| |
| |
| |
Pater Baralt
Dr. Miguel Antonio Baralt, door het hem toegedane volk eenvoudig pater Baralt genoemd, was mijn onderwijzer en die van vele anderen uit mijn tijd; hij was ontegenzeglijk door zijn rang in de Katholieke Kerk de meest vooraanstaande onder de buitenlanders, die op Curaçao hebben gewoond en er zijn gestorven. Voorts was hij de stichter van een onderwijsinstelling van internationale faam, het ‘Concordia’-college, en nam hij een plaats in onder de bestrijders van de regering van generaal Guzmán Blanco, die hem had verbannen, zodat hij ten slotte arm en vergeten gestorven is, na bewijzen te hebben gegeven van zijn integriteit, energie en belangeloosheid, deugden waardig te worden nagevolgd. Wij, die zijn leerlingen zijn geweest op het ‘Concordia’-college en later tijdens de tweede periode van het ‘Santo Tomás’-college, herinneren ons de energieke, kort aangebonden onderwijzer, met zijn grijze haren en zijn bronskleurige en gerimpelde huid.
Mijn oom John, die leraar was aan het ‘Concordia’-college, was een goede persoonlijke vriend van de directeur, pater Baralt, en als zodanig een geregeld bezoeker op de bijeenkomsten (tertulias) in het privé-vertrek van de pater, en ik, als neef van mijn oom, sloop wel eens mee naar binnen. Pater Baralt toonde een bepaalde voorliefde voor mij en liet mij zijn boeken ordenen, want zijn kamer was één grote bibliotheek. Behalve mijn oom was nog een andere banneling, Dr. Victor Antonio Zerpa, eveneens leraar aan hetzelfde college tertuliano (vaste bezoeker) en dan nog een paar andere buren, zoals de heer José Natividad Boscán.
Het goede geheugen van pater Baralt is mij tot vandaag
| |
| |
bijgebleven. Zijn belangstelling voor de politiek was bekend en op die bijeenkomsten, waaraan altijd door Venezolaanse politici werd deelgenomen, werden de laatste nieuwsberichten besproken en recente gebeurtenissen beoordeeld. Pater Baralt nam actief deel aan de discussies en deed dat meestal staande of ijsberend van de ene muur naar de andere van zijn kleine werkkamer. Zoals ik al opmerkte, waren de muren bezet met grote boekenrekken, die tot het plafond reikten en propvol boeken stonden. Ik herinner me niet meer de genres waartoe ze behoorden, maar wel, dat er een verzameling gebonden kranten en tijdschriften tussen was, waarschijnlijk uit Venezuela, want ik had persoonlijk tot taak exemplaren die binnenkwamen, bij elkaar te houden, nadat de pater ze gelezen had, ze in te delen naar naam, dag of week en ze op een bepaalde plaatste leggen, waarschijnlijk met de bedoeling, dat ze later ingebonden zouden worden.
Midden in een discussie haalde de pater, wanneer het te pas kwam, historische feiten aan en zijn geijsbeer even onderbrekend, zei hij dan bijvoorbeeld: ‘U vergist zich, in het jaar zoveel schreef “La Opiníon Nacional” in zijn nummer van... (die en die dag) van die en die maand...’, en jawel, dan reciteerde hij het bewuste artikel uit zijn hoofd, waarna hij naar de boekenplank liep, het ingebonden deel van de genoemde jaargang eruit haalde, de bladzijde opsloeg en het slot van het artikel voorlas of het aan iemand anders gaf om het zelf verder uit zijn hoofd op te zeggen. Dit heb ik hem menig keer zien doen.
Het ‘Concordia’-college stond onder strenge tucht. Ik herinner me het juiste aantal leerlingen niet, maar ik weet, dat er aan tafel, waar je alle internen bij elkaar kon vinden, een vijftigtal zaten, onder wie dan de weinige semi-internen be- | |
| |
grepen waren. Nooit heb ik enig onvertogen of brutaal antwoord uit de mond van een hunner gehoord. De school was gevestigd in een huis in de Klipstraat, dicht bij de ingang naar de kaden van de ‘Red D Line’; er voor lag een erf. Het staat er nog, evenals vroeger, maar de inwendige verdeling is veranderd. De eetzaal was in de gang bij de voordeur en de pater, die in zijn kamer at, zat aan het hoofd van de tafel, in een armstoel, onveranderlijk zijn brevier lezend. Wanneer onder het eten iets gebeurde, dat zijn aandacht eiste, boog hij zijn hoofd, keek over zijn brilleglazen heen, fronste de wenkbrauwen, stak de benedenlip naar voren en dan barstte hij los.
