 à 4 jaar oud was en, volgens D.N., kan men het 5 jaar bewaren. Bij N.M. komt het niet voor. Wat betreft de laxeerende werking, zie J.d.S.A. bij Elect. catholic. Volgens L T Gl. blijit dit praeparaat 2 jaar goed. |
Oximel. Add. noemt 4 soorten: 1e. O. simplex, gemaakt, volgens Add., uit 2 deelen honing en 1 deel azijn, volgens J.d.S.A., uit 2 deelen azijn en 1 deel honing, terwijl het goed is, er water bij te doen. Deze o. verschilt alleen hierin van oxizaccara, dat dit laatste met suiker bereidt wordt. 2e. O. compositum, dit wordt gemaakt volgens het recept in het Antid. 3e. O. diureticum, waarvoor J.d.S.A. het volgende recept geeft: diuretische kruiden, als apium, foeniculum, petroselinum, levisticum worden goed gezuiverd, eenen nacht in azijn gelegd en dan gekookt, totdat het tot de helft verminderd is; daarna doorzijgen en eene voldoende hoeveelheid honing toevoegen. 4e. O. scilliticum, gelijk het vorige, doch met toevoeging van radix scillae of radix raphani. Het praeparaat van Nic. kan, volgens D.N., 2 jaar goed blijven. N.M. geeft een aantal ingewikkelde recepten, die niet met dat van N.S. te vergelijken zijn. |
Oxinum, zie: ocinum. |
Oxizaccara, Oxisac(ch)ara, een praeparaat, waarin suiker, honing en sap van granaatappels voorkomt. Het recept van Nic. is zonder eenige reden, veel ingewikkelder, dan dat van Mesue, zegt M. Sylv.Ga naar voetnoot1) J.d.S.A. geeft den raad, het niet te geven aan menschen, die zwak zijn van borst, zenuwen of ingewanden. No. 21 der oximelita van N.M., hoewel er dezelfde simplicia in voorkomen, is toch niet woordelijk te vergelijken met oxyzacchara van N.S. |
Ozinum, zie: ocinum. |
P.
Paeonia, zie: pionie. |
Panchristum antidotum. N.M. geeft verschillende recepten (Ant. no. 225-227, 413); no. 413 is geheel gelijk aan dat van N.S., behalve, dat het voorwoord ontbreekt, waarvoor naar no. 225 verwezen wordt. De aanwijzingen hierin zijn geheel anders, dan die bij N.S. |
Pantysen, naar adem hijgen, kuchen. |
Papaver, ‘dats oele of olycruut....Ende olye hieraf gemaect verdrijft |
[pagina 250]
smerten op tie ogen. Ende p. ende mancopijnGa naar voetnoot1) sijn eens. Ende dit saet es van .2. manieren wit [P. somniferum L.] ende bruun [P. Rhoeas L., klaproos]’ (Herb.). Men kende echter ook nog eene Papaversoort, met zwart zaad (p. nigrum), eene varieteit van P. album, welk zaad, volgens L T Gl., 2 jaar goed blijft. ‘Quando simpliciter ponitur p., album intellige, raro tamen sine additione reperiturGa naar voetnoot2)’ (L T Gl.). In den mnl. tekst wordt p. ‘olycruut’ genoemd, het zaad (root, wit, swart) ‘olisaet’, de bollen ‘hoefde van olycrude’. |
Paradijshout, zie: lignum aloes. |
Passa, uva p., rozijn. De beste manier, om ze te maken is, volgens L T Gl., deze: ‘Accipe grana uvarum in furno siccatarum, elige meliora et ablue in vino, et superasperge pulveres cymini, cinamomi et aliarum specierum aromaticarum, et involve in foliis ficus, et ita suspendentes eas conservantur per duos annos; et cum ponuntur in medicinis enucleantur, et abjiciuntur acini, postea ponderanturGa naar voetnoot3)’. |
Passula, ‘P. of weepassie dat sijn rosinen’ (Herb.). P. minores, P. corintiacae zijn krenten. Zie: Passa. |
Pasternake, Pastinaca, pinksternakel, witte peen; Pastinaca sativa L. ‘Pastenachia...ende die vrucht comt van over zee, ende sijn gelijc pijnappelen. Ende dat daerbinnen es salmen doen in medicinen’ (Herb.). Zie: baucia. |
Paulinum vivum magnum antidotum. Het werd gemaakt met en zonder opium en blijft 4 jaar, volgens D.N., 3 jaar goed. Het recept van N.M. gelijkt in niets op dat van N.S. |
Pec, pik; pix. L T Gl. noemt pix liquida, pix navalis (scippec, sceppec) en pix communis. Vindt men pix, zonder meer, dan moet men p. navalis nemen. |
Peniden, penijt, penysuiker, geraffineerde suiker in verschillende vormen. Het blijft, volgens L T Gl., 2 jaar goed. |
Penlogie, zie: pulegium. |
Pentafilon, zie: quintefolie. |
Peper, zie: piper. |
Peripneumonia, ‘Peripleumonia dats .1. aposteme besiden der longere... |
[pagina 251]
Teken dat p. es. Es dat hi quaelike mach verademen met hoestene. eenperliken corts. grote zeerheit jegen die slinke teyte ende achter tusschen den scoudren.’ (D.B.s.v.M.). |
Perlen, parels. Zie: margaritae. |
Persaet, zie: persijn. |
Persica. ‘P. dat sijn persekers’ (Herb.); Prunus persica Stokes s. Persica vulgaris Mill. |
Pertrec, zie: piretrum. |
Pessarium. ‘Pessaire, c'est quant à aucune femme malaide de la matrice, on met aucune medicine dedans la matrice en clere sustance. L'instrument à quoy on le met a nom pessaire et aussi a celle medicine’ (Arbolayre, fol. 23 vo). De mnl. tekst vertaalt het door ‘wieke’. Het was een suppositorium voor de vagina en was gemaakt van wol of linnen, in een langwerpigen ronden vorm, waarvan het eene eind met het geneesmiddel werd ingesmeerd en het geheel daarna in de vagina gebracht. |
Petrocilium, zie: petroselinum. |
Petroleum. ‘P. dats olye van tiechelen’ (mnl. tekst). Het heette ook Oleum Scti Barbari, welke naam later veranderd zou zijn in Ol. Sctae Barbarae en Ol. Sctae Catharinae (Fuchsius in N.M.). In Add. heet het ook ol. de napta, bij anderen ook stercus demonum. |
Petrosel(l)inum, Petrocilium, Peterselie, Persijn (Apium macedonicum). Men kende 1e. de gewone Peterselie, Carum p. Benth et Hook, s.P. sativum Hoffm. verdeeld in P. domesticum en P. agreste; het zaad dezer laatste soort noemde men, volgens L T Gl., ‘sinon’. 2e. P. van Macedonie, Athamanta macedonica Spr., waarvan het zaad veel bitterder zou zijn dan van de voorgaande soort. Diosc. beschrijft deze plant als eene soort van apium. ‘P. macedonicum. dats persijn van marcedonie of alexander’ (Herb.). Zie ook: alexander en persijn. |
Peucedanum, Varkenskervel; P. officinale L. ‘P. of foniculus porcinus of berreworte, swijnsvenkel. Ende dit cruut es gedaen als venkel. Entie wortelen gaen in medicinen’ (Herb.). In den mnl. tekst wordt vaak pencedanum geschreven. |
Ph- zie: F-. |
Pigra Galieni, Picra Galieni. Volgens Add. niet het gewone recept; gewoonlijk maakt men het van 8 simplicia. Het blijft 2 jaar goed, volgens L T Gl. N.M. geeft geen recept van dien naam. Zie ook: yera pigra Galieni. |
Piganum, bij Diosc. en P.v. Aeg. hetzelfde als Ruta. Men onderscheidde eene tamme en eene wilde soort. Later werd de naam P. alleen gebruikt voor de wilde Ruta. ‘P. id est Ruta agrestis’ (L T Gl.). Men |
[pagina 252]
houdt het voor Peganum Harmala L. Staat er in een recept P., dan moet men, volgens L T Gl., de zaden, staat er Rutae agrestis, dan de bladeren nemen. Zie ook: ruta. |
Pijnappel, zie: pinea. |
Pillen, zijn, volgens Chr. d. Hon., om 2 redenen uitgevonden; 1o omdat men dan minder de bittere simplicia proeft en 2o omdat zij, langer dan andere medicamenten in de maag blijvende, daardoor beter de ziektestoffen uit ver verwijderde organen tot zich trekken. Om den onaangenamen smaak weg te nemen, bedekte men ze met goudblad of met was. J.d.S.A. zegt, dat de gewone manier van toedienen was in een ouwel met wijn. Men maakte de pillen nog op de primitieve wijze: ‘met uwen handen gesmeert met olyen van violetten. of met gemeinder olye...in die groete van erweten...of alsoe groet alse pepercoorne’ (mnl. tekst). Volgens Chr. d. Hon. maakt men er 6 uit 1 drachme der massa. De grondstof vervaardigt men met sop van venkel, nachtscaden, alsenen, mirtus, lovesce, dragantwater, goede witte wijn. Men bewaarde het als magdalion. |
Pillulen van aloes van mastike, zie: pilule de aloe et mastiche. |
Pillule van 5 manieren van mirabolanen, zie: pilule de quinque generibus myrab. |
Pilule ante cibum komen niet bij N.M. voor. Er bestaan verschillende beschrijvingen. |
Pilule arabice komen niet bij N.M. voor. |
Pilule artetice. ‘Istae pilulae sunt in usu’ (Add.). N.M. geeft eenige recepten van dien naam, maar geen ervan gelijkt voldoende op dat van N.S., om het ermede te kunnen vergelijken. |
Pilule auree. Voor den naam zie de - van elkaar af wijkende - verklaringen van den Latijnschen en mnl. tekst. Deze pillen blijven 1 jaar goed; men geeft er, volgens L T Gl., 15 tot 20, naar gelang van den patient. |
Pilule cinoglosse. Bij N.M. komt geen gelijkluidend recept voor. |
Pilule cotie, p. cochiae. ‘Istae pilulae non habentur in usu secundum praesentem descriptionem sed bene secundum descriptionem Rhazis ix ad Almansorem et dicuntur cochiae, id est capitales, a cochas quod est caput eo quod mundificant caputGa naar voetnoot1)’ (Add.). Het recept van N.M.Ga naar voetnoot2) wijkt geheel af van dat van N.S. |
Pilule de aloe et mastiche. Bij N.M. komt geen gelijkluidend recept |
[pagina 253]
voor. De pillen blijven niet langer dan 6 maanden goed, volgens D.N. |
Pilule de elacterio. Het recept van dien naam bij N.M.Ga naar voetnoot1) wijkt geheel af van dat van N.S. |
Pilule de fumo terre komen alleen voor in L1. |
Pilule de quinque generibus myrobalanorum, ‘Pillen van .5. dingen of van .5. manieren van mirabolanen’ (mnl. tekst). Bij N.M. no. 9 der pillen. |
Pilule diacastoree. ‘Nota, quod non debet esse frequens usus earum. semel in mense, vel bis ad plus. per biennium durant in multa efficaciaGa naar voetnoot2)’ (L T Gl.). Deze pillen komen niet voor bij N.M. |
Pilule eptomere, optómere, octomerae. Blijven niet langer dan 6 maanden goed, volgens D.N.; ze komen niet voor bij N.M., die wel P. de quinque en de quatuor speciebus noemt. |
Pilule f(o)etid(a)e komen alleen voor in L1. |
Pilule sine quibus esse nolo. Deze blijven, volgens D.N., niet langer dan 6 maanden goed. Ze komen niet voor bij N.M. |
Pilule stipticie. ‘P. probatum contra fluxum ventris’ (Add.) blijven slechts 6 maanden goed (D.N.). Bij N.M. komen zij niet voor. |
Pimpenelle, Pimpinelle Sanguisorba (B.), Pimpernel; Poterium Sanguisorba L. ‘P. est herba multum similis saxifragie; unde versus: P. pilos, saxifragia non habet ullosGa naar voetnoot3)’ (M. Sylv.). |
Pinea, Pineie, pijnappels; vruchten van Pinus Pinea L. ‘P. dat sijn pijnapplen. Ende als mense wilt doen in medicinen. sal mense optie colen .1. luttel bernen ende daeraf doen die scorssen entie kerle (zaadkorrels) weyken’ (Herb.). In het Antid. komen ook pinea enucleata en pinea mundata voor. |
Pionie, Pyonie, Pionia, Peonea, Pioen; Paeonia off. L. ‘x. jaer houdt men tsaet goet. Ende beide wortele ende saet gaet in medicinen’ (Herb.). Vindt men alleen pyonie, dan moet men de wortels gebruiken, welke aan den buitenkant zwart moeten zijn. Zij blijven 2 à 3 jaar goed (L T Gl.). Zie ook: neheremisch. |
Piper, Peper. In het Antid. komen voor: swart p., p. niger, de in de zon snel gedroogde onrijpe vrucht van P. nigrum L., wit p., p. alb., de van de schil ontdane, rijpe vrucht van P. nigrum L. en lanc- |
[pagina 254]
peper, p. longum, macropiper, afkomstig van P. longum L.s.P. chaba Hunter, s. Chavica off. Miq. |
Piretrum, Bertramswortel, Pertrec; Anthemis Pyrethrum L.s. Anacyclus Pyr. D.C. ‘P. of pertram. of pertrec. ende selke sceldent bertram. Hets al eens...ende die wortelen gaen in medicinen. In den winter sal mense gadren. ende geduren .5. jaer goet’ (Herb.). De wortel blijft, volgens L T Gl., 3 jaar goed. |
Pistacea, Pistacia, Pistacy (W.), Pistassiboom (B.); vruchten van Pistacia vera L. Voor het gebruik, moet men er de pitten uithalen (L T Gl.). |
