regering van een zware last, die zij eigenlijk zelf had dienen te dragen, heeft bevrijd.
Toen ik wat ouder was geworden, zag ik in dat pastoor Frie over grote kunstenaarsgaven beschikte. Ik herinner me bepaalde schilderingen in de kerk van Santa Rosa, waarvan ik niet weet of ze er nog zijn. Bijvoorbeeld een Kindeke Jezus, met, als ik me niet vergis, open armen. Hij heeft het, meen ik, als men naar het altaar gekeerd staat, links van het priesterkoor geschilderd.
Santa Rosa is nauw verbonden geweest met de herinneringen uit mijn kinderjaren, omdat dit de kerk was die we bezochten, wanneer wij onze vakantie buiten doorbrachten. Mijn familie onderhield zo nauwe betrekkingen met de parochie ‘Santa Rosa’, dat mijn grootmoeder haar een kansel heeft geschonken, die er tot voor kort nog stond. Ook schonk zij de eerste banken, die altijd bezet werden door mijn familieleden.
Toen de ‘Sociedad de San José’ (Sint-Jozefsvereniging) van Pietermaai het drama of de tragedie ‘Thomas More’, door mijn oom John bewerkt, opvoerde, had pastoor Frie de decors geschilderd, die een enorme indruk op me gemaakt hebben.
Nadat ik als jongeman van meer dan twintig jaar uit New York was teruggekeerd, bezocht ik pastoor Frie en in zijn pastorie bewonderde ik een bijzonder mooie crayon-tekening. Het was een portret van Cosimo de Medici. Als ik me niet vergis hangt het tegenwoordig in de grote zaal van ‘Skerpene’.
In die tijd sprak ik veel met pastoor Frie over kunst. Aan het kunstfirmament verschenen reeds de uitingen der modernen en ik leerde zijn mening over de nieuwe bewegingen kennen. Het is best mogelijk, dat ik toen zelfs zijn kennis en zijn scherpe inzicht inzake kunst niet geheel kon begrijpen. Nu er meer dan dertig jaren voorbij zijn gegaan en de evolutie van de kunst vrijwel voltrokken is, herinner ik me enkele van zijn op-