Pater Baralt was afkomstig uit Maracaibo en het merendeel van zijn internen was uit Zulia (in Venezuela), voor wie hij een uitgesproken voorkeur had, die hij vaak liet uitkomen bij de onvermijdelijke conflicten, welke herhaaldelijk onder Venezolanen uit twee verschillende streken oplaaiden. Eén omstandigheid spreekt wel zeer ten gunste van de waarde van de opvoeding, die door het college van pater Baralt verstrekt werd, en dat is het feit, dat zolang zij op Curaçao hebben gewoond, de kinderen van Don Nicanor Bolet Peraza er hun opleiding hebben genoten.
Bolet Peraza, die als redacteur van ‘La Tribuna Liberal’ in Caracas verwoed had meegewerkt aan de uitzetting van Monseigneur Guevara y Lira, aartsbisschop van Caracas, als gevolg waarvan eveneens pater Baralt verbannen werd, die in die tijd apostolisch vicaris was; dezelfde Bolet, die de hovaardige toespraak had gehouden, waarin hij zei: ‘Deze regering zal niet door geweerschoten ten val worden gebracht, laat staan door wijwaterkwasten en door huichelpraat’, de man, die als afgevaardigde in het Congres, het voorstel van de ‘Doorluchtige Amerikaan’ (generaal Guzmán) ondersteunde tot oprichting
| |
| |
van een Katholieke, Apostolische, Venezolaanse Kerk - diezelfde Bolet Peraza vertoefde nu als banneling op Curaçao. Jaren later beklom Don Nicanor Bolet Peraza het spreekgestoelte van het ‘Concordia’-college om de lof te zingen over de verbannen pater Baralt.
Vanaf ditzelfde spreekgestoelte sprak ook dr. Laureano Villanueva en hij wierp de schoonste bloemen van zijn welsprekendheid de zaal in, dezelfde Villanueva die bij de inwijding van de Vrijmetselaarstempel in Caracas, in bijzijn van de ‘Muy Ilustre Gran Protector de la Orden’ (generaal Guzmán) de apologie der Vrijmetselarij verkondigd had, ‘tegen het godsdienstig fanatisme, de onderdrukker van het geweten der volkeren’.
's Middags, wanneer de school was afgelopen en de externen en semi-externen naar huis waren gegaan en de internen òf waren gaan wandelen òf zaten te studeren, las pater Baralt zijn onafscheidelijk brevier, ijsberend op het achterbalkon, dat op de kade uitkeek. Na het eten placht hij uit te gaan om zijn landgenoten en bevriende families te bezoeken, zoals de familie Boscán, zijn buurman, Araujo, Gonzalez, Socorro, zijn bloedverwant, of hij bleef op zijn kamer om met vrienden, die er altijd waren, te praten.
Pater Baralt had als huishoudster en ‘factotum’ een vriendelijke, oude vrouw, die wij ‘sjon Dorotea’ noemden. De oude vrouw hield veel van de pater; ik weet niet meer waar ze vandaan kwam, maar ze sprak evengoed Spaans als Papiaments. Zij had veel invloed op de pater en berispte hem dikwijls, omdat hij zijn tafel en zijn boeken in wanorde achterliet of omdat hij niet voldoende had ontbeten of op verkeerde tijden gegeten had. Sjon Dorotea was de beschermengel van het college en wij, leerlingen, aanbaden haar. Ging het om bijzonder
| |
| |
verlof, om kwijtschelding van straf of in het algemeen om bemiddeling bij de pater, dan was de stem van Sjon Dorotea van een doeltreffendheid, die haar gelijke niet kende. Ook speelde zij voor verpleegster en aangezien er in het ziekenkamertje altijd minstens één aan het bed gekluisterd lag, moest Sjon Dorotea aan haar vele werkzaamheden nog één toevoegen. Ik kan niet nalaten, nu ik over pater Baralt schrijf, het ‘oudje’ te noemen, dat ook nadat het college was opgeheven, voor de gezondheid en het welzijn van de illustere diaken bleef zorgen.