Pistillum, stamper (zie aldaar). |
Pix navalis, sceppec. Zie: pec. |
Planecruut, zie: squinantum. |
Plantago, zie: wegebrede. |
Pleuresis. ‘P. es ene [aposteme] die wast tusschen die rebben ende daer die craye (dyafragma) vergadert ane de rebben...Teken van p. es. dat men quaelike mach verademen met cortten hoestkinen stekende. of steecte in de zide ende sweringen. ende natuurlike alse comt sine hoeste. Ende dat hout hen onderwilen in die rechterside ende onderwilen in de slinke side daer die aposteme vergadert. ende onderwilen sijn si in beiden siden met eenperliken cortse’ (D.B.s.v.M.). In het Antid. komt men herhaaldelijk peripleumonia tegen. |
Plumbum, lood. Het was in de volgende vormen bekend: 1e. P. lotum, metallisch lood, 2e. P. ustum, loodasch. ‘Le Plomb brûlé que les Latins appellent P.u., est des lames de plomb en saumons (soort van gezuiverd lood) mises dans un pot avec du soufre, et par le moyen du feu on retire le plomb en poudre brune’ (Pomet), 3e. Scoria plumbi, loodslakken, 4e. Lithargirum, 5e. Cerussa, of Psimithium, 6e. Minium, menie. |
Polegium, zie: pulegium. |
Policaria, Pulicaris. ‘P. id est sillium’ (M. Sylv. en Synon.) Ook B. is van die meening. ‘P....Ende dit es drierande. cleine. groet. ende meerre. Ende vanden meesten gaen die blade in medicinen. ende geduren .1. jaer goet’ (Herb.). Plantago Psyllium L. |
Poligonum, Poligonia, Duizendknoop, Varkensgras; Poligonum aviculare L. |
Polioen, Polyoen, zie: polium. |
Polipodium, boomvaren; Polypodium vulgare L. ‘P. dats wilt varen..Dit wast an ouden dyken ende an ouden maysieren die droge sijn. Ende wast oec op eyken ende dats beste. tander ne doech niet in medicinen. Ende dat op eyken wast die wortelen sijn medicinael. ende sijn buten root ende binnen groene’ (Herb.). |
[pagina 255]
Politricum, wederdoot (W.), Trichomanes (W.), Steenbreekvaren; Asplenium Trichomanes L. |
Polium, Teucrium Polium L., Polyoen, Polioen. |
Pomus, appel; Pirus malus L. ‘Pomum quando simpliciter ponitur est malumGa naar voetnoot1)’ (M. Sylv.). In Elect. laet. Galliae (L2) komt voor: pomorum dulcium. |
Popelbotten, Knoppen van den populier; oculi populi (L1). Zie: populeus. |
Populeus, populier; Populus nigra L. In het Antid. komen de knoppen voor, waarnaar de Ung. popelioen is genoemd.
‘Populus dats die populiere
Men vint daer an ii erhande maniere.
Deen draghet blade van sulken doene,
An deen side wit, an dander groene,
Ende dinct mi gheliken een deel,
Als of men meende dien abeel;
Maer die brune populiere
Draghet vrucht goet ende diere
Int opperste van den telghen ghevest:
In Meye es dit ghegadert best.’ N. Bl. viii, 693.
|
Porceleyne, Porceleine, zie: portulaca. |
Portulaca, Postelein; P. oleracea L. In het Antid. verlangt men ook de zaden, die, volgens L T Gl., 1 jaar goed blijven. |
Posca, pusca komt eenmaal in L1 en L2 voor. ‘P. sepe sic reperitur in antiquis libris: et est id quod fit per appositione aque in vinacia extracto musto verum ubi apud Diasc. in veteri translatione habetur pusca apud Serapionem ex verbo Diasc. et apud Avicenna in eisdem locis semper habetur acetum et aqua mixtum quod grece oxicraton vocaturGa naar voetnoot2)’ (M. Sylv.). |
Potio muscata maior komt niet voor bij N.M. |
Prassium, Grieksche naam voor Marrubium, Malrove; Marrubium vulg. L. ‘P. of marobium, dats witte marobie...Ende die bladen gaen in medicinen. ende men hancse op in de scaduwe. Sie geduren goet .1. jaer’ (Herb.). M. Sylv. maakt nog verschil: ‘M. prassium idem. sed prassium est coloris viridis similis porriGa naar voetnoot3).’ |
[pagina 256]
Properlike, speciaal, in het bijzonder. |
Propolís. ‘Propolium. dats wit was. want elc wit was mach men heeten p.’ (Herb.). Volgens L T Gl. is het echter het laagje, dat aan een steen blijft hangen, als men dien koud een paar keer in gesmolten witte was dompelt. |
Proserpinata, weggras, weeggras (W.), volgens L T Gl., een algemeen bekend kruid, corrigiola genoemd, dat men 's zomers, als het bloemen draagt, verzamelt. Men gebruikt de bloemen en de bladeren. |
Prumen, pruimen; vruchten van Prumus domestica L. ‘Pruma dat sijn prumen. ende sijn some wit. ende somme root ende some bruun...Maer prumen van damas sijn die beste’ (Herb.). Deze laatste, eene varieteit van de gewone pruimen, moeten geplukt worden even voor dat ze rijp zijn, daar de rijpe spoedig bederven. Dan geeft men er 4 sneden in, zoo dat het vleesch aan de pit blijft, waarna men ze voorzichtig in de zon laat dragen. Daarna wascht men ze met azijn en laat ze wederom drogen. Anderen wasschen ze met olie en azijn waardoor ze mooier worden. Ze kunnen, volgens L T Gl., een jaar bewaard worden. |
Pruna. ‘Anthrax. Ignis persicus quoque nominatur’. (B.) |
Psiedie. ‘Psidia, id est flos mali granati vel cortexGa naar voetnoot1)’ (M. Sylv.). Gewoonlijk verstond men er alleen de schors onder, hetzelfde als malicorium bij Plinius. |
Psillium, Psyllium, sillium, vlooienkruid; Plantago Psyllium L., volgens B. hetzelfde als Herba pulicaris: Pulicaris vulgaris Gaertn. |
Pulegium, coelne, colene; Mentha pulegium L. ‘Polegium. of polyon. of poleye...Ende alst bloyt salment gadren ende hangent in die scaduwe. ende also maecht .1. jaer geduren’ (Herb.). ‘Ponendi sunt in medicina flores et folia remoto stipiteGa naar voetnoot2)’ (L T Gl.). Men noemde het ook Gliconium. |
Q.
Quadrimeron ‘es also vele geseit als van .4. specien’ (mnl. tekst). Uit den naam kan men het aantal voorkomende simplicia opmaken. Dit gebeurde meer; zoo noemt P.v. Aeg. een Dodekatheon, Diahepton: een middel uit 12, 7 simplicia. Bij N.M. komt q niet voor. |
Quartana, quarteine, vierdedaagskoorts. ‘Die vierde dach corts es quaet tegenesene. die cure es lanc entie liede en hebber geen gelove an. |
[pagina 257]
ende menechwerf so vaert de zieke na tgelove’ (D.B.s.v.M.). |
Quartanarius,s lijder aan quartana. |
Quercus, ‘dats die eyke’ (Herb.); Quercus L. |
Quintefolie, Pentafilon; Potentilla Reptans L. ‘Q. of vijfblad’ (Herb.). Vooral de wortel wordt gebruikt. |
R.
Radec, radecwortel; Cochlearia Armoracia L. Vermoedelijk wordt er meerradic, mierikswortel mede bedoeld. Zie: rafanus. |
Raepsaet, Brassica rapa L. |
Rafanus, ‘dats meerradec’ (Herb.). Men onderscheidde 1e. R. domesticus, kortweg radix genoemd; men houdt dezen voor Raphanus sativus L., radijs, ramenas. ‘Radix competit medicinae, quae in autumno collecta et exsiccata, per biennium servaturGa naar voetnoot1)’ (L T Gl.). 2e. R. agrestis, door de Romeinen armorica genoemd (Diosc., M. Sylv., Plin.); dezen houdt men voor Cochlearia armoracia L., mierikswortel, meerradec, Peperwortel (W.). In het Antid. komt R. ook voor onder den naam Romeus. |
Rapa sylvestris, wilde raap, mariette, ossentong; Anchusa off. L. |
Rasura, scavelinge. In het Antid. komen voor r. (ramenta) eboris r. cornu cervi en scavelinge van yzere. |
Rebarbe, Rheubarbarum, Rhabarber; Rheum palmatum L. Men onderscheidde dezen Rheum barbarum, welke uit China en Indië kwam, van Rheum ponticum (zie: reuponticum). |
Rede, koorts. |
Requies. ‘R. heet ment omdat den zieken raste verleent (mnl. tekst). Het behoort tot de opiaten en blijft 1 jaar goed. Bij N.M. is het no. 205 der Antidota. |
Reubarbarum, zie: Rebarbe. |
Reuponticum, Rheum ponticum. Vaak Renponticum geschreven. Rheum Rhaponticum L. ‘Ende men houdet .x. jaer. ende dits ene wortele gelijc rebarben. Ende men sal kiesen die zere weecht ende die binnen geheel es. Ende het heeft binnen adren alse rebarbe. ende hets 1 luttel bitter’ (Herb.). ‘Habet eandem virtutem cum reubarbaroGa naar voetnoot2)’ (J.d.S.A.). Volgens L T Gl. moet men de roodachtige vaste stukken kiezen. Deze Rheum heet ponticum in tegenstelling van Rheum barbarum. |
[pagina 258]
Ricolisse, zie: liquiritia. |
Riet, zie: calamus aromaticus. |
R(h)odosacc(h)ara, ‘dats suker rosaet’ (mnl. tekst). ‘Per servatur, sed melius est tamen si quolibet anno renoveturGa naar voetnoot1)’ (L T Gl.). N.M. heeft verschillende praeparaten van dien naam. Bij Drosaton (syrupus) ad pleuriticos enz. zet hij ‘ab Italis Zucarum rosatum vocatur’. Het heeft echter evenmin iets van R. van N.S. als van Syr. ad pleuresim. |
Rodostoma, Rhodostagma. In den mnl. tekst wordt het op de meest uiteenloopende manieren verbasterd: Rodostomate, Rodosmate enz. ‘R. id est aqua rosarum’ (L1). N.M. noemt het Stillatitium rosarum. |
Roest, verhemelte. |
Roesten, roosteren. |
Roet, vet, reuzel. Wederijn r. (vet van een' ram), r. van ere geyt, sepum porcinum (varkensvet) komen in het Antid voor. |
Romeus, ‘id est raphanus’ (L T Gl.). Zie: rafanus. |
Rooc, damp, geur. |
Rosata magna komt alleen in den mnl. tekst voor. |
Rosata novella, zoo genoemd ter onderscheiding van het oude Rosata. ‘Non durat ultra annum’ (L T Gl.). Bij N.M. is het no. 204 der Antidota. |
Rose, roos; Rosa centifolia L. ‘Ende rosen sijn goet in medicinen beide gruene ende droge. Ende selke gadren rosen alsi ripe sijn entie en mach men niet lange houden. Men sal rosen lesen eer si hen ontpluken. Rosen die swart sijn of bleec en salmen niet leggen in medicinen’ (Herb.). Gedroogde rozebladeren blijven, volgens L T Gl., 2 jaar goed. De mnl. tekst noemt nog: groene, nuwe rosen, bladen van verschen rosen, sop, cyroop en olye van rosen, rosewater. Volgens J.d.S.A. maakt men 5 praeparaten uit rozen: syr. rosatus Elect. rosatum, mel rosatum, aqua rosarum, oleum rosatum. Zie: antera. |
Rosemarijn, zie: ros marinus. |
Rosewater. Het recept hiervan komt niet voor in het Antid. Zie ook: rodostoma. |
Rosinen, zie: passula. |
Ros marinus, rosemarine; Rosmarinus off. L. ‘Die blade gaen in medicinen. Entie bloemen heet men antos. ende hieraf conformeert men dyanthos. Dit cruut wast gerne bi der zee ende hanct al vol |
[pagina 259]
witter bloemen’ (Herb.). ‘R. bis vel ter fert flores in anno. meliores sunt in vere; in umbra siccantur. per annum servantur, cum ponitur in medicinis, folia et fustes abjicianturGa naar voetnoot1)’ (L T Gl.). |
Ros siriacus. ‘R.s. est sumach’ (L T Gl.). |
Rotelen, reutelen. |
Rubea trociscata, heet niet aldus, omdat er trocisci ingaan, maar omdat men er trocisci van maakt; dit blijkt wel hieruit, dat N.M. het recept onder de Pastilli (trochisci) plaatst. R.t. is een bestanddeel van Trochisci hedychroi (ydiocri). Het praeparaat blijft, volgens L T Gl., 5 jaar goed. |
Rubus, braambezie, ‘Braem, Brem’ (Kil.); R. friticosus L. De vruchten heeten moron batinon of morum batinum. |
Rufus, beroemd medicus uit de 1e eeuw na Chr. Hij leefde te Ephesus en hield zich in het bijzonder bezig met de leer van pols en zenuwen. Hij was ook psychiater. Men kent van hem een werk over blaas- en nierziekten en een groot deel van eene verhandeling over laxeermiddelen. In het Antid. komt een praeparaat van hem voor: Yera Rufini. |
Rupsenen, oprispen. |
Ruscus, zie: bruscus. |
Rute, wijnruit; Ruta graveolens L. ‘R. es van .2. manieren. deen es tam entie wast inder lieden hoven. Ende dandere es wilt ende heet piganon. Ende als men rute vint bescreven in recepten. so salmen nemen tsaet. Ende men houdet goet wel .5. jaer. Entie bladere .1. jaer’ (Herb.). In het Antid. komen voor: rutesaet, rutebladere en wilde rute. |
S.
