meer is wat zij geweest is, begrijp ik eenvoudig niet, hoe iemand dit bijtend, gistend zaakje ook maar een ogenblik kon binnenhouden.
Een vriendelijke herinnering bewaar ik aan ‘Sji Corina’. Jarenlang stond ze naast mijn ouderlijk huis, de tegenwoordige ‘Botica Nueva’. Sedert ik tot het besef van mijn naaste omgeving gekomen was, zag ik ‘Sji Corina’, groot en slank als een bruine suikerkleurige Juno, met een echte madrasdoek om haar hoofd gebonden en naast haar de plank met ‘cocada’, zoetgoed van kokos. Haar zachte honingzoete ‘cocadas’, die dezelfde kleur hadden als haar huid, schenen ook volgens een speciaal recept bereid te zijn, waarvan alleen zij het geheim kende. Tijdens mijn laatste verblijf op Curaçao vervulde ik de droeve plicht ‘Sji Corina’ naar haar laatste rustplaats te dragen. En terwijl de aarde op haar kist viel, voelde ik, dat er weer een schakel werd verbroken met de gelukkige tijd van mijn kinderjaren.
Een heel legioen schilderachtige types komt me weer voor de geest: Lía, Yana Cachete, Pipí Moqueta, Andrea, de geestdriftige begeleidster van de militairen, als ze op oefening gingen en dan nog: Hermisji, Pechi, Sjon Yos Cabana, Ba Jan, die ik als kind voor een soort vogelverschrikker hield en Sjon Piet Spadin, de held uit veel verhalen, die ik te horen kreeg, toen ik al een opgeschoten knaap was. Verder herinner ik me: Nandoe, Chapeau Gris, Wiwi Skesido Jojo, de onvergelijkelijke Pere José en de gemoedelijke Cado. Van Hermisji weet ik, dat hij dank zij zijn geheugen ontsnapt is aan de orkaan van '77. Hij raakte bedolven onder een muur, ineengestort door de beukende branding, die de buurt van Pietermaai schoon veegde. Hermisji was grootgebracht in een Joodse familie. Hij moet onder de ruïnes hebben gedacht, dat zijn laatste uur geslagen