Nadat het ‘Concordia’-college was opgeheven hoorde ik niet veel over de pater. Inmiddels was het Collegio Santo Tomas door mijn oom John opgericht, dat later door Monseigneur Kiekens werd overgenomen en in het gebouw van het vroegere ‘Casino’ in de Breedestraat op Otrabanda was gevestigd; ik heb dit de tweede periode van de school genoemd. De pater gaf daar Spaans en in die banken ontmoetten sommigen van ons als oud-leerlingen van het vroegere ‘Concordia’-college elkaar en de onderwijzer kreeg er veel nieuwe leerlingen bij. Hij was tamelijk oud geworden en zijn gezicht was gerimpeld.
Toen ik op het ‘Concordia’-college en later op het ‘Santo Tomás’ zat en wij les kregen van pater Baralt, kwam ik te weten, dat hij om politieke redenen uit Venezuela was gezet. Kort geleden kreeg ik een artikel in handen, in 1897 door dr. Manuel Dagnino gepubliceerd, dat de eenvoudige onderwijzer in een licht plaatste, waardoor hij de afmetingen van een reus kreeg. Dit artikel wekte in mij het verlangen op, tot in bijzonderheden de reden van het uitzettingsbevel te weten. Nu heb ik alle bijzonderheden in mijn bezit en waarlijk, de persoon van onze oud-onderwijzer doemt nu voor me op als een figuur van onverwacht grote betekenis.
| |
| |
Dank zij de vriendelijkheid van mijn oude vriend, tegenwoordig monseigneur dr. Nicolás E. Navarro, apostolisch protonotarius, deken van het Metropolitane Kapittel van Caracas, J.J.J.V., kreeg ik een exemplaar toegezonden van zijn waardevolle en gedocumenteerde werk: Anales Eclésiásticos Venezolanos' (Venezolaanse Kerkelijke Annalen), uitgegeven in 1929 te Caracas. Met een overvloed aan details heeft monseigneur Navarro de kerkelijke geschiedenis van Venezuela van de ontdekking af tot op heden beschreven.
In dit verhelderende werk vindt men het gehele incident, uitgelokt door generaal Guzmán Blanco, toentertijd president, tussen de Heilige Stoel en Venezuela, dat zijn hoogtepunt bereikte met de uitzetting van de aartsbisschop van Caracas, dr. Guevara y Lira en daarna die van de apostolische vicaris, dr. Miguel A. Baralt.
Opdat zijn vroegere leerlingen en mijn Curaçaose lezers in het algemeen begrijpen, welk een uitnemende persoonlijkheid zoveel jaren tussen en met ons heeft geleefd, wiens stoffelijk overschot nu vergeten ergens in onze aarde ligt, zal ik in grote lijnen de geschiedenis van dit betreurenswaardig incident vertellen, dat de Venezolaanse katholieke gemeenschap destijds zo diep heeft geschokt.
Wegens oorzaken, die van veel vroeger dateerden, waren er geen vriendschappelijke en hartelijke betrekkingen tussen de regering van generaal Guzmán en de kerkelijke overheid van het land, die onder leiderschap stond van dr. Guevara y Lira. Maar de uiteindelijke breuk kwam, toen deze priester weigerde het bevel te geven of toe te staan, dat ter gelegenheid van de overwinning van de regeringstroepen op die van de revolutionairen een ‘Te Deum’ werd gezongen. Door dit incident, dat nog verergerd werd, doordat de kerk weigerde haar zegen te
| |
| |
geven aan het huwelijk van één van de ministers van de regering, die een burgerlijk huwelijk had aangegaan met zijn stiefdochter, werd de aartsbisschop van het nationale grondgebied verbannen, onder dusdanige omstandigheden, dat de kerk zonder leider en in een volkomen abnormale toestand bleef. Na veel correspondentie, boodschappen aan het Congres, reizen hier en daar heen, werd tot apostolisch vicaris de priester doctor Miguel Antonio Baralt benoemd. Maar dit bracht geen volledige oplossing in de nog steeds hangende kwestie, totdat Guzmán, die persoonlijk sympathiek tegenover pater Baralt stond, zoals deze waarschijnlijk ook tegenover Guzmán, besloot de Zaak te beëindigen door pater Baralt door het Congres tot Aartsbisschop van Caracas te laten benoemen. Maar de pater, die de eer en het gezag van het hem aangeboden ambt onverlet wilde laten, kon het niet met zijn geweten overeenbrengen dit te aanvaarden, zolang de aartsbisschop, die als banneling op Trinidad woonde, nog in leven was en niet vrijwillig zijn hoge ambt had neergelegd.