.Ѕ., semis, half. |
Sabina, herba sabina, savelboem, zevenboom; S. off. Grcke. In het Grieksch wordt deze conifeer Brathy, Brathyos genoemd. Diosc. onderscheidt eene soort met bladeren, die op cypressebladeren gelijken en eene, die op Tamariscus gelijkt. |
Saccharum rosatum, zie: suker en rodosaccara. |
Saccharum violatum, zie: suker. |
Saelgie, Salie. Zie: salvia. |
Sagapenum, zie: serapinum. |
[pagina 260]
Sal Armoniac, zie: armoniac. |
Sal gemme, steenzout. Pomet onderscheidt 4 soorten: sel fossile, de minste soort, gelijkend op gewoon keukenzout, s. gris de fer, leikleurig door onzuiverheden, s. rouge, rood van ijzerroest en s. gemme, mooi doorschijnend, als bergkristal. ‘Sal fossile, cuius purior pars sal Gemmae appellatur in fodinis variis, per orbem sparsis, copia ingenti ad summas profunditates perfectum eruiturGa naar voetnoot1)’ (Boerhaave). |
Sal Sacerdotale. N.M. heeft geen gelijkluidend recept. |
Salie, zie: salvia. |
Saliunca, salmente. ‘S. id est spica celtica’ (Synon.) Zie: nardum. |
Salmente, zie: saliunca. |
Salvia, saelgie, salie, savie; Salvia off. L. Wordt ook lilifage, Elelisphacum genoemd. In het Antid. komt ook wilde Saelgie voor. Zie: eupatorium. |
Sambacus, Sambac, arabische benaming van Jesemin, Jasmijn, ook wel eens sambucus genoemd, Jasminum Sambac Ait. |
Sambucus, vlier; S. nigra L. ‘S. of embucus dats vlieder..Ende wortele ende bladen bloemen ende vrucht sijn goet in medicinen. Ende uten merge maect men olye die men heet vliederolye’ (Herb.). Vlierolie werd echter voornamelijk uit de bloemen gemaakt, zooals blijkt uit het Antid. van Nic. en van Mesue. Ook W. geeft alleen een recept van ‘olie van vlierblommen.’ In het Antid. worden nog afzonderlijk genoemd: cimae (toppen) en succus mediani corticis (van de middelste schors). |
Sampsuchus, zie: sansuccus. |
Sandalum. In het Antid. komen voor ‘3 manieren van sandalen’, n.l. wit s., sandelhout, afkomstig van ‘Santalum album L., geel s., hetzelfde als het voorgaande, maar door ouderdom geel geworden en root s., hout van Pterocarpus santalinus L. In den mnl. tekst komt 2 maal swart s. voor, waarover echter door de oude kruidkenners niet wordt gesproken. |
Sandaracha, zie: operment. |
Sanguis draconis, Drakenbloed, hars van Daemonorops Draco Blume s. Calamus Draco Willd. ‘Quia sophisticatur ille debet eligi, qui cum frangitur colorem habet sanguineum, et lucidum in substantia, diu servaturGa naar voetnoot2)’ (L T Gl.). |
[pagina 261]
Sanguis merguli, zie: mergulus. |
Sansuccus, Sampsychon, Marjolein (zie aldaar). ‘S. es .1. cruut dat men hetet maiorana.,. Ende men saelt gadren alst begint te bloyene. ende hangent in die zonne te drogene. Ende alse ment leit in medicinen so salmen die blade entie bloemen vanden stocken sceden’ (Herb.). Het blijft, volgens L T Gl., een jaar goed. |
Sapa, ‘ghesoden wijn’ (W.) ‘S. est mustum coctumGa naar voetnoot1)’ (M. Sylv.). |
Sarcocolla, gom van Astragalus sarcocolla Dymock. |
Satiriasis, ‘dats in dietsche den vede te doen stane’ (mnl. tekst). |
Satirion, saturione; Orchis bifolia L. ‘Saturioen es .1. cruut dat .2. cullekineGa naar voetnoot2) heeft ende men hetet oec testiculus satirionis’ (Herb.). Het wordt ook Testiculi vulpis genoemd. Men moet, volgens Costaeus, de jonge bolletjes gebruiken. |
Satureie, Boonenkruid; Satureia hortensis L., ook thymbra genoemd. Men gebruikte de bladeren, welke volgens L T Gl. langer dan een jaar goed blijven. |
Savelbloem, zie: sabina. |
Savie, zie: salvia. |
Savina, zie: sabina. |
Saxifrage, kleine Pimpernel; Pimpinella Saxifraga L. ‘S. of steenbreke dats bevenelle. ende daeromme heetse steenbreke omdat se den steen breekt’ (Herb.). Men gebruikte voornamelijk de wortels, die moeilijk te breken moeten zijn, anders zijn ze oud. |
Scagia, ‘bonum inalanum dattie van Saleerne heeten scagiam.’ |
Scammonia, hars uit den wortel van Convolvulus Scammonea L., welks hevig purgeerende werking verzacht wordt, door het te koken met sap van kweepeeren, of wel in een kweepeer. Aldus gepraepareerd noemde men het diagridium. In den mnl. tekst staat: Coloquintida dats oec scammoneye’, maar dit slaat alleen op de overeenkomstige purgeerende werking. Zie: coloquintida. |
Scariole, soort andijvie; Endivia L. ‘Endivia ende scariole es wel na eens’ (Herb.). Men gebruikte ‘sop’ en ‘saet’ van scariole, dat, volgens L T Gl., 3 jaar goed blijft. |
Scatuncelli. ‘Scatuncella vel scatuncelli id est umbilicus veneris. Cinubalaria’ (M. Sylv.). |
Scavelinge, zie: rasura. |
Scellen, schilvers. |
Scellewortte, Chelidonia, stinkende gouwe; Chelidonium maius L., ‘Ce- |
[pagina 262]
lidonia dats scellewortte. ende men vinter van .2. manieren. dene hetet judicum ende heeft gelu wortele. ende es die beste. Ende dandere vint men in vele steden. entie es niet also goet. Maer deen leit men vore dandere. Ende alse men vint geschreven in recepten. so sal men nemen die wortele. Ende men houtse goet .1. jaer’ (Herb.). De ouden onderscheidden Chelidonia maius, nu nog zoo geheeten en Chelidonia minus, ook Curcuma genoemd (zie aldaar). |
Sceppec, scippec, zie: pec. |
Sceppen, maken, formeeren. Sterk en zwak werk w. |
Sciaticus, lijder aan Ischias. |
Scilla, bulbus, squillen, zeeui; S. maritima s. Urginea Scilla Steinh. ‘S. herba est quae alio nomine coepa marina diciturGa naar voetnoot1)’ (L T Gl). Het binnenste en buitenste rokken hield men voor zeer vergiftig; het middelste, in deeg gehuld en in den oven geplaatst, tot het deeg gaar is, kon gebruikt worden. Een heele ui, onder den grond bewaard, blijft 1 jaar goed. In den mnl. tekst wordt ook ‘sap van squillen’ verlangd. Het zaad wordt in de lente vergaderd en blijft 3 jaar goed. |
Scincus, Stinctis; S. off. Laur. ‘Eerdtcrocodillen. Onse Amelmenackmakers, ende overvaren Aptekers, die gebruycken de Water EchtissenGa naar voetnoot2) daer voor, dwelck even so wel te gelijcken is, of men water Slangen, instede van Lampreyen ate.’ (W.). In den mnl. tekst wordt de staart verlangd, doch, volgens P.v. Aeg. en M. Sylv., gebruikte men vooral de nieren met het omgevende vet. |
Scite, dunne afgang, diarrhee. |
Scelerosis, ‘hartheit’ (mnl. tekst). |
Scordeum, scordion, waterlook, watergamander; Teucrium Scordium L. ‘S. allium agreste dicitur’ (L T Gl.). Zie: allium. |
Scoren, kwetsen, scheuren, doen opengaan. |
Scotele, zie: catina. |
Scotomia, duizeling, ‘swijmeling’ (W.). |
Scumen, ‘S. van goude ende van zelvere ende oec heet ment litargirum’ (mnl. tekst). |
Sebesten, zwarte boschbessen; Cordia Myxa L. |
Secacul, wortels, die geconfijt uit Indië komen en veel gelijken op gemberwortels. Oudtijds bestond er een levendige strijd onder de geleerden over de vraag, of s. dezelfde plant is als eryngium. Serapio, Avicenna, Luminare maius ‘et alii moderni’ hielden het voor de |
[pagina 263]
wortels van Sigillum Sctae Mariae of van Sig. Salomonis. Sylv.Ga naar voetnoot1) zegt: haec [sc. eryngium] enim etiam si non sit eadem, tamen eadem praestatGa naar voetnoot2)’. Sommigen houden het voor Pastinaca dissecta Veut. Sigillum Salomonis, volgens sommigen hetzelfde als Sig. Sctae Mariae, is Poligonum off. L. |
Selinum, ‘S. graece, apium latine’ (L T Gl.). |
Semperviva. ‘S. of herba jovis dats donderbaert’ (Herb.) Huislook; Sempervivum tectorium L. Voor s. minor zie: crassula minor. |
Sen(i)e, Sena, Senne. Cassia angustifolia Vahl. ‘Senre dats senie ende sijn blade van enen boom ende comen van damas’ (Herb.). Volgens L T Gl. blijven ze 5 jaar goed en werden niet vervalscht, omdat ze ruimschoots te krijgen waren. |
Sepum, zie: roet. |
Serapinum, zie: gomme serapini. |
Sericum, cericum, zijde, ook Seta genoemd, bombyx mori. Men gebruikte s. crudum en s. combustum. ‘Comburitur sic, super tegulam calidam ponitur, et dessicatur donec possit pulverisare; combustum non potest servariGa naar voetnoot3)’ (L T Gl.). |
Sermonteyne, zie: seseleos. |
Serpentine, viperina, ook Draguntea maior, columbina en Bistorta genoemd; hertstonge; Polygonum Bistorta L. |
Serpigo. ‘S. es een ongemac dat men heet zeter ende impigoGa naar voetnoot4)’ (Av. d.w.M.). |
Serpillus, wilde Thijm, Thymus serpyllum L. |
Seseleos, Laserpitium siler L., ‘Siler montanum’ (J.d.S.A.), sermonteine, sil(l)er, cicelei, sicelei, Lygusticum ‘oprecht Laserpitium’ (Dod.). Men onderscheidde, naar de plaats van herkomst, Siler massiliense, feniculum tortuosum, welke voor de beste doorging; Seseli tortuosum L. |
Seta, zie: sericum. |
Sic(c)idis, sicida, sic(u)i. ‘Id est cucumer asininus’ (M. Sylv.). Zie: cucumer. |
Sicelei, zie: seseleos. |
Siler montanum, zie: seseleos. |
Silfium, Het oorspronkelijke s. is het zeer welriekende sap van eene |
[pagina 264]
plant, waarvan de beste soort uit Cyrenaica werd uitgevoerd. Plin. noemde het laser en de plant Laserpitium. In zijn tijd was de plant evenwel reeds zeer zeldzaam en in de middeleeuwen kwam ze niet meer voor, zoodat men met den naam laserpitium de, eveneens in Cyrenaica voorkomende, plant bestempelde, welke de Asa foetida levert, en waarvan men het sap nu ook s. en lasarum noemde. Er bestaat eene uitgebreide litteratuur over dit onderwerp. Zie: asa fetida. |
Siller, zie: seseleos. |
Sillium, zie: psillium. |
Silloaloes, zie: lignum aloes. |
Sillobalsamum, zie: xilobalsamum. |
Sillocassia, zie: xilocassia. |
Simfitum, Symphitum, smeer-, walwortel, Consolida maior; Symphytum off. L. Men gebruikte de wortels. L T Gl. zegt p. 165 dat ze 5 jaar, p. 179 dat ze 2 jaar goed blijven. |
Simpel, enkelvoudig (van geneesmiddelen). |
Sin, de zintuigen. |
Sinapis, Synapi. ‘S. dats senepsaet wer so ment vint’ (mnl. tekst), zwarte mosterd; Brassica nigra Koch. ‘S....ende tsaet hout men .2. jaer goet. Ende als ment vint gescreven in recepten. sinaper of naper of napeos. so salmen leggen tsaet mostaertsaet’ (Herb.). Volgens L T Gl. werd het vervalscht met raapzaad. L T Gl. geeft ook een recept voor mosterdpap (sinapismen). ‘Semen napi i. rapi agrestis’ (Gal.). |
Single, cingl, singule, gordelroos, wordt steeds samengenoemd met seter. |
Sincope, Syncope. ‘S. id est debilitas cordis’ (L1). |
Synochus, cynocus, cinocus. ‘C. comt van vorten (verrot) bloede. dat sijn die teekene. Dorine es int beginsel root ende dicke. Die puls es haestech ende dapper’ (Av. d.w.M.). S. is eene ‘continuele corts,’ ontstaan uit heet bloed vermengd met cholera; men onderscheidde eene brandende koorts, causon, ontstaan uit niet verrot bloed en eene, ontstaan uit verrot bloed. |
Sinon. ‘S. est semen Petroselini agresti. eiusdem virtutis est cum domesticoGa naar voetnoot1)’ (L T Gl.). Volgens Plin. komt het uit Syrië, vandaar dat het in het Antid. syriac genoemd wordt. |
Siricum, zie: sericum. |
Siroop, syroop, zie: sirupus. |
Siruples, zie: sirupus. |
Sirupus, stroop. Volgens J.d.S.A. kan men s. bereiden met honing, wat het beste is, maar waardoor de laxeerende werking vermindert |
[pagina 265]
bij het verhitten, of met suiker, doch dan moet men hem harder laten kooken. Dit moet men ook des zomers doen, als voorbehoedmiddel tegen bederf. Men moet zoo lang verhitten, tot ‘tcleeft anden lepel of anden vinger. dan eist gnouch.’ Moet men verschillende simplicia gebruiken, dan doet men goed, eerst de wortels te kooken, daar die het hardst zijn, daarna de bladeren en ten slotte de bloemen. Poeders voegt men pas na den suiker toe. In het Antid. komen 9 recepten van verschillende syropen voor. Een goed apotheker moet in voorraad hebben: s. rosatus, s. violatus, s. nenufarinus, oxysacchara, s. acetosus, oximel simplex, diur. en scilliticus, s. de absinthio, s. de fumo terre. In den mnl. tekst wordt nog genoemd s. mirtinus. |
Sirupus acetosus. Het recept komt alleen voor in F1; in andere teksten wordt het alleen genoemd. Men onderscheidde s.a. simplex, bestaande uit afwisselende hoeveelheden suiker, azijn en water en s.a. compositus, waarvan de meest bekende, s.a. cum radicibus, wel gelijkt op het Fransche recept. |
Sir. contra acutas et peracutas passiones. Weinig gebruikt, waarschijnlijk, volgens Add., door de moeilijke samenstelling. No 10 der syropen bij N.M. verschilt te veel van het recept bij N.S., om ermede vergeleken te kunnen worden. |
Sir. contra omnem fluxum ventris. ‘S. iegen alle manieren van menisoen (buikloop). ende dat stoppende es’ (mnl. tekst). N.M. geeft geen gelijkluidend recept. |
Sir. contra pleuresim. ‘S. iegen apostemen ane de longere of ane die borst’ (mnl. tekst); werd weinig gebruikt. N.M. geeft geen gelijkluidend recept. |
Sir. de fumo terre komt alleen voor in den mnl. tekst. J.d.S.A. geeft vrijwel hetzelfde recept. |
Sirupus de papavere. ‘Iste s. Nic. non habetur in usu, sed medici nostri temporis utuntur potius quodam syrupo de ribeo nobis ignoto; laudarem potius istumGa naar voetnoot1)’ (Add.). N.M. geeft geen gelijkluidend recept. |
Sirupus Galeni, sir. simplex, ook sir. iulevi, juleps genoemd, bestaat alleen uit suiker en water. |
Sir. iegen alle manieren van menisoen, zie: sir. contra omnem fluxum ventris. |
Sir. iegen apostemen, zie: sir. contra pleuresim. |
Sirupus rosatus, Syroop rosaet. Het recept van Mesue gelijkt zeer sterk op dat van N.S.; N.M. geeft geen gelijkluidend recept. |
[pagina 266]
‘Men maect oec dus syroop rosaet
Men siede water met rosebladen,
Ende daer na met goeder stade
Siet men suker overhoep
Ende dit wort rosaet syroep.
Nochtan holpt bet ende soude min schaden
Dat sap van groenen rosebladen
Ende suker ghesoden daer toe,
Dan datmen suker in water doe
Dit syroep, als ict bekinne
Ontbindt den lichame van binnen
Ende et stopt des lichamen doen
Ets goet iegen menisoen’. N. Bl. viii, 812.
|
Sirupus violatus, syroop vyolaet. N.M. geeft geen gelijkluidend recept. |
Siseleos, zie: seseleos. |
Sisimbrum. ‘Hets van .2. manieren. tam. ende wilt. Ende als ment vint bescreven so machmen nemen ackermente’ (Herb.). De oude kruidkenners kenden eene soort, Balsamita genoemd, gelijkend volgens Diosc. op ‘menta hortensis’, terwijl de ‘bloemen staen op het opperste van de tackskens, als in een bollachtigh kopken vergaert, purperachtig van verwe’ (Dod.), de bladeren zijn rood; Mentha aquatica L. en eene soort, ook wel cardaminum en nasturtium geheeten, waarvan de volwassen bladeren gelijken op die van eruca; Sisymbrum off. L., raket. |
Smeer, dierlijk vet. |
Smerewortel, zie: crassula. |
Smout, vet, ongeveer hetzelfde als roet. In den mnl. tekst komen voor versch swinensmout, smout van ere hinne, van den beer. |
Soffraen, zie: crocus. |
Solatrum, Strignus; Solanum nigrum L. ‘S. of stringinen of novella of uva lupina. dats nachtscade’ (Herb.). |
Sophisticare, namaken, vervalschen. |
Sorba ‘id est grece suca’ (M. Sylv.), vijg; Ficus. |
Sotira magna, weinig gebruikte opiate (Add.) met Trocisci ydiocri en Tr. croc. magn. als bestanddeelen, ‘doet sceden melc vanden wiven’. N.M. geeft verschillende recepten van dien naam, waarvan no 206 overeenkomt met dat van N.S. |
Sparage, Spargula, zie: asparagus. |
Spatula, spatel, voorwerp, dat gebruikt wordt om te roeren. |
Specien, simplicia, crude. |
Sperage, zie: asparagus. |
[pagina 267]
Spica, Spijc, zie: nardus. |
Spinate dient ter vertaling van Proserpinata. Gewoonlijk verstaat men er onder spinazie; Spinacia Tourn. |
Spycnardus, zie: nardus. |
Splen milt. |
Splendeli(d)on ‘est planta similis scolopendrie, scilicet lingue cervine in virtute et figura nisi quod folia habet longiora et strictioraGa naar voetnoot1)’ (M. Sylv.). |
Spodium, ook Tutia genoemd. Men onderscheidt S. Arabum. de asch van den wortel van Alcanna Orientalis en S. Graecorum, oliphantstanden, gebrand in een bronzen of ijzeren vat (L T Gl.), dat vervalscht werd door marmerpoeder, herkenbaar, volgens L T Gl., aan het gewicht en gebrande hondsbeenderen. M. Sylv. zegt, dat, volgens Serapio, het echte s. kwam uit de plaatsen, waar metalen (volgens Plin. koper en lood) werden gesmolten. Volgens sommigen heette hetgeen op den grond viel s., wat aan het dak bleef hangen, Pompholyx, maar de meesten hielden het voor dezelfde stof. Het is gesublimeerde zinkoxyde, door verontreiniging met kool zwart gekleurd. |
Spongia somnifera, een narcotiseerend middel, waarvan men gebruik maakte bij operaties, door den patient eene spons, hierin gedoopt, in den neus te steken. N.M. geeft geen gelijkluidend recept. |
Sponsa solis, cichorij; Cichorium Intybus L. ‘S.s. of elyotropia. cycorea. solsequium. dyonisia. intuba. calendula. of goutbloemen hets al eens. het sijn alle goutbloemen of tcruut’ (Herb.). Calendula en cichorei haalt Herb. hier door elkaar. |
Sporie, spurrie; Spergula L. In den mnl. tekst komt ‘tsap van sporien’, ‘sporiesaet’ en ‘tsap van sporiesaet’ voor. |
Squilla, squillen, zie: scilla. |
Squinantie ‘dats ene aposteme die comt in die kele’ (D.B.s.v.M.), angina, keelontsteking. |
Squinantum, Schoenanthum; Andropogon Schoenanthus L. ‘S. dats planecruut so wer ment vint’ (mnl. tekst). Men gebruikte hier dus Tragopogon pratensis, Boksbaard, gele morgenster, inplaats van de in de middeleeuwen niet meer ingevoerde Schoenanthum der oude schrijvers. Men noemt het ook wel iuncus odoratus, het echte schoenanthum was n.l. een welriekend kruid. |
Stacii, voor stagii [?] Stagium is, volgens N.M., siliqua, eene peulvrucht. |
Stafisagria, stafixagria. Delphinium Staphisagria L. De zaden blijven, volgens L T Gl., 3 jaar goed. |
[pagina 268]
Stamper. In het Antid. wordt gesproken van een' harden, een' heeten en een ijzeren stamper. |
Stephania komt alleen in den mnl. tekst voor. |
Sticas, Stoechas, Staechas; Lavendula stoechae L. In het Antid. wordt het binnenste verlangd. |
Stici, l.: cretici. |
Stinctis, zie: scincus. |
Stipterium, zie: alumen. |
Styrax, Storax. Men onderscheidde 1e. S. sicca, door de Grieken calamita genoemd, omdat het in een riet in den handel werd gebracht; dit is de beste soort; gom, hars van Styrax offic. L., gelijkend op de kweepeer, welke tegenwoordig niet meer bestaat en vervangen wordt door gom van den Liquidambar orientalis. 2e. S. liquida, of sigia, verkregen doordat men de schors uitperste. 3e. S. rubea, het bij de voorgaande bewerking overgeblevene; deze S. had vele namen: confecta (confita), rubea, cozumbrum, thus Judaeorum, faex styracis liquida, thimiana (L T Gl.). |
Stomachicus. ‘Sunt enim stomachici ex facili causa dolorem stomachi patientesGa naar voetnoot1)’ (Add.). |
Stomacum, zie: rodostoma. |
Stomaticum calidum. Beter is, Stomacicum te schrijven, immers zegt M. Sylv.: ‘Stomaticum est medicamen oris’. Het praeparaat blijft, volgens D.N., 1 jaar goed. Bij N.M. is het no. 208 der Antidota. |
Stomaticum frigidum blijft, volgens D.N., 1 jaar goed; bij N.M. is het no 208 der Antidota. |
Stomaticus, zie: stomachicus. |
Stoop, inhoudsmaat. |
Storax, zie: styrax. |
Stranguria, ‘coude pisse’, ‘droppel pis’ (B.). |
Strignus, ook Solatrum, morella, uva vulpis genoemd, volgens Add. Zie: solatrum. |
Sturci komt voor in L1 en L2; l.: stercoris. |
Succida, l.: succisa. morsus diaboli, duivelsbeet; Succisa pratensis Much. Ook radix succise komt voor. |
Succinum, door de Arabieren ook C(h)arabe genoemd; barnsteen.
‘S. dats dammersteen
Ysidorus seght over een,
Dat et sap van pijnbome si,
Ende daer uut rinnet, ende bedi (daardoor)
|
[pagina 269]
So verhartet tenen stene
Dit vintmen groet ende clene.
Men macht met wriven waermen so,
Et heeft op caf ende stro
In Goten vintmen dese stene.
In somighe watre ghemene’ N. Bl. xii, 1091.
|
Suker, suiker.
‘Som es wit ende som es bruun
Twitste es beste int commuun’ N. Bl. x, 695.
In het Antid. komen voor s. candyt (zie: candijt) en s. vyolaet, gemaakt op dezelfde wijze als s. rosaet. ‘Sukerrosaet maectmen mede
Mit groeter behendichede.
Rosen blade goet ende fijn
Moeten met sukere ghestampt sijn
Ende dan in een glasin vat
Ter sonnen ghehangen dat
xxx daghe achtereen,
Ende elx daghes sonder laten engheen.
Gheroert te gadre wel ene stont,
Ende ghestopt vaste des vaets mont.
iii jaer houtment dat niet en deert’ N. Bl. viii, 795.
Zie ook: rodosaccara. |
Sulfur, zwavel ‘S....cuius duo sunt genera, vivum et non vivum, quod extinctum dicitur, et in magdaleonibus formatur. vivum maioris est efficaciae, minus tamen durat. Eligendum est viride et quod difficile teriturGa naar voetnoot1)’ (L T Gl.). |
Sulfurata. ‘S. est species trifolii habens odorem sulfurisGa naar voetnoot2)’ (M. Sylv.). Trifolium fibrinum, waterklaver; Menyanthes trifoliata Trn. De zaden blijven, volgens L T Gl., 3 à 4 jaar goed. |
Surgine, chirurg. |
Surkele, zie: acetosa. |
Sumac(h), zaad van Rhus coriaria L. ‘S. Graeci Rhun Syriacam vocant’ (ManardusGa naar voetnoot3). Men noemde het ook anagodam (zie aldaar). |
Swinensmout, zie: smout. |
[pagina 270]
T.
Tamarindi, Tamarinde; vrucht van Tamarindus Indica L. Men gebruikte de pulpa. ‘T. aliter dicuntur oxyphoenicia...sunt fructus arboris in India nascentis, qui conquassantur antequam ad nos veniant. Eligendi sunt in colore nigri, non nimium molles, vel duri. Cum enim sunt exsiccati apothecarii resolvunt cassiam fistulam in aqua et in illa humectant tamarindos, ut recentes appareant; sed discernuntur, quia dum tractantur digitos inficiunt; si autem sint aridi sive pallidi vetustate sunt consumpti. Nuclei abjiciantur. per iii annos servanturGa naar voetnoot1)’ (L T Gl.). |
Tamariscus, volgens B. dezelfde plant die ook amarix, Tamarica genoemd wordt; Tamarix gallica L. |
Tapsia, Tapsie; Thapsia Garganica L. ‘Tapsie. dat heten some die lieden slarie entie gelesen in den meye of in wedemaentGa naar voetnoot2) ware beter’ (Vomit. Nicholay). Met slarie wordt Tapsus barbotus; Verbascum L. bedoeld, doch het voldoet niet aan de beschrijving der oude kruidkenners. |
Tartarus, wijnsteen, zure wijnsteenzure kali. |
Tarwe, weit; Triticum Trn. In den mnl. tekst wordt deech van tarwebloemen genoemd. |
Teemsen, zeeften, ziften. Fransch: tamiser. |
Temperen, de geneesmiddelen zoo vermengen, dat er tusschen de qualiteiten evenwicht bestaat; is er geen evenwicht, dan spreekt men van ongetemperd. |
T(h)eodoriton anacardinum komt voor als bestanddeel van Dyaprassium. N.M. geeft 5 receptenGa naar voetnoot3), waarvan no 219 overeenkomt met dat van N.S. Er werden ook suppositoria van gemaakt. Het blijft, volgens L T Gl., 2 jaar goed. |
T(h)eodoriton euperiston, ook T. (h)yperiston geschreven. Een algemeen gebruikt medicament, dat, volgens L T Gl., 2 jaar goed blijft en waarvan men ook pillen kon maken. Het komt ook voor bij N.M.Ga naar voetnoot4). |
[pagina 271]
Terbentine, terpentijn; balsem, afkomstig van Larix europaea DC. Men kende eene dun- en eene dik-vloeibare soort. |
Terra, aarde. Het Antid. noemt 1e. ‘T. figuli, t. figularis, t. mundi, id est cretica et satis stiptica. s. argilla vel creta’ (M. Sylv.), pijpaarde. 2e. T. lemnia, een meer of min roodachtig ijzerhoudend leem, afkomstig van Lemnos. 3e. T. sigillata, gezegelde aarde, evenals t. lemnia voorzien van een zegel, volgens Gal. met het beeld van Diana. Eene andere soort t.s. is Cimolia. |
Tertiana. ‘T. es die derde dach corts...Dit sijn die tekenen die orine es root ende dunne. of geluroot. Die puls slaet dapperlike ende hart ende dikke. Ende, hi begint met groten coude ende derna comt grote hitte. Ende hi comt ten derden dage. ende altoes comt hi in enen poent’ (Av. d.w.M.). Er wordt ook van dubbele t., t. duplex gesproken. |
Tesapium, ‘id est sinapis semen’ (M. Sylv.). |
Theriaca, zie: tyriaca. |
T(h)ymbra, ‘id est Satureia’ (Add.), volgens L. FuchsGa naar voetnoot1) satureia sylvestris. Zie: satureie. |
Thimiana. ‘T. est omnis confectio odorifera ad femigandum facta...Christoforus de honestisGa naar voetnoot2)’ (M. Sylv.). Volgens B. gebruikte men eene t. niet alleen voor den aangenamen geur, maar ook om de lucht van ziektestoffen te zuiveren. |
Thimus, tijm; T. vulgaris L. Men gebruikte voornamelijk de bloemen en zocht de witte uit, die een jaar goed blijven. |
Thus, wierooc, olibanum; hars, af komstig van Boswellia Carterii Birdw.(?). Men onderscheidde 1e. t. masculinum, moru wierooc, werpond, groote korrels of tranen en 2e. kleine manna thuris, manis, manijs. De beste zijn de witte van den bast geplukte korrels; de op den grond gevallene zijn met zand verontreinigd. Ook pulver van wieroke komt in den mnl. tekst voor. T. terrae noemt men wel eens Chamaepitys. |
Tibapirum, ook Tibar genoemd. ‘T. id est sulfur vivum’ (M. Sylv.) en beteekent, volgens M. Sylv., cibus ignis. |
Tibar, zie: tibapirum. |
Tyriaca, Theriaca, Triacle, Dryakel. Gal. noemt het de koningin der geneesmiddelen. Het zou uitgevonden zijn door Andromachus, beroemd geneesheer van Nero, die het samenstelde naar het voorbeeld van het tot dusver slechts bekende tegengif Metridatum, met toe- |
[pagina 272]
voeging van adder-vleesch. Andromachus noemde het praeparaat Γαληνη (rustig, kalm); hij beschreef zijn recept in versmaat, om mogelijke veranderingen te voorkomen. Gal. die dit gedicht weergeeft in zijn boek ‘De Theriaca ad PisonemGa naar voetnoot1)’, geeft een eenigszins gewijzigd recept, dat in het Antid. van Nic. voorkomt, doch, ondanks de groote autoriteit van Gal., minder nagevolgd werd. F1 geeft geen theriak-recept; N.M. geeft het recept van Andromachus, dat niet te vergelijken is met dat van N.S. De naam T. zou, volgens Gal.Ga naar voetnoot2), door Crito, een der vele bewonderaars en navolgers van Andromachus, genoemd zijn naar de, daarin voorkomende, trochisci de tyrio. S.d.A.Ga naar voetnoot3) is het hiermede allerminst eens, daar er verschillende theriak-recepten zonder deze trochisci bestaan (t. diatessaron, t. exercitualis). De t. is eene opiate en als zoodanig schreef men het naar den ouderdom verschillende werking toe: infantia, tot 6 maanden, dan is het nog onbruikbaar, pubertas, 10-20 jaar (in warme streken niet langer dan 10 jaar), reeds werkend tegen verschillende giften, adolescentia, 10-20 jaar, waarin het zijne volle kracht bereikt, senectus, 20 jaar, waarin het nog slechts zwak werkt, daarna is de t. dood. Door de moeilijke bereiding worden vele fouten begaan, waarvan er eenige in Add. genoemd worden. De beste tijd om het te maken is de lente en de zomer; het is gewenscht het te bewaren in gouden, zilveren, tinnen of marmeren vaatwerk en het met de lucht in aanraking te laten komen. Zie o.a. het art. van Dr. C.E. Daniëls in Pharmaceut. Weekblad 1911, Nos. 3 en 4. |
Tyriaca diatessaron, eene der vele vereenvoudigde theriak-beschrijvingen. ‘T.d. dat es die cleine triacle ende triaca minor, also wi geseit hebben vrouwe vander medicinen. ditessarum. van .4. cruden of van .4. dingen so spreect men daer. Maer andre philosophen, die na hem quamen die dadender meer toe.’ Zoo voegden de bekende veeartsen Absyrtus en Vegetius er nog ivoor aan toe en noemden het dan T. diapente. Ook het praeparaat van Nic. bevat meer dan 4 simplicia; vandaar dat het minder gebruikt werd, dan de eenvoudigere van Avicenna, Rhazes, Haly, Serapio (Add.). |
Thyris, Thyrus. Nicolaus geeft de beschrijving van het dier...‘entie rode ogen hebben ende hoorne entie tonge voerende. Die hoorne sijn in die manieren van tarwecoorne.’ |
Tyseine, Ptisana. ‘Garste gesoden in borne dat es tysane’ (Herb.). |
Tysike, phthisis, tering ‘Tysike dat es verteren vander substancien |
[pagina 273]
verscheit van den lichame van den mensce. De welke es meest bi verladingen vander longenen. Ende hoe soet comt. eist bi dattie reume valt optie longere. so maect sire in .1. sweerkijn. dat altoes meerret. ende dats om dattie longene altoes roerende es ende en genen tijt stille. Ende wat dat open es in des menscen lichame dat begeert rusten saelt genesen. waerbi alse enege openinge es in hare so en mach si nemmermeer genesen....Ende alse die longene in heeft enege openinge. bi wien wast in hare etter. dat en comet nemmermeer uut. sonder dat natuurlyc wert scect (verwijderd) van hare met hoestene. Ende aldus so en consolideert si net. dat es en geneest....Dit sijn die tekenen die de mensce heeft, die tysike es. eenperlike hitte ende dat in die palmen van de handen. ende in die planten vanden voeten. scarpen dorst met ruheiden vander tongen. tfleesch vanden halse verteert ende al die lichame mager. bestopt in den lichame van den camergange. die ogen hol ende swaerheit in die slinker scoudere ende in die slinke borst....Nota. In wien tysike es geconformeert die en geneest nemmermeer. Die jonc onder .40. jaer werden tysike. die mogen quaelike leven boven .x. jaer. Maer die boven .40. jaer werden tysike. die mogender lange met leven’ (D.B.s.v.M.). |
Titimallus, Tithymallus; Euphorbia helioscopia L. ‘Ende dits .1. groene cruut ende heeft blade als wilgen. ende als ment breect of snijt so vloyt melc daeruut’ (Herb.). De plant vertoont gelijkenis met de Esula. In het Antid. wordt sap van t. gevraagd. Zie ook: anabula. |
Tragacanthum, zie: dragantum. |
Treme(e)rbloemen, zie: nenufar. |
Triasandali, een nogal veel gebruikt praeparaat, dat, volgens L T Gl., 1 jaar goed blijft. Men gebruikte het ook in de plaats van Trocisci santalorum van MesueGa naar voetnoot1). Bij N.M. is het no 213 der Antidota. |
Tribulus marinus, ‘waternoot’ (W.); Trapa natans L. |
Trifera. Van de vele verschillende recepten zijn de meest bekende: T. magna, dat, volgens L T Gl. 2, volgens S.d.A., 3 jaar goed blijft en gegeven wordt als slaapmiddel, T. Saracenica (maior), dat 1 jaar goed blijft en vervangen kan worden door ‘scammoneata’, T. Phoenonis (minor), T. Persica. Mesue geeft nog T. Galeni (niet van Galenus), T. moscata en T. alia minor. N.M. geeft 4 receptenGa naar voetnoot2), N.S. geeft alleen T. Saracenica en T. magna, welke beide praeparaten in Frankrijk meer gebruikt werden, dan die van Mesue. |
Trifolium, klaver; Trifolium L. |
[pagina 274]
Trionfilon, Triomphyllon. Een praeparaat, dat niet gebruikt wordt en, volgens Add., niet gereed gevonden wordt in apotheken. Bij N.M. is het no 212 der Antid. |
Troc(h)isci, τροχισϰος = klein rad. ‘Trosis este verstane .1. ront dinc datmen heet .1. dop’ (mnl. tekst). In de voorrede van P.v. Aeg. op Boek vii, cap. 12 leest men, dat er drie soorten zijn: inneem-, inspuit- en inwrijfpraeparaten, hetgeen bij N.M. bijna letterlijk vertaald is bij het hoofdstuk ‘Pastilli’. |
Trocisci croci magnetis worden nogal eens gebruikt als bestanddeel van andere praeparaten, volgens Add. Bij N.M. is het no. 50 der Pastilli. |
Trocisci de aniso worden soms gebruikt, men moet ze dus gereed hebben, leest men in Add. N.M. geeft geen gelijkluidend recept. |
Trocisci de tyrio, ‘die gaet in die grote triacle galyeni’ (mnl. tekst). Bij N.M.Ga naar voetnoot1) komt hetzelfde recept voor, maar met andere woorden. |
Trocisci diacoralli. Het recept komt niet voor in den mnl. tekst. Ze worden echter wel genoemd als bestanddeel van Tyriaca magna Galyeni en werden alleen gebruikt door hen, die de theriak maakten volgens Galenus. Bij N.M. vindt men ze als no 54 der Pastilli. |
Trocisci diani, zie: t. diavi. |
Trocisci diar(rh)odon. Er bestaan vele onderling verschillende beschrijvingen, maar men moet ze, volgens Add., maken volgens Nic., wil men ze in zijne andere praeparaten gebruiken. De volgorde der simplicia bij N.M. is gelijk aan die in F1. |
Trocisci diavi, t. diani. Grieksche hss. van N.M. hebben, volgens Fuchsius, διαβιν, volgens hem waarschijnlijk een barbaarsch woord. Hij noemt het Diaion (ἵον = viola). Bij N.M. is het no 48 der Pastilli. |
Trocisci ydiocri, t. hedychroi worden, volgens Add., niet veel gebruikt. Bij N.M. is het no 49 der Pastilli. Hedychroi zou beteekenen: onaangenaam van kleur. |
Trocisci squillitici worden, volgens Add., gebruikt, voor het maken der groote confectiones o.a. Theriak. Het recept van N.M. wijkt eenigszins af. |
Trosisken, zie: trocisci. |
Turbit(h), turpetum; wortels van Ipomoea Turpethum R. Brown, welke, volgens L T Gl., 5 jaar goed blijven. |
U.
Uitwerpen, expectoreeren. |
[pagina 275]
Umb(i)lici marini, umbelici m. ‘Sunt lapilli similes umbilico iuventi in littore maris’ (J.d.S.A.). Pomet en Bl. hielden ze voor schelpen. |
Umbilici veneris, zie: scatuncelli en herba venti. |
Unguentum ad mollificandum splenem. ‘Illud unguentum non habetur in usu, nec praeparatur’ (Add.). N.M. geeft geen gelijkluidend recept. |
Unguentum agrippa, genoemd naar Herodes Agrippa, koning der Joden († 44 na Chr.), die hiervan gebruik zou hebben gemaakt. N.M. geeft geen gelijkluidend recept. |
Unguentum album werd, volgens Add., soms gebruikt om er door scabies aangetaste ledematen mede in te wrijven. N.M. geeft 2 receptenGa naar voetnoot1). |
Unguentum aragon blijft, volgens D.N., een jaar goed. Bij N.M. is het no 48 der Zalven. |
Unguentum aureum komt niet voor in den mnl. tekst en L1, wel in L2 en F1; het zou, volgens Dorveaux, niet van Nic. zijn, maar afkomstig zijn uit het Dispensarium Nic. Prepositi (zie inleiding). Het blijft, volgens L T Gl., 4 jaar goed. Bij N.M. is het no 63 der Źalven. |
Unguentum citrinum. ‘U.c. es sine name omdat ment ziedt in enen geluwen appel’ (mnl. tekst). Het bederft spoedig, door de axungia. Voor den reuk doen velen er meer campher in. Bij N.M. is het no 42 der Zalven. |
Unguentum contra serpigmem komt niet voor bij N.M. Men baadt het lichaam, volgens Add., alvorens de zalf te gebruiken. |
Ungnentum dyaltea blijft 2 à 3 jaar goed. Bij N.M. is het no 49 der Zalven. |
Unguentum fuscum, ook zwarte zalf genoemd. Bij N.M. is het no 52 der Zalven. |
Unguentum laxativum. De mnl. tekst raadt aan, deze zalf in een met was bestreken bus te bewaren. Na het gebruik mocht men 6 uur lang niet eten of drinken. Bij N.M. is het no 50 der Zalven. |
Unguentum marciaton ‘heeft sine name na enen fisisijn die .1. hooch philosophe was ende hiet marcianus...want si quam van hem ende hi vantse’ (mnl. tekst). Volgens L T Gl. blijft het 3 jaar goed. N.M. geeft 4 receptenGa naar voetnoot2), waareen (no 46) overeenkomt met dat van N.S. |
Unguentum populeum. ‘Ung. popelioen es sine name omdat ment maect van popelbotten’ (mnl. tekst). N.M. geeft 2 receptenGa naar voetnoot3). |
[pagina 276]
Urtica, netelen, brandnetel; Urtica Tourn. In het Antid, komt ook netelsaet voor. |
Uva, ‘dat sijn wijnbesien. ende sijn van .2. manieren. deen zuer ende dander soete’ (Herb.). Druiven. Zie ook: passa. |
Uzifur, uxifur, uzufar, zengifur. ‘id est cinaber’ (M. Sylv.). |
V.
Valeriane, Valeriaan; V. off. L. |
Vas, zie: vat. |
Vat. In het Antid. komt het volgende vaatwerk voor; v. van tenne, glasijn v., v. met gaten, vas fictile (van aardewerk). |
Vede, penis. |
Venigriec, zie: fenugrecum. |
Venkel, zie: feniculum. |
Venter merguli, zie: mergulus. |
Vergadren, conficieren, bereiden, mengen. |
Verhitten. Dit geschiedt, volgens het Antid., super prunas (gloeiende kolen), ‘boven tfier’, ‘in een oven’ of door het in de zon te zetten. |
Vermicularis, zie: crassula minor. |
Versc(h), vochtig, nat. |
Versc(h)eit, vochtigheid, sap (o.a. van eene plant). |
Vetonica, zie: betonica. |
Vijlsel, zie: limatura. |
Vinaria, zie: cuscute. |
Vincetoxicum, Hirundinaria, asclepias, Zwaluwwortel; V. off. Mnch. Men gebruikte den wortel, die er uitziet als gentiaanwortel en, volgens L T Gl., 3 jaar goed blijft. |
Vinum, zie wine. |
Viola, viole, violette; v. odorata L. Volgens J.d.S.A. en L T Gl. is de donkerste van kleur de beste. In het Antid. wordt ook sop van violen genoemd. |
Violetten, vyoletten, violetcruut; hetzelfde als Viola. In den mnl. tekst wordt nog genoemd sop, cyroop, olye van v., groene, witte v., v. die versch, droog sijn, violettenbladeren, sap v. violetcrude. |
Viscum quercinum, eikenmistel, riembloem; Loranthus europaeus Jacq. Eene in Zuid-Europa voorkomende Loranthacee, die op eikeboomen groeit. De ten onzent voorkomende Viscum album L. (maretak) wordt, volgens Hk., ook eikenmistel genoemd. |
Vitis, wingerd; V. vinifera L. ‘V. dats die wijngaert’ (N. Bl.). Zie ook: aqua vitae. |
[pagina 277]
Vitriool, ijzer, koper en zinksulfaat. De naam zou, volgens PetersGa naar voetnoot1), eerst in de 12e eeuw ontstaan zijn. |
Vleesch. In het Antid. wordt sop van vleesc gebruikt bij de bereiding van de massa der Pill. dyacast. |
Vlieder, zie: sambucus. |
Vloyen, vloeien. |
Vomitus nicholay, v. noster wordt, volgens Add., niet meer gebruikt. De modernen gebruiken de in het Antid. beschreven vomitiva niet meer. N.M. geeft geen gelijkluidend recept. |
Vomitus patriarchae werd op verschillende wijzen bereid. Men kan er ook pillen van maken. Volgens L T Gl. blijft het 2 jaar goed. N.M. geeft er geen recept voor. |
Vomitus valens tertianariis wordt, volgens Add., niet gebruikt. |
Vonden, gevonden. |
Vorder, verder, sterker. |
Vovum malanum. Niet duidelijk, wat hiermede bedoeld wordt. In L2 staat: bonum melanum, in L1 bonum inalanum. |
W.
Walken, kneden. |
Was, cera. In het Antid. komt voor root, wit w., wit magedijn w. en propolis. Zie ook: propolis en magedijn was. |
Waterkersse. Verschillende planten worden aldus genoemd. Zie: nasturtium, cardamomum. |
Watermente, watermunt, balsemkruid, wilde balsem; Mentha aquatica L. |
Wederijn roete, zie: roet. |
Wedewinde. Verschillende planten werden oudtijds zoo genoemd. In den mnl. tekst wordt watersilve bedoeld, kamperfoelie. |
Wegebrede, Plantago L. Men onderscheidt: P. maior L., ook armaglossa genoemd; P. lanceolata L., de smalle w. en P. media L. In het Antid. komen voor: sop, dicoctie en saet van w. |
Werpond, waerpont, thus masculi. Zie: thus. |
Wieke, tampon. Zie: pessarum. |
Wierooc, zie: thus. |
Wine, wijn. In het Antid. komen voor: sterke, oude, warme, gezoden, witte w., vinum ascalonis. |
X.
Xiloaloes, xyloaloes, silloaloes, zie: lignum aloes. |
[pagina 278]
Xilobalsamum, xylobalsamum, sillobalsamum, zie: balsamum. |
Xilocassia, xylocassia, sillocassia, cassia lignea, zie: cassia. |
IJ, Y, zie: I.
Z.
Zalve, zie de verschillende unguenta. |
Zavelbloem, zie: sabina. |
Zedewale, zedeware, zedewaere, zie: zedoaria. |
Zedoaria, zedoarium, zurumbet; Rhizoma Zedoariae, afkomstig van Curcuma Zedoaria Rosc. ‘Duo sunt genera, unum citrinum, aliud album; quod est citrinum solidum non perforatum laudabilius est, citrinum raro invenitur; album ergo est eligendum, quod est acutum et continuum et solidum. per tres annos potest servari; ex citrino sophisticatur aloeGa naar voetnoot1)’ (L T Gl.). |
Zeem, honing. In het Antid. komt voor wit, gescuumt z. Zie: mel. |
Zeilsteen, zie: lapis magnetis. |
Zelver, zie: argentum. |
Zieden, koken. |
Zingiber, zinziber, gingebere, gingebare, gember; wortelstok van Z. off. Roscoe. L T Gl. onderscheidt eene zwarte, onbruikbare en eene witte, goede soort. De gember blijft 2 jaar goed, wanneer men haar in peper bewaart, anders bederft ze spoedig. |
Zinziber, zie: zingiber. |
Zu(c)charum, zie: suker. |
Zuccozaria, zuccoraria. ‘Z., zuczocaria idest flos agni casti’ (M. Sylv.). |
- voetnoot1)
- Slechts iemand die er verstand van heeft mag abrotonon aan een zieke geven.
- voetnoot2)
- Lib. de simpl. cap. xii ‘de absinthio’.
- voetnoot3)
- Op de afzichtelijke velden groeit de treurige a. en de aarde leert door de vruchten, die ze voortbrengt, hóe bitter zij is.
- voetnoot1)
- De man transpireerde zóo, dat er stroomen a. langs zijn voorhoofd neervloeiden.
- voetnoot2)
- II. IV de compos. medicam. secundum locos.
- voetnoot1)
- A. is een kruid, dat ook gladiolus genoemd wordt en waarvan de wortel het beste is. Het moet in de hondsdagen ingezameld, in stukjes gebroken en in de zon worden gedroogd. Het kan 2 of 3 jaar bewaard worden. De beste soort is de roodachtige, zware, die gaaf en die niet doorboord is.
- voetnoot1)
- Zwarte kool.
- voetnoot2)
- A. is volgens den samensteller mezereon, en het zaad wordt cocognidion genoemd en is geen laureola, zooals sommigen gezegd hebben; en het heet ook herba catholica.
- voetnoot3)
- A. heet ook camelea enz. en is hetzelfde kruid, als dat waarvan het zaad, ten onrechte, door sommigen cocognidius genoemd wordt.
- voetnoot1)
- Wordt er bij unguenta en emplastra althaea opgegeven, dan moet men de bladeren of de wortels nemen, voor tegengiften echter het zaad. Het blijft een jaar lang goed.
- voetnoot1)
- Er staat grisea; bedoeld wordt echter chrysea (goudkleurig).
- voetnoot1)
- Men zegt, dat men vooral zweren van het manlijke lichaamsdeel geneest door de asch ervan herhaalde malen er op te leggen.
- voetnoot2)
- Hist. gén. d. drogues II p. 105.
- voetnoot1)
- gerstewater.
- voetnoot2)
- alcohol.
- voetnoot1)
- zeer goed voor kraamvrouwen.
- voetnoot2)
- Chloorammonium komt voor in de droogste plaatsen van het warme Lybië; cyreniacus is zeer overvloedig bij den ouden tempel van [Juppiter] Ammon.
- voetnoot1)
- A. dat een ijzerkleur heeft, met bijmengsels van zand. Deze soort moet men niet gebruiken. Men moet die hebben, die er uitziet als sagapenum; hoe fetider lucht, hoe beter.
- voetnoot2)
- A. heet ook bitumen iudaicum; sommigen zeggen dat het eene soort aarde is, anderen, dat men het in de Doode Zee vindt; het wordt niet vervalscht en blijft lang goed.
- voetnoot3)
- Men noemt het a., wanneer het euvel ligt in de uitademing en het is geluidloos en met gering hoesten.
- voetnoot1)
- A. worden aldus geroosterd: de pitten worden voortdurend in een ijzeren pot geschud, opdat ze niet verbranden; daarna moet men ze krachtig tusschen de handen wrijven, opdat de schilletjes er niet in blijven; evenzoo moet men ze stooten en met goed afgeschuimden honig bereiden.
- voetnoot1)
- B. wordt ook wel chrysocolla (goudlijm) genoemd; in harden toestand behoeft het veel water om op te lossen....in het vuur bevordert het ten zeerste het samenvloeien van onderling vermengde lichamen. Ook lijmt het metalen, vooral goud.
- voetnoot2)
- B. heeft de eigenschap om samen te lijmen.
- voetnoot1)
- Vitis nigra, die in het Grieksch zwarte ampeleos heet.
- voetnoot2)
- S. de Rewai, Collect. Salernit., dl. III.
- voetnoot1)
- Het is een goed geneesmiddel...het is weinig laxeerend, maar af en toe gebeurt het toch wel, dat het sterk werkt.
- voetnoot2)
- De boeren laten iemand e. gekookt met bokkevleesch eten, om bij die persoon liefde te wekken.
- voetnoot3)
- E., dat Venus, als ze op zich laten wachten, oproept.
- voetnoot4)
- E. kan men lang bewaren en is na 7 jaren beter geworden. Opmerkenswaard is, dat mag. Copho en mag. Jo. de Platea (13e eeuw) ten opzichte hiervan het eens waren, omdat bijna alle anderen van meening verschilden over e. en het of geene of geringe uitwerking toeschreven.
- voetnoot1)
- Rogerinus, bijgenaamd Parmensis of Salernitanus, leefde op het eind der 12e eeuw en schreef eene Practica Chirurgiae.
- voetnoot1)
- arabisch ‘tamr’ beteekent dadel.
- voetnoot2)
- = physike, geneeskunde.
- voetnoot1)
- S. de Renzi, Collect. Salernit,, dl. III.
- voetnoot2)
- Heyd, Histoire du commerce du Levant au moyen age, vol. II.
- voetnoot1)
- Daar het burgerl. pond niet overal even zwaar was, wisselden ook de medicinale gewichten.
- voetnoot1)
- Volgens S.d.A. weegt het Salernitaansche pond 9 ʒ. Te Padua was 1 ons = 8 ʒ, te Napels = 10 ʒ. S.d.A. geeft in een gedichtje alle gewichten met hunne onderlinge verhoudingen.
- voetnoot1)
- Het wordt verschillend verklaard....Op deze plaats moet men er onder verstaan h.v.a. ‘waarvan de af beelding en beschrijving te vinden is in het tweede deel in ons ‘Historia de Stirpium.’
- voetnoot1)
- De Hieris, no. 13.
- voetnoot1)
- Aan iemand, die bang was, lepra te krijgen, gaf ik eens 2 ʒ enz.; hij had 20 stoelgangen en nadat de buik ontlast was, braakte hij nog eene groote hoeveelheid van eene groenachtige massa, ongeveer als groene grassen,..en gedurende 3 jaar bleef zijne lepra bedekt en daarna brak ze uit.
- voetnoot2)
- De Hieris no. 2.
- voetnoot3)
- De Hieris no. 26.
- voetnoot4)
- De Hieris no. 25.
- voetnoot5)
- De Hieris no. 7.
- voetnoot6)
- De Hieris no. 24.
- voetnoot1)
- Het wordt in den bloeitijd verzameld.
- voetnoot2)
- Hist. d.l. médicine.
- voetnoot1)
- J. is een vrij bekend kruid, welks wortels gelijken op galanga; men gebruikt de wortels in medicijnen. Van de takjes ontdaan, blijft het 2 jaar lang goed, maar het is beter, het elk jaar te vernieuwen.
- voetnoot2)
- Herb. haalt hier verschillende planten dooreen (zie: nepita).
- voetnoot3)
- Manardus, Sup. Mes. Antid. expos. 107 D.
- voetnoot1)
- Dat is eene blindheid, ontstaan uit cholera rubea of uit eene hevige koorts.
- voetnoot2)
- Tusschen vlooienzaad en lijnzaad in eene glazen vaas geplaatst kan het lang bewaard blijven, of, wat nog beter is, in eene vaas van albast of vooral van marmer. Onvermengd kan men het lang goed houden, wel 20 jaar.
- voetnoot1)
- Nasturtium wordt nog waterkers genoemd.
- voetnoot2)
- In het Fransch heeten ze nog graines de Maniguette.
- voetnoot1)
- Wanneer in de boeken der schrijvers alleen c. staat, als het een ontspannend of verzachtend geneesmiddel is, moet men er onder verstaan c. fistula, dat verzachtend is, maar anders moet men lezen c. lignea.
- voetnoot2)
- C. zonder meer is c. lignea of xylocassia, de roode en drooge.
- voetnoot3)
- Man.: de cassia fistula, Mesue, Costaeus, Fuchsius in N.M., Add.
- voetnoot1)
- Virg. Georg. I, 58...virosaque Pontus castorea mittit.
- voetnoot2)
- Expos. sup. Mes. antid.
- voetnoot3)
- Expos sup. Mes. antid. 1581.
- voetnoot1)
- C. is een stroom der sappen uit het hoofd naar de lager gelegen deelen. Stroomt hij naar de borst, dan heet het Rheuma, stroomt het naar de keel, dan heet het Branchus, stroomt het naar den neus dan heet het Coryza.
- voetnoot2)
- D.B.s.v.M.
- voetnoot3)
- Lib. ii, cap. 29.
- voetnoot4)
- C. heet het, omdat het de melk stremt; met haalt het eruit voordat het de kruiden begint te verteeren.
- voetnoot1)
- van een lam, een bok, een haas en een kalf.
- voetnoot2)
- C.p. is eene ingewandsziekte, die ontstaat door wind in dien darm opgesloten. Vandaar noemt men ‘colici’ hen, die buikpijn hebben rechts van den navel.
- voetnoot3)
- Dit is niet juist; zie: scammonia.
- voetnoot4)
- Expos. sup. libr. Mesue.
- voetnoot1)
- Confijten is ergens smaak aan geven en het aangenaam maken voor het verhemelte. En het komt het meest te pas bij spijzen, maar wordt ook op medicamenten toegepast. In beide gevallen confijt men echter met suiker of honing of met beide en maakt het er mee zoet, om het aangenaam te maken voor de keel en de maag en opdat het lang bewaard kan blijven.
- voetnoot2)
- Annot. sup. Mes. antid.
- voetnoot3)
- C. is de gewone naam voor electaria, die in vasten vorm worden gegoten. Op deze wijze is c. hetzelfde als compositio.
- voetnoot4)
- Sup. antid. Mesue expositio.
- voetnoot5)
- A. is een geneesmiddel waarin muscus voorkomt; het heet dan ook a. muscata.
- voetnoot6)
- Van de a. bestaan verschillende soorten: de eene is bitter, de andere muscata. A. is een geneesmiddel, waarvan men de samenstelling vindt in het antidotarium.
- voetnoot7)
- Chr. d. Hon., Super Mesue antid. expositio.
- voetnoot8)
- Men doet het in zeer kostbare medicijnen en likkepotten.
- voetnoot1)
- Vandaar zijn bijnaam Afer.
- voetnoot1)
- ‘Cracht’ is eene of andere naar buiten werkende oorzaak.
- voetnoot1)
- C. wordt herba cancri genoemd in marciationzalf en is een klein plantje met gekroesde bladeren.
- voetnoot2)
- Het ontstaat door bevriezing uit ijs; hoe witter hoe beter en blijft vele jaren goed.
- voetnoot3)
- Men zegt ook, dat het, onder den tong gelegd, de dorst lescht en men heeft ondervonden, dat het, fijn gewreven met honing genomen door vrouwen, de borst met melk vult.
- voetnoot4)
- De zeer teere tippen.
- voetnoot5)
- Van Grieksch σιϰυος, augurk.
- voetnoot1)
- Zie hierover: Macer Floridus, De viribus herbarum. Uitgeg. d.L. Choulant.
- voetnoot1)
- Zie hierover: Macer Floridus, De viribus herbarum. Uitgeg. d.L. Choulant.
- voetnoot2)
- Costaei annot. sup. Mesue antid.
- voetnoot3)
- C.C. is de wortel van celidonia minor en heeft de kleur van crocus; waarmede men doeken verft, of het rood van bonte kleederen.
- voetnoot4)
- Annot. sup. Mesue antid.
- voetnoot5)
- Annot. in Mes.
- voetnoot6)
- Dat roodachtige, doorschijnende, gelijkend op myrrhe, dat zich om de twijgjes bevindt, het Cancanum der Grieken.
- voetnoot1)
- De kleur houdt het midden tusschen donker groen en aardkleur en de kleur van een' Indiër...het lost gemakkelijk op en kan tot poeder gestooten worden.
- voetnoot2)
- Führer, Ber. d. Deutschen Pharm. Ges. 1902. Heft 2, p. 90.
- voetnoot1)
- Men moet wel weten, dat lappa inversa en bardana niet hetzelfde is, zooals sommigen meenen; maar het zijn verschillende kruiden.
- voetnoot2)
- Laurierolie heet in den volksmond nog olie van baay.
- voetnoot3)
- Laurierbladeren moet men half Mei verzamelen en in de schaduw drogen. Langer dan een jaar moet men het niet bewaren.
- voetnoot4)
- Laurierbessen zijn de vruchten van laurier, waarvan men laurierolie maakt. Men moet ze vergaderen in den herfst, als ze goed rijp zijn. Men kan ze 2 jaar goed houden. De beste zijn die, welke gaaf en zonder gaatjes zijn.
- voetnoot1)
- Het heet ‘oculus lucidus’ omdat het, in oogzalf gedaan, de oogen helder maakt..men maakt het aldus: Wrijf de besjes [?] van kamperfoelie fijn, die men in Sept. verzameld heeft, zijg het door een linnen doek en droog het sap in eene schelp in de zon. En dat is l. Men moet de eenigszins harde nemen en van eene kleur, als men het breekt. Het blijft 7 jaar lang goed.
- voetnoot1)
- De plaats, waar het groeit, kent niemand, want het groeit op bergachtige plaatsen om en bij de bronnen van den Nijl, welke aan niemand bekend zijn. Daar valt het in den Nijl en wordt meegevoerd naar Indië, waar het door de Saracenen met netten opgevischt wordt. De roode soort is de beste, maar de zwarte is toch ook goed. Men vervalscht het met eene soort van hout, dat bij Almansia wordt gevonden en in geur erop gelijkt, maar dat zwart is of wit of harder. Als het brandt geeft het eene scherpe lucht, maar slechts een oogenblik. Het kan 10 jaar bewaard worden.
- voetnoot1)
- Men moet het zoo wit mogelijk nemen, schitterend, helder en zonder merg. Men vervalscht het met vijlsel van andere beenderen, hetgeen nauwelijks of in het geheel niet ervan kan worden onderscheiden; men moet het dus in zijne tegenwoordigheid laten vijlen. Ivoorpoeder, in den neus geblazen, stelpt neusbloedingen.
- voetnoot2)
- Annot. sup. Mes. antid.
- voetnoot3)
- Het heet l.d. hetzij om de zwarte kleur, hetzij omdat het gevonden wordt in het meer, waar S. en G. vergaan zijn, evenals, volgens sommigen, aspalt. Maar dat is niet juist. Het komt er niet op aan, welke soort men neemt. Men kan het lang bewaren.
- voetnoot1)
- l.: olus atrum.
- voetnoot1)
- l.: olus atrum.
- voetnoot2)
- Onder s.M. moet men verstaan wat bij de Grieken H. en bij de Romeinen o. heet.
- voetnoot3)
- De bloem van notemuskaat; zooals een zekere peul avellana bevat, zoo omvat macis de notemuskaat.
- voetnoot4)
- Annot. sup. Mes. antid.
- voetnoot5)
- M. heet wit blad, of paradijsblad, omdat het in het Paradijs groeit; ik herinner mij niet, het ooit gezien te hebben. Men neemt in de plaats ervan folia garyophillorum, die kleiner en zachter zijn.
- voetnoot1)
- Carmina lib. 11.
- voetnoot2)
- De glanzende haren omkransd met Syrische m.
- voetnoot3)
- Zie: Balaustia.
- voetnoot4)
- bovengenoemde.
- voetnoot1)
- Men moet m. in den zomer verzamelen, in stukjes deelen en drogen. En 3 jaar kan men het bewaren. In zalven moet men de bladeren en vruchten doen, in andere geneesmiddelen de wortels.
- voetnoot2)
- M. is de gom van een boom die groeit op een Grieksch eiland en wordt gelijk gesteld met lentiscus en is het ook, volgens sommigen. Men moet den witten, glanzenden en helderen of den troebelen m. uitzoeken. Het wordt niet vervalscht en kan lang bewaard blijven.
- voetnoot3)
- Een geneesmiddel kan enkelvoudig of samengesteld zijn. Enkelvoudig noemt men het zooals de natuur het voortbrengt of zooals het kunstmatig gemaakt wordt, zonder toevoeging van andere.
- voetnoot1)
- Men heeft de natuurlijke en de onnatuurlijke m. De natuurlijke is van nature koud en droog, aardkleurig, scherp van smaak, van eene dichte substantie.
- voetnoot1)
- Dan. le Clerc, Hist. d.l. médecine.
- voetnoot1)
- Men zamelt ze in, als ze goed zwart en rijp zijn en droogt ze. Een jaar blijven ze goed.
- voetnoot2)
- Stamper.
- voetnoot1)
- M. of zooals men in de werkplaats zegt ‘mumie’ is, gelijk uit de plaats bij Nic. blijkt, niets anders dan bloed of rottend bloed, dat aan het vergaan is, maar met aloë en myrrhe vermengd en verzameld in eene of andere holte. Tegenwoordig verkoopen de fabrieken bedriegelijk uitgedroogd vleesch en stukjes van botten voor m.
- voetnoot1)
- N. is een woud-kersenboom welks bast men gebruikt om cassia lignea te vervalschen; lees ook het eind van de aanteekening van Nic. op esdra.
- voetnoot1)
- M. Neuburger, Gesch. d. Med.
- voetnoot2)
- Hij zou ook Salerno bezocht hebben.
- voetnoot3)
- Aus pharmaceut. Vorzeit.
- voetnoot1)
- O. is een boom, gelijkend op laurus en groeiende op zeekusten; het is echter een verderfelijke, vergiftige boom. Want als men vleesch braadt met de takken ervan of wanneer men ze aan braadspitten steekt, dan brengen ze, gegeten, den dood te weeg. En denk er aan, dat men de bloemen nooit alleen mag geven.
- voetnoot2)
- No 14 der olea.
- voetnoot3)
- No 10 der olea.
- voetnoot4)
- No 31-33 der olea.
- voetnoot1)
- No. 23 der olea.
- voetnoot2)
- Olijven moet men versch in medicijnen doen, of tenminste zonder zout inmaken. Sommige lieden doen er de pitten in, anderen de heele olijven, hetgeen beter is.
- voetnoot1)
- Een opiatisch geneesmiddel of zalf is dat, waarin opium gaat, of m. of eene dergelijke medicijn, door welks kracht het gevoel uit een lid weggenomen wordt; maar men met zich zeer daarvoor wachten, tenzij in geval van groote noodzakelijkheid.
- voetnoot2)
- Na eerst het lichaam [door laxativa] ontledigd te hebben.
- voetnoot1)
- Annot. sup. Mes. Antid.
- voetnoot1)
- Bij J.v. Maerlant ‘mecopijn’ genoemd.
- voetnoot2)
- Wanneer er alleen gezet wordt p., moet men er den witten onder verstaan; evenwel vindt men het zelden zonder toevoeging.
- voetnoot3)
- Neem de in een oven gedroogde druiven, zoek er de beste uit en wasch ze in wijn, bestrooi ze met poeder van cyminum, cinamomum e.a. aromatica en wikkel ze in vijgebladeren; aldus opgehangen kan men ze 2 jaar bewaren; wanneer men ze in medicijnen doet, ontdoet men ze van de pit, gooit de pitten weg en weegt ze daarna.
- voetnoot1)
- Deze pillen worden niet gebruikt volgens de tegenwoordige beschrijving, maar wel volgens de beschrijving van R. ix aan A. en heeten C., van cochas, dat hoofd beteekent, omdat ze het hoofd reinigen.
- voetnoot2)
- No. 122 der pillen.
- voetnoot1)
- No. 133 der pillen.
- voetnoot2)
- Men moet er aan denken, dat men deze pillen niet veelvuldig neemt: eens of tweemaal of wat meer keeren in de maand. Twee jaar lang blijven ze sterk werken.
- voetnoot3)
- P. is een kruid, dat veel gelijkt op s.; vandaar de regel: P. heeft haartjes, s. in het geheel niet.
- voetnoot1)
- Als er alleen P. staat, beteekent het appel.
- voetnoot2)
- P. vindt men vaak aldus in oudé boeken: het is het resultaat van het bijeenvoegen van water en wijnazijn, maar bij D. in de oude vertaling houdt men het voor het pusca van Serapion, volgens het zeggen van D. en bij A. op dezelfde plaatsen houdt men het voor azijn en water gemengd, wat in het Grieksch o. heet.
- voetnoot3)
- M. is hetzelfde als p., maar p is groenachtig van kleur, gelijk prei.
- voetnoot1)
- P. dat is de bloem of de schors van granaatappels.
- voetnoot2)
- In medicijnen doet men de bloemen en bladeren, na den steel verwijderd te hebben.
- voetnoot1)
- R. is goed voor medicijnen; in den herfst verzameld en uitgedroogd, blijft het 2 jaar goed.
- voetnoot2)
- Het heeft dezelfde kracht als r.
- voetnoot1)
- Het blijft 2 jaar goed, maar het is toch beter, als het ieder jaar vernieuwd wordt.
- voetnoot1)
- Eén of tweemaal per jaar bloeit het; de beste zijn de lentebloemen; in de schaduw droogt men ze; een jaar blijven ze goed. Als men ze in medicijnen doet, moet men de bladeren en stelen wegwerpen.
- voetnoot1)
- Sal f., waarvan het zuivere gedeelte sal G. heet, wordt in verscheidene over de aarde verspreide groeven in groote hoeveelheden uit de diepste diepten geheel gereed opgedolven.
- voetnoot2)
- Omdat men het vervalscht, moet men die kiezen, die op de breuk eene bloedkleur heeft en helder van substantie is; het blijft lang goed.
- voetnoot1)
- S. is gekookte wijn.
- voetnoot2)
- zaadbolletjes.
- voetnoot1)
- S. is een kruid, dat met een' anderen naam c.m. heet.
- voetnoot2)
- hagedis.
- voetnoot1)
- Interpretatio vocum aliquot in Mesuae Antid. obscurarum.
- voetnoot2)
- Als het niet hetzelfde is, het heeft toch dezelfde kracht.
- voetnoot3)
- Men roostert het aldus: men legt het op een' warmen tegel en droogt het, tot men het tot poeder kan malen; men kan het dan niet bewaren.
- voetnoot4)
- l.: impetigo.
- voetnoot1)
- S. is het zaad van P. agr., met dezelfde kracht als P. dom.
- voetnoot1)
- Nic. houdt dezen s. voor ongebruikelijk, maar de geneesheeren van onzen tijd gebruiken liever een zekeren s. de rubeo, dien wij niet kennen. Wij zouden liever dezen aanraden.
- voetnoot1)
- S. is eene plant, gelijkend op s., nl. op hertstong, wat kracht en uiterlijk betreft, behalve dat het langere en stijvere bladeren heeft.
- voetnoot1)
- Ze heeten n.l.s. omdat zij zoo licht maagpijn krijgen.
- voetnoot1)
- S., waarvan 2 soorten bestaan, natuurlijk [ook tibapirum of tibar genoemd] en gesublimeerd waarvan men zegt, dat het uitgestorven is en in magdaleonen wordt geformeerd. Het natuurlijke heeft grooter werking, maar duurt korter. Men moet het groene en moeilijk wrijf bare kiezen.
- voetnoot2)
- S. is eene soort klaver met zwavelgeur.
- voetnoot3)
- Expos. super Mesue Antid.
- voetnoot1)
- T. worden anders genoemd o.; het zijn de vruchten van een in Indië groeienden boom, die tot moes worden gemalen, voordat ze tot ons komen. Men moet de donkeikleurige kiezen, niet te zacht of te hard. Wanneer ze uitgedroogd zijn, lossen de apothekers cassia fistula in water op en bevochtigen daarmede de t., om ze versch te doen schijnen. Maar men herkent ze hieraan, dat, wanneer men ze aftrekt, ze de vingers kleuren. Als ze echter droog of wit zien, zijn ze oud. De pitten gooit men weg; ze blijven 3 jaar goed.
- voetnoot2)
- Juni.
- voetnoot3)
- No 218, 219, 406, 441, 442 der Antid.
- voetnoot4)
- No 215 der Antid.
- voetnoot1)
- Nic. Myrepsis.
- voetnoot2)
- T. is iedere welriekende confectie, gemaakt om te branden; maar wij verstaan er gemeenlijk onder...s.l.
- voetnoot1)
- Aan de echtheid van dit boek wordt sinds lang getwijfeld.
- voetnoot2)
- De usu Theriacae ad Pamphilianum.
- voetnoot3)
- De declaratione nominum medicinarum, pars. ii.
- voetnoot1)
- Manardus, Expos. sup. Mesue Antid.
- voetnoot2)
- No 209-211 der Antidota.
- voetnoot1)
- No 53 der Pastilli.
- voetnoot1)
- No 53 en 54 der Zalven.
- voetnoot2)
- No 3, 4, 5, 46 der Zalven.
- voetnoot3)
- No 17, 45 der Zalven.
- voetnoot1)
- Aus Pharmaceut. Vorzeit.
- voetnoot1)
- Er zijn 2 soorten, eene gele en eene witte. De gele, ongeschondene, zonder gaatjes is de beste, maar wordt zelden gevonden. Men moet dus de witte zoeken, die scherp is, en gaaf en vast. Drie jaar kan men het bewaren. Met de gele vervalscht men aloe.