Alvorens het voorstel aan het Congres was voorgelegd, dat speciaal hiervoor was bijeengeroepen, tekende de apostolische vicaris, dr. Baralt, openlijk protest aan, waarbij hij de redenen noemde, waarom hij het zo eervolle ambt niet kon aanvaarden. ‘Manu militari’ werd dr. Baralt uit het land gezet, waardoor de toestand verergerd werd en de verhouding met Rome nog meer gespannen. Guzmán trachtte een katholieke, apostolische, Venezolaanse Kerkte stichten, een gedachte, die door het Congres was goedgekeurd, maar die niet werd verwezenlijkt, omdat juist het bericht binnenkwam, dat aartsbisschop Guevara bereid was af te treden. Het Vaticaan zond monseigneur Coccia als apostolisch nuntius, en na het aftreden van monseigneur Guevara y Lira en nog veel gekrakeel, werd nogmaals, met goed- | |
| |
vinden van Rome, de naam van pater Baralt voorgesteld voor het ambt van Aartsbisschop van Caracas.
Nu het bezwaar van de canonieke obstructie vervallen was, werd dr. Baralt het hernieuwde aanbod gedaan. De volgende passage neem ik over uit het artikel van dr. Dagnino, die in die dagen op Curaçao vertoefde.
‘Daar de havens van Venezuela gesloten waren, in verband met het incident met Nederland, was iedereen verbaasd een Venezolaans oorlogsschip te zien binnenvaren. Aan boord bevond zich een generaal, die een persoonlijk schrijven van Guzmán voor Baralt bij zich had, en diens moeilijke financiële positie kennende, ook een zak geld voor hem meebracht’.
De arme priester was verontwaardigd, dat een generaal was afgevaardigd om de brief van Guzmán te brengen, die bovendien trots en hoogmoedig klonk en dan nog die zak geld, die naar omkoperij riekte en hij liet het oorlogsschip met de benoemingsbrief, de generaal en de tas met geld terugkeren. Hij gaf er de voorkeur aan langzaam van honger te sterven op Curaçao.
En zo hadden wij dus, in de eenvoudige persoon van onze vroegere onderwijzer, niemand minder dan de aartsbisschop elect van Caracas, die de aartsbisschoppelijke mijter om gewetensbezwaren van de hand had gewezen en het apostolaat van de opvoeding had verkozen, vergezeld van armoede, maar ook van vrijheid, die voor hem opwoog tegen de rijkdom, het gezag en de invloed van de aartsbisschoppelijke troon, die hier in strijd waren met zijn opvatting over christenplichten, kerkelijk geweten en menselijke waardigheid. Wij moeten toegeven, dat wij niet elke dag mannen met zulk een sterk karakter tegenkomen.
Toen ik ongeveer twaalf jaar geleden op Curaçao was, kwam
| |
| |
ik toevallig langs zijn graf op het Sint Anna-kerkhof. Het was duidelijk, er was geen vriendenhand om het te verzorgen. Op de doodeenvoudige zerk stond slechts te lezen: ‘Pbro. dr. Miguel A Baralt’. (Priester dr. Miguel A. Baralt.)
Dat was alles. In het jaar, dat ik dit artikel schreef, bezocht wijn zoon Curaçao. Ik droeg hem met nadruk op het kerkhof te bezoeken en legde hem uit, waar hij het graf kon vinden; ik vroeg hem het inschrift op de grafsteen over te schrijven, voor het geval er nu toch een op mocht staan. Dat, om geheel zeker te zijn. Hij kon het graf niet vinden. Op de plek, die ik hem had aangeduid, vond hij een graf, zoals ik hem had beschreven, maar zonder steen, hoewel men wel kon zien, waar hij eens moest hebben gestaan. Dit vervulde me met droefheid. Binnen enkele jaren zal dit het graf van een onbekende zijn. Zou er op Curaçao geen enkele leerling van pater Baralt zijn, die de grafsteen opnieuw op zijn plaats kan laten zetten? Kan ons apostolisch vicariaat dat niet laten doen? Zouden zijn stoffelijke resten niet kunnen worden overgebracht naar het pas gebouwde Pantheon van prelaten en priesters van het vicariaat? Hij verdient toch wel de eer aan zijn rang verbonden? Dat hoop ik, daar het hier gaat om de apostolische vicaris, van wiens ‘voorbeeldige vastberadenheid’ Zijne Heiligheid Paus Pius IX met lovende woorden sprak.
